In de warme ochtend stapte ik me bed uit en hoorde ik luide stemmen van buiten komen.
Ik keek uit het raam. Wat een verassing, dacht ik sarcastisch.
“Sommige mensen proberen te slapen ja!” Riep ik uit het raam.
“Ewa zwerver, kom naar buiten kom. Slapen in de middag, maak je grappen of wat?” Riep Jabir.
“Sommige mensen hebben de hele nacht doorgewerkt ja, ga ergens anders aandacht zoeken.” Riep ik terug.
Er reed een politieagent voorbij. Jabir keek me streng aan en gebaarde dat ik me mond moest houden.
“Dit is een vredige buurt, wij tolereren hier geen overlast. En al helemaal niet van buitenlanders!” Riep ik met ishen belachelijke verkaasde accent. Jabir stapte meteen zijn auto in en deed alsof hij mij nog nooit in zijn leven heeft gezien. De agent keek zoekend om zich heen. Ik ging naar achter en lachte geluidloos in mezelf. Mijn moeder kwam naar boven rennen om te kijken in hoeverre ik dit keer mijn verstand ben verloren.
“Wat doe je?” Riep ze naar me.
“Ik dacht dat ik aan het slapen was, maar blijkbaar keek ik uit het raam.” Zei ik heel onschuldig.
“Ik hoorde Jabir.” Zei ze.
“Ja in je hoofd waarschijnlijk. Heb geen Jabir gezien of gesproken mama. Mag ik nu weer gaan slapen voordat ik weer de deur uit moet?”
“Ik ga al weg. Kom je straks naar je oma?”
“Wie komt daar allemaal?”
“Je tantes en ooms.” Zei ze.
“Ik ben druk ik kijk wel of ik in de avond even langs kom.” Zei ik gapend.
“Zonder Jabir alsjeblieft.” Zei me moeder.
Ik plofte weer neer op mijn bed.
Jabir en ik. Zonder ik is er geen Jabir en zonder Jabir is er geen ik.
Aangenaam mijn naam is Dounia.