STAP 1 : COMPLEXITEIT VAN DE CEL
Volgens de evolutietheorie is de CEL wat de bouwsteen van het leven is door ' toeval ' ontstaan.
Maar wetenschapelijke onderzoek naar de cel heeft duidelijk gemaakt dat het de ingewikkeldste systeem is waar de mensheid ooit mee te maken heeft gehad.
W.H. Thorpe, een evolutionistische wetenschapper, moet bekennen dat: "het eenvoudigste soort cel een mechanisme heeft, dat veel ingewikkelder is dan een"machine die een mens bedacht heeft, laat staan gemaakt."
De cel is het ingewikkeldste en elegantst ontworpen systeem dat de mens ooit heeft aanschouwd. Professor in de biologie, Michael Denton, legt met een voorbeeld de complexiteit in zijn boek 'Evolutie: een theorie in crises', uit:
"Om de realiteit van het leven te begrijpen, zoals zij door de microbiologie duidelijk is geworden, moeten we ons een cel voorstellen die duizend miljoen maal vergroot is, tot hij twintig kilometer in doorsnee is en op een gigantisch luchtschip lijkt, dat groot genoeg is om een grote stad als Londen of New York te bedekken. We zien dan een voorwerp van onvergelijkbare complexiteit en toegepast ontwerp. Aan de oppervlakte van de cel zien we miljoenen openingen, zoals poorten van een groot ruimteschip, deze gaan open en dicht om een voortdurende stroom materialen in en uit laten gaan. Als we één van deze openingen binnengaan, dan bevinden wij ons in een wereld van superieure technologie en ontzagwekkende complexiteit…(een complexiteit) die voorbij onze creatieve mogelijkheden ligt, een realiteit die de duidelijke tegenpool van het toeval is, wat in elk opzicht alles wat met de intelligentie van de mens gemaakt is, te boven gaat…."
STAP 2 mutaties
Mutaties worden omschreven als verbrekingen of veranderingen die in de DNA-molecule plaatsvinden, deze worden in de kernen van de cel van levende wezens gevonden, en bevatten alle genetische informatie. Deze verbrekingen of verplaatsingen zijn het resultaat van externe effecten, zoals straling of chemische handelingen. Elke mutatie is een "ongeluk" en beschadigt de nucleotiden die het DNA vormen of veranderen hun plaats. Meestal veroorzaken zij zoveel schade, dat de cel de verandering niet kan repareren.
De mutatie waarachter de evolutionisten zich zo vaak verschuilen, is geen magisch toverstokje dat levende wezens in een beter en meer ontwikkelde vorm verandert. De directe gevolgen van mutaties zijn schadelijk. De veranderingen die door mutaties veroorzaakt zijn, kunnen slechts zijn zoals het door de mensen van Hiroshima, Nagasaki en Chernobyl ervaren is; dat is de dood, mismaaktheid en misstanden van de natuur…
De reden hiervoor is eenvoudig: het DNA heeft een zeer ingewikkelde structuur en willekeurige effecten kunnen deze structuur enkel schade toebrengen. B.G. Ranganathan zegt:
"De mutaties zijn gering, willekeurig en schadelijk. Zij komen maar sporadisch voor en het beste is als zij geen effect hebben. Deze vier eigenschappen van mutaties houden in, dat mutaties niet naar een evolutionistische ontwikkeling kunnen leiden. Een willekeurige verandering in een hoog ontwikkeld organisme is of zonder effect of schadelijk. Een willekeurige verandering in een horloge kan het horloge niet verbeteren. Waarschijnlijk brengt het schade toe of heeft op z'n best geen effect. Een aardbeving verbetert de stad niet, het zorgt voor haar vernietiging."29
Samenvattend kunnen we zeggen, dat er drie belangrijke redenen zijn waarom mutaties niet kunnen dienen als ondersteuning van de beweringen van de evolutionisten:
1) De directe gevolgen van mutaties zijn schadelijk: omdat ze willekeurig voorkomen, brengen zij altijd schade toe aan het levende organisme dat ze ondergaat. Gezond verstand vertelt ons dat onbewuste inmenging in een perfecte en complexe structuur deze niet kan verbeteren. Er zijn nog nooit nuttige mutaties waargenomen.
2) Mutaties voegen geen nieuwe informatie toe aan het DNA van het organisme: de onderdelen die de genetische informatie vormen, worden of van hun plaats gerukt en vernietigd of naar andere plaatsen gebracht. Mutaties kunnen er niet voor zorgen, dat een levend wezen een nieuw orgaan of een nieuwe eigenschap krijgt. Zij zorgen slechts voor afwijkingen, zoals een been dat uit de rug komt of een oor uit de buik.
3) Om een mutatie naar een volgende generatie over te brengen, moet die in de voortplantingscellen van het organisme plaatsvinden: een willekeurige verandering die in een plaatselijke cel of orgaan van het lichaam plaatsvindt, kan niet naar de volgende generatie worden overgebracht. Bijvoorbeeld een menselijk oog dat door straling of om andere reden veranderd is, kan niet aan volgende generaties worden doorgegeven.
