Bekijk volle/desktop versie : Wie waren de Vier Grote Imams maliki,saafi3i,hanafi,en hanbali(biografie,s)



29-04-2006, 13:16
Al-Imaam Maalik ibn Anas [1]

Hij is de Shaykhoel-Islaam, het bewijs van de Oemmah, de Imaam van Daaroel-Hidjrah (Madienah), Aboe ‘Abdillaah Maalik ibn Anas in Maalik ibn Abie 'Amier ibn ‘Amr ibnoel-Haarith ibn Ghaymaan ibn Khoethayl ibn ‘Amr ibnoel-Haarith - en hij is Dhoe Asbah ibn ‘Awf ibn Maalik ibn Zayd ibn Shaddaad ibn Zu’rah. En hij is Himier al-Asghar al-Himierie, dan al-Asbahie al-Madanie, een bondgenoot van de stam van Taym van Qoeraish. Dus zij waren bondgenoten van ‘Oethmaan, de broer van Talhah ibn ‘Oebaydillaah, één van de tien (die verzekerd zijn van het Paradijs). En zijn moeder is ‘Aaliyah bint Shariek al-Azdiyah. En de ooms van moederskant zijn Aboe Soehayl Naafi’ en Oeways, en ar-Rabie’ en an-Nadr, de kinderen van Aboe ‘Amier.

Aboel-Hasan ‘Alie ibn ‘Abdil-Ghanie al-Moe’dal verhaalde ons, ‘Abdoel-Latief ibn Yoesoef verhaalde ons, Ahmad ibn Ishaaq verhaalde ons, Mohammad ibn Aboel-Qaasim al-Khatieb verhaalde ons, zeggend, Aboel-Fath Mohammad ibn 'Abdil-Baaqie verhaalde ons, ‘Alie ibn Mohammad ibn Mohammad al-Anbaarie verhaalde ons, ‘Abdoel-Waahid ibn Mohammad ibn ‘Abdillaah ibn Mahdie verhaalde ons, Mohammad ibn Makhlad verhaalde ons, Aboe Yahya Mohammad ibn Sa’ied ibn Ghaalib al-‘Attat verhaalde ons, Ibn ‘Oeyaynah verhaalde ons van Ibn Khoeraydj, van Aboez-Zoebayr, van Aboe Saalih, van Aboe Hoerayrah, de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) bereikend, die zei: “De mensen zullen de ruggen van kamelen beklimmen op zoek naar kennis. Zij zullen geen Geleerde vinden met meer kennis, dan een Geleerde in al-Madienah.”[2]

En Aboel-Moeghierah al-Makhzoemie zei dat het betekent dat de mensen kennis zullen blijven zoeken. Zij zullen niemand met meer kennis vinden dan een Geleerde in al-Madienah. Dus dit zou Sa’ied ibnoel-Moesayyib kunnen zijn, dan iedereen die na hem kwam van de onderwijzers van Maalik, dan Maalik, en dan degene die na hem komt in kennis, en hij was de meest kennisrijke van zijn tijdgenoten.

Ik zeg, de Geleerde van al-Madienah na de Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) en zijn Metgezellen was Zayd ibn Thaabit, en Aa-ishah, dan Ibn ‘Oemar, dan Sa’ied ibnoel Moesayyib, dan az-Zoehrie, dan ‘Oebaydoellah ibn ‘Oemar, dan Maalik.

En Taahir ibn Khaalid al-'Alie verhaalt van zijn vader, van Ibn ‘Oeyaynah die zei: “Maalik kwam niet met een hadieth, behalve als hij authentiek was, en hij verhaalde niet, behalve van iemand die thiqah (betrouwbaar) was. En ik heb de mensen in al-Madienah na zijn dood alleen maar zien wegkwijnen,” betekenend op het gebied van kennis.

Ibnoel-Madienie zei: “Ik hoorde ‘Abdoer-Rahmaan ibn Mahdie zeggen, Woehayb - en hij was van de meest nauwkeurige mensen in hadieth en overleveraars - vertelde me dat hij in al-Madienah aankwam. Hij zei: Ik zag niemand, behalve dat hij werd geboden en verboden, behalve Maalik en Yahya ibn Sa’ied al-Ansaarie.”[3]

‘Abdoer -Rahmaan zei: “Niemand is Maalik voorbijgegaan in de authenticiteit van hadieth.”

