Asis Aynan schreef een boek over de vele misverstanden die in Nederland leven over Marokkanen en ontdekte daarbij ook veel over zijn eigen, totaal getraumatiseerde familie.
“Ze waren eigenlijk oorlogsvluchtelingen, mannen die al bij aankomst waren getekend door het leven. Ik had, als veel Nederlanders, ook lange tijd het beeld van die ‘gezellige gastarbeiders’. Ze komen aan op Schiphol, broeken met wijde pijpen, in je verbeelding begint ‘Saturday Night Fever’ te spelen. De John Travolta’s van de Middellandse Zee. Maar zo was het niet. Dit waren mannen die de toorn van het Marokkaanse koningshuis niet wilden afwachten. Er was net een oorlog geweest, de Riffijnse opstand van 1958, die bloedig was neergeslagen. De zoveelste oorlog – van 1920 tot en met 1927 was er de Rifoorlog, waarin de Riffijnen strijd hadden geleverd met de Spanjaarden en Fransen. Eigenlijk begon die al in 1909, toen de Spanjaarden de Rif bezetten. Na 1958 was er een exodus, ze zijn met zijn allen weggegaan."
“Het heersende beeld is dat ze kwamen vanwege de overeenkomst met Nederland eind jaren zestig, maar ambtenarenapparaten lopen nu eenmaal altijd achter de feiten aan. Er werd iets geformaliseerd. Maar ze kwamen niet omdat ‘wij’ ze uitgenodigden en ze hadden ook niet de intentie om terug te gaan. Dat is me wel verteld door mijn leraren op de lagere school – dat we zouden teruggaan. Die stemming, dat hoort helemaal bij het paradigma ‘gastarbeider’. En later klonk dan de verbaasde vraag: ‘Hoe kan het nu mis zijn gegaan met die mannen?’ Ja hallo, het was al mis toen ze aankwamen."
“Mijn moeder erfde naast schaamte ook angst. Ze was altijd bang voor Marokko, voor de koning en de geheime dienst, de ‘Amicales’ – die was in de jaren zeventig en tachtig in Nederland zeer actief. Er was bij alle Marokkanen in Nederland veel angst. Mijn moeder is van nature geen angstige vrouw, maar door de omstandigheden is er veel angst in haar gaan zitten. Ze is een oorlogskind en werd uitgehuwelijkt toen ze nog een puber was. Eerst woonde ze een tijdje bij de ouders van mijn vader, die ze niet kende. Toen is ze hier gekomen. ‘Gezinshereniging’ beschreef meestal niet wat het feitelijk was. Het was een begin, voor beiden. Het was voor haar, als analfabete, in een compleet nieuw land niet makkelijk. Ik zeg altijd: ‘Mijn vader werkte in de hondenbrokfabriek en mijn moeder in de thuisfabriek’ – want dat was het, met negen kinderen.
“Mijn vader was ook een angstige man. Terwijl hij heel stoer was. Die mensen waren altijd bang. En ze hadden gelijk! Als je hongersnood en epidemieën hebt meegemaakt, uitgehuwelijkt wordt – en dan was er ook nog eens de hel waar je na de dood in kan belanden. Ik heb vaak gedacht als ik naar mijn moeder keek: er is altijd wat. Altijd die zorgen. Maar ik begrijp dat nu beter.”
https://www.trouw.nl/leven/asis-ayna....google.com%2F