Vrijdag 13 oktober 2006 - Het proces tegen terreurverdachte Samir A. begint maandag. Zijn echtgenote, Abida Kabbaj vertelt over hun huwelijk en hoe haar leven is veranderd. ‘Mocht Samir veroordeeld worden, dan is dat de wil van Allah.’
Abida Kabbaj. 'Samir is heel gevoelig. Zit te huilen voor de tv als ie ziet wat de moslimkinderen en hun moeders moeten doormaken.' FOTO HARMEN DE JONG / GPD
Ze is gespannen, ofschoon ze vertrouwen heeft in een goede afloop. Abida, echtgenote van Samir A., zal er bij zijn als maandag een nieuw proces van start gaat tegen haar man. Voor de derde keer in drie jaar tijd staat één van ’s lands bekendste terrorismeverdachten voor de rechter. Nu wegens het beramen van terroristische aanslagen op politici en het AIVD-gebouw. Eerder werd Samir veroordeeld voor verboden wapenbezit, maar vrijgesproken voor het voorbereiden van aanslagen.
„Juridisch gezien wordt het zeker vrijspraak. Ze hebben niets, alleen anonieme getuigen. Toch vertrouwen we het niet. We zijn bang dat Samir wordt gebruikt om te laten zien dat justitie hard optreedt tegen zogenaamde terroristen. Wij worden neergezet als gevaarlijke beesten. Zo creëren ze angst bij mensen en daar profiteren ze van, vlak voor de verkiezingen.“
Abida vertelt haar verhaal in de restauratie van een warenhuis. Ze draagt alleen een hoofddoek. Op de foto ook een gezichtssluier; ze wil zo min mogelijk worden herkend.
Vijf jaar geleden leerden ze elkaar kennen: Abida en de bijna zes jaar jongere Samir. Via het internet. „Ten tijde van de tweede intifada discussieerden we op Maroc.nl met een aantal moslims tegen een groep joodse jongeren. We voerden een soort oorlogje, maar dan met woorden. Samir en ik waren het steeds met elkaar eens. Kreeg ik privé-berichtjes van hem. Zo van ‘Ik mag jou wel. Leuk dat je zo veel moeite doet je standpunt uit te leggen’.“
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst tijdens een pro-Palestinademonstratie. „Hij was jong, maar ik viel op zijn wijsheid. Hij vertelde me dingen over het geloof waar ik nog nooit van had gehoord. We zijn bewust snel getrouwd. Volgens de islamitische regels kunnen man en vrouw niet zo maar met elkaar omgaan.“
Twee weken jong was het huwelijk, toen Samir naar Tsjetsjenië vertrok. Hij was toen 16. „Eigenlijk zou ik meegaan. Samen de wijde wereld in. Hartstikke spannend. We wilden onze moslimbroeders helpen. Dat had ik eerder gedaan in Palestina. Samir bekommerde zich ook om het leed van de moslims. Hij is heel gevoelig. Zit te huilen voor de tv als ie ziet wat de moslimkinderen en hun moeders moeten doormaken. Wat is daar verkeerd aan?“
Abida kon uiteindelijk niet mee door haar werk bij de Palestijnse stichting Al Aqsa; het zou haar collega’s kunnen schaden. „Dat vond ik moeilijk.“ Ze hield er rekening mee dat ze hem nooit meer zou terugzien.
„Maar daar had ik vrede mee. Dan moet ik mijn man maar opgeven, dacht ik.“ De reis duurde korter dan verwacht. Samir werd door soldaten tegengehouden bij de Oekraïense grens en teruggestuurd naar Nederland. Sindsdien heeft hij de aandacht van AIVD en politie. In 2003 werd hij voor het eerst opgepakt, omdat hij deel zou uitmaken van een terroristisch netwerk.
Twee weken later stond hij weer op vrije voeten. In de zomer van 2004 werd Samir opnieuw aangehouden. Hij zou aanslagen voorbereiden op Schiphol en de Tweede Kamer. Een arrestatieteam haalde hem op bij Abida’s moeder, waar hij toen woonde. „Achteraf moeten we daar om lachen. De politie wilde eerst de deur van de buren intrappen, totdat die gebaarden dat ‘ze’ boven woonden. Samir en ik lagen te slapen, mijn moeder werd wakker van de herrie. Ze gilde heel hard dat ze op moesten houden de deur in te rammen, omdat ze zelf wel open deed. Meteen stonden al die mannen binnen, schreeuwend ‘handen op je hoofd’. Samir sliep overal doorheen. Ze stormden onze kamer binnen, heel agressief. Ik was doodsbang voor onze baby van een maand, die bij ons lag.“
Na zijn tweede arrestatie kwam er elke week een agent langs. In de straat werd gepatrouilleerd. „We groetten die agenten als we naar buiten gingen of maakten een praatje. Een keer kwamen klasgenoten van Samir boeken afleveren, vroegen die agenten: ‘Hee Samir, zijn dat je terroristenvriendjes?’ ‘Nee mijn klasgenoten.’ ‘Oké, doei’. Zo ging dat.“ Ze snapt het wel. „Zij zien ons als een gevaar. Ze krijgen van hogerhand te horen dat ze terroristen gaan vangen, die mogelijk explosieven in huis hebben. Zo’n team komt opgefokt binnen en gaat heel hardhandig te werk. Maar toch zag ik ook iets menselijks. Ik stond daar met mijn zoontje op de arm en zo’n man voor me. Draait-ie zich om en vraagt of het een jongen of meisje is. Ook ik viel uit mijn rol door gewoon antwoord te geven.“ Voor haar is het leven erg veranderd. Een baan vinden is vrijwel onmogelijk. „Een keuringsarts, die me uiteindelijk voor 50 procent heeft afgekeurd wegens psychische klachten, zei tegen me dat Guantanamo Bay vol zat met mensen als wij. Hij vond dat ik er zelf voor had gekozen en dus zelf de consequenties moest dragen. Ik vroeg hem of hij rechter was of arts.“
De buurt waar ze woont gaat inmiddels weer normaal met haar om. Dat was na de inval wel anders. „Ik werd raar aangekeken. Nu niet meer. Maar over Samir wordt niet gepraat. Soms zie ik ze aarzelen, maar waarschijnlijk durven ze niet. Jammer.“
Soms ziet ze de toekomst als één groot zwart gat. „Vier maanden geleden is onze dochter Shahida geboren. Samir heeft haar wel gezien tijdens bezoekuren. Kon hij een uurtje met haar knuffelen. Als ons zoontje van tweeëneenhalf zijn vader op tv ziet roept hij ‘baba, baba'. Mocht Samir veroordeeld worden, dan is dat de wil van Allah. Het is niet de rechter, maar Allah die ons leven bepaalt. Wij hebben dat te dragen.“
http://www.bndestem.nl/binnenland/article734728.ece