Ibn Mahdie zei: “De imaams van de mensen in hun tijd, waren er vier: ath-Thawrie, Maalik, al-Awzaa’ie en Hammaad ibn Zayd.”

En hij zei: “Ik heb niemand gezien die intelligenter is dan Maalik.”[4]

En van Maalik, die zei: “Het schild van de Geleerde is, ‘ik weet het niet,’ dus als hij het (dit) verwaarloost, wordt zijn uitspraak aangevallen.”[5]

En al-Haytham ibn Djamil zei: “Ik hoorde dat Maalik werd gevraag over achtenveertig zaken. En hij antwoordde tweeëndertig ervan met: ik weet het niet.”

En van Khaalid ibn Khadaash die zei: “Ik ging naar Maalik met veertig zaken. Hij beantwoordde niets voor me, behalve vijf zaken.”

Ibn Wahb verhaalt van Maalik, dat hij ‘Abdoellah ibn Yazied ibn Hoermoez hoorde zeggen: “Het past bij de Geleerde dat hij de uitspraak ‘Ik weet het niet’ aan zijn studenten overdraagt, totdat dat het fundament wordt waar zij toe vluchten.”

Ibn ‘Abdil-Barr zei: “Het is authentiek overgeleverd van Aboed-Dardaa’ dat ‘Ik weet het niet’ de helft van de kennis is.”[6]

Mohammad ibn Roemh zei: “Ik zag de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) [in een droom], dus ik zei: O Boodschapper van Allah, waarlijk, Maalik en al-Layth hebben een meningsverschil, dus van wie van de twee moet ik nemen? Hij (de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam)) zei: Maalik, Maalik.”[7]

Mohammad ibn Djarier zei: “Maalik werd inderdaad geslagen met de zweep, en er was een meningsverschil wat betreft de reden daarvan. Al-‘Abbaas ibnoel Walied verhaalde me, dat Ibn Dhakwaan ons van Marwaan at-Tataarie overleverde dat Dja’far Maalik de hadieth ‘Er is geen scheiding voor degene die wordt gedwongen’ verbood.[8]

Toen werd er een leugen tegen hem samengespannen om hem erover te vragen, dus hij verhaalde het van de leiders van de mensen. Dus werd hij geslagen met de zweep.”

En al-‘Abbaas verhaalde ons, Ibrahiem ibn Hammaad verhaalde ons dat hij gewoonlijk naar Maalik keek als hij voor zijn bijeenkomst stond. Hij droeg de ene hand met de andere.

Van Ibn Sa’d die zei, al-Waaqidie verhaalde ons, zeggend: “Toen Maalik werd geroepen en raad gaf - en er naar hem werd geluisterd en van hem geaccepteerd - werden de mensen jaloers op hem. En zij behandelden hem onrechtvaardig in alles. Dus toen hij met Dja’far ibn Soelaymaan werkte, gingen ze snel naar hem, en velen die naar hem kwamen waren tegen Maalik. Dus zei zeiden: Jouw rechterhand ziet deze bay’ah (eed van trouw) van jou als iets (van waarde), en hij neemt de hadieth verhaald door Thaabit ibnoel-Ahnaf over de scheiding van degene die wordt gedwongen. Het is toegestaan volgens hem.”

Hij zei: “Dja’far werd boos en riep Maalik. Hij bevestigde het bewijs wat betreft hetgeen dat tegen hem was opgezet. Dus hij (Dja’far) beval dat hij van zijn gewaad werd ontdaan en vervolgens sloeg hij hem met de zweep. En er werd aan zijn armen getrokken totdat ze van zijn schouders werden ontwricht. En hetgeen hij moest doorstaan was zwaar. Dus bij Allah, daarna hield de hoge waarde die hem werd toegekend niet op.”