Kort gezegd, het is voor levende wezens onmogelijk om te evolueren, omdat er geen mechanisme in de natuur bestaat dat voor evolutie zorgt. Dit is in overeenstemming met het bewijs uit het fossielenarchief, dat laat zien, dat dit scenario ver van de werkelijkheid verwijderd is.
STAP 3 Het fossielenarchief verwerpt de evolutietheorie
Volgens de evolutietheorie stamt iedere levende soort van een voorafgaande af. De soorten die voorheen bestaan hebben zijn in de loop der tijden in iets anders veranderd en alle soorten zijn op deze manier ontstaan. Volgens de theorie verliep dit proces geleidelijk gedurende miljoenen jaren.
Als dit het geval was, dan zouden er ontelbare soorten bestaan moeten hebben die een overgang kenmerken en die zouden lang in deze overgangsperiode geleefd hebben.
Bijvoorbeeld, er zouden in het verleden sommige half-vis/half-reptielen geleefd hebben, die bepaalde trekken van reptielen gehad moeten hebben naast die van de vis die ze reeds hadden. Of er zouden sommige reptiel-vogels bestaan moeten hebben, die wat trekken van een vogel moesten krijgen naast de eigenschappen van de reptielen die ze al hadden. Evolutionisten verwijzen naar deze denkbeeldige wezens, waarvan ze geloven dat die in het verleden geleefd hebben als 'overgangsvormen'.
Als dit soort dieren echt bestaan hebben, dan zouden daar miljoenen of zelfs miljarden van moeten zijn in aantal en in variëteit. En wat nog belangrijker is, is dat de overblijfselen van deze dieren in het fossielenarchief aanwezig zouden moeten zijn. Het aantal van deze overgangsvormen zou zelfs groter moeten zijn dan het aantal dierlijke soorten van tegenwoordig en hun overblijfselen zouden over de hele wereld gevonden moeten worden. In 'Het ontstaan der soorten', legt Darwin uit:
Als mijn theorie waar is, zouden ontelbare tussenvormen die nauw verbonden zijn aan de soorten van dezelfde groep zeker hebben moeten bestaan… Daarom zou bewijs van hun vroegere bestaan onder de overblijfselen van de fossielen gevonden moeten worden.33
Zelfs Darwin was zich bewust van de afwezigheid van zulke overgangsvormen. Hij hoopte, dat deze in de toekomst gevonden zouden worden. Ondanks zijn hoop realiseerde hij zich, dat het grootste struikelblok in zijn theorie het ontbreken van de overgangsvormen was. Daarom schreef hij in zijn boek: 'Het ontstaan der soorten' het volgende in het hoofdstuk: "Moeilijkheden van de theorie":
"…Waarom is het zo, dat, als soorten van andere soorten afstammen door fijne gradaties, we nergens de ontelbare tussenvormen zien? Waarom is niet de hele natuur in verwarring, in plaats daarvan bestaan de soorten zoals we hen zien, goed ontworpen?… Maar volgens deze theorie hadden ontelbare tussenvormen moeten hebben bestaan, waarom vinden we ze niet ingebed in groten getale in de korst van de aarde?… Maar in een gebied dat een tussenvorm is, met voorwaarden die voor een tussenvorm van het leven zijn, waarom vinden we dan niet nauw-verwante variaties die een tussenvorm zijn? Dit probleem heeft me sinds lange tijd verbaasd."34
Een beroemde Britste paleontoloog, Derek V. Ager, geeft dit feit toe, ondanks dat hij zelf een evolutionist is:
Het punt is nu bereikt, dat, als we het fossielenarchief nauwkeurig bekijken, of dit nu naar de verschillende orden of soorten is, we steeds weer ontdekken, dat er geen geleidelijke evolutie heeft plaatsgevonden, maar een plotselinge uitbarsting van een groep ten koste van een andere.35
Een andere evolutionistische paleontoloog, Mark Carnecki, geeft hier het volgende commentaar op:
Een belangrijk probleem in het bewijzen van de theorie is het fossielenarchief; de overblijfselen van de verdwenen soorten blijven in de geologische formaties van de aarde bewaard. Dit archief heeft nooit de sporen van Darwin's hypothetische overgangsvormen onthuld - in plaats daarvan verschijnen en verdwijnen soorten abrupt, en deze verzwakking heeft aan de argumenten van de aanhangers van de schepping bijgedragen dat iedere soort door God geschapen is.36
Deze gaten in het fossielenarchief kunnen niet verklaard worden door te zeggen, dat de betreffende fossielen nog niet gevonden zijn, maar dat dat wel op een bepaalde dag zal gebeuren. De Amerikaanse paleontoloog R. Wessons merkt in zijn boek "Beyond natural selection", uitgegeven in 1991 op dat: "de gaten in het fossielenarchief echt en fenomenaal zijn":
De gaten in het fossielenarchief zijn echt. De afwezigheid van een archief van welke belangrijke tak dan ook is fenomenaal. Soorten zijn gewoonlijk statisch, of bijna statisch, gedurende lange perioden. Soorten laten zelden, en geslachten nooit een evolutie zien in een nieuwe soort of geslacht, maar de vervanging van de één door de andere, en de verandering is min of meer abrupt.37