Ik zeg, dit is het resultaat van een prijzenswaardige beproeving, en het verheft de status van de dienaar onder de gelovigen. En wat het geval ook is, het is wat onze handen hebben verdiend, en Allah vergeeft een groot deel. “Voor wie Allah goeds wil, brengt Hij ongeluk en rampspoed.”[9] De Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) zei ook: “Alles dat voor de gelovige is bevolen, is goed voor hem.”[10]

En Allah de Verhevene zegt:

وَلَنَب& #1618;لُوَنّ&# 1614;كُمْ حَتَّى نَعْلَم& #1614; الْمُجَ& #1575;هِدِين&# 1614; مِنكُم&#161 8; وَالصَّ& #1575;بِرِين&# 1614; وَنَبْل& #1615;وَ أَخْبَا& #1585;َكُمْ

“En Wij zullen jullie zeker beproeven, totdat Wij hebben getoetst wie van jullie hard strijden en geduldig zijn, en Wij zullen jullie daden beproeven.”

[Soerah Mohammad 47:31]

En Hij openbaarde ook in Zijn Uitspraak:

أَوَلَم& #1617;َا أَصَابَ& #1578;ْكُم مُّصِيب& #1614;ةٌ قَدْ أَصَبْت& #1615;م مِّثْلَ& #1610;ْهَا قُلْتُم& #1618; أَنَّى هَـذَا قُلْ هُوَ مِنْ عِندِ أَنْفُس& #1616;كُمْ

“En toen een ramp jullie trof, terwijl jullie hen met een twee keer zo grote ramp troffen, vragen jullie dan ‘Waar kwam dit vandaan?’ Zeg, het komt van jullie zelf.”

[Soerah ‘Aal Imraan 3:165]

En Allah zegt:

وَمَا أَصَابَ& #1603;ُم مِّن مُّصِيب& #1614;ةٍ فَبِمَ&#157 5; كَسَبَت& #1618; أَيْدِي& #1603;ُمْ وَيَعْف& #1615;و عَن كَثِير&#161 3;

“En wat jullie aan rampspoed treft, het is vanwege wat jullie eigen handen hebben verdiend, maar Allah vergeeft veel.”

[Soerah ash-Shoera 42:30]

Dus wanneer de gelovige wordt beproefd, zet hij geduldig door, laat zich erdoor waarschuwen, zoekt de vergiffenis van Allah, en houdt zich niet bezig met degene die hem verkeerd behandeld heeft de schuld te geven, want Allah is rechtvaardig in Zijn Oordeel. Dus hij prijst Allah dat zijn Dien veilig is gebleven, en beseft dat de bestraffing die in deze wereld wordt ondergaan lichter is, en beter voor hem.

En al-Qa’nabie zei: “Ik hoorde hem zeggen: Maalik’s leeftijd was negenentachtig jaar, hij stierf in het jaar 179.”

En Ismaa’iel ibn Abie Oeways zei: “Maalik werd ziek, dus ik ondervroeg enkele van de mensen over wat hij zei op het moment van zijn sterven. Zij zeiden: Hij reciteerde de tashahhoed (geloofsgetuigenis), en toen reciteerde hij: “Hun zaak is aan Allah, voordien en nadien.” [Soerah ar-Roem 30:4].”

En hij stierf op veertien Rabie’oel-Awwal, in het jaar 179. De leider, ‘Abdoellah ibn Mohammad ibn Ibrahiem ibn Mohammad ibn ‘Alie ibn ‘Abdillaah ibn ‘Abbaas al-Haashimie verrichte het gebed voor hem.

En Aboe Moes’ab az-Zoehrie zei: “Hij stierf na de tiende van Rabie’oel-Awwal, na negentig jaar.”

Mohammad ibn Sahnoen zei: “Hij stierf op de dertiende van Rabie’oel-Awwal.”

Bron: The Creed of the four Imaams - Mohammad ibn ‘Abdir-Rahmaan al-Khoemayyis

29-04-2006, 13:17


Al-Imaam Aboe Haniefah[1]

Hij is de Imaam, de Faqieh, de Geleerde van Irak, Aboe Haniefah an-Noe’maan ibn Thaabit ibn Zawtaa at-Taymie al-Koefie, de heer van Banie Taymoellah ibn Tha’labah, er wordt gezegd dat hij van de zonen van al-Faras is. Hij werd geboren in het jaar 80H, tijdens de levens van de jongere Metgezellen, en hij zag Anas ibn Maalik toen hij naar hem kwam in al-Koefah. Maar geen enkele brief van hen is door hem bevestigd.

Ahmad al-‘Idjlie zei: “Aboe Haniefah at-Taymie behoorde tot een groep oliehandelaars, hij kocht en verkocht zijdeproducten.”

En ‘Oemar ibn Hammaad ibn Abie Haniefah zei: “Wat betreft Zawtaa, hij is van de mensen van Kaabil, en hij was stevig in de Islaam geboren. En Zawtaa was in het bezit van de stam van Taymoellah ibn Tha’labah. Dus hij was oud, en zijn loyaliteit was aan hen (deze stam), daarna aan de stam van Qifl.”
Hij zei: “En Aboe Haniefah was een fabrikatenhandelaar, en zijn winkel was bekend in Daar ‘Amr ibn Haarith.”

En Nadr ibn Mohammad al-Marwazie zei: “Van Yahya ibn Nadr, die zei: De vader van Aboe Haniefah kwam uit Nisaa.”

En Soeleyman ibnoer-Rabie’ verhaalt van al-Haarith ibn Idries, die zei: “De oorsprong van Aboe Haniefah is van Tirmidh.”

En Aboe 'Abdir-Rahmaan al-Moeqrie zei: “Aboe Haniefah is van de mensen van Baabil.”

En Aboe Dja’far Mohammad ibn Ishaaq Ibnoel-Bahloel verhaalt van zijn vader, van zijn grootvader die zei: “Thaabit, de vader van Aboe Haniefah, was van de mensen van al-Anbaar.”

Van Moekrim ibn Ahmad al-Qaadie, die zei dat Ahmad ibn ‘Abdillaah ibn Shaadhaan al-Marzaawie ons verhaalde van zijn vader, van zijn grootvader: “Ik hoorde Ismaa’iel zeggen, Ismaa’iel ibn Hammaad ibn Abie Haniefah an-Noe’maan ibn Thaabit Ibnoel-Marzabaan verhaalde ons over de zonen van Faaris al-Ahraar: bij Allah, zachtheid kwam nooit tot ons.” “Mijn grootvader werd geboren in het jaar 80H, en Thaabit ging naar ‘Alie toen hij jong was. Dus hij maakte een smeekbede voor zijn zegen en voor zijn nakomelingen, en zij hoopten dat deze smeekbede van ‘Alie via ons werd beantwoord.”

Mohammad ibn Sa’d al-Awfie zei: “Ik hoorde Yahya ibn Ma’ien zeggen: Aboe Haniefah was betrouwbaar (thiqah), en hij overleverde geen enkele hadieth, behalve diegene die hij had gememoriseerd. En degene die hij niet had gememoriseerd, overleverde hij niet.”

En Saalih ibn Mohammad zei: “Ik hoorde Yahya ibn Ma’ien zeggen: Aboe Haniefah was thiqah in hadieth.”

En Ahmad ibn Mohammad ibnoel-Qaasim ibn Mahraz levert over van Ibn Ma’ied: “Er was geen probleem in Aboe Haniefah.”
En een andere keer zei hij: “Hij behoorde volgens ons tot de mensen van waarheidsgetrouwheid, en hij was niet schuldig aan liegen.” “Ibn Hoebayrah liet de rechtspraak inderdaad aan hem over, dus mijn vader was een rechter.”

Van Shoe’ayb ibn Ayyoeb as-Sariefienie leverde Aboe Yahya al-Himaanie ons over: “Ik hoorde Aboe Haniefah zeggen: Ik had een droom die me angst aanjoeg. Ik zag dat ik het graf van de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) aan het opgraven was. Dus ik kwam in al-Basrah, en ik verzocht een man om Mohammad ibn Sierien (erover) te vragen, dus hij vroeg hem. En hij (Ibn Sirien) zei: Deze man graaft de overleveringen van de Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) op.”

De moehaddith, Mahmoed ibn Mohammad al-Marzawie zei, Hamied ibn Aadam verhaalde ons, Aboe Wahb Mohammad ibn Moedjaahim verhaalde ons, zeggende: “Ik hoorde ‘Abdoellaah ibnoel-Moebaarak zeggen: Als Allah me niet had geholpen middels Aboe Haniefah en Soefyaan, was ik geweest zoals de rest van de mensen.”

Soelaymaan ibn Abie Shaykh verhaalde ons van Ahmad ibn Zoebayr, Hoedjr ibn 'Abdil-Djabbaar verhaalde me, zeggende: “Er werd tegen al-Qaasim ibn Ma’n gezegd: Ben je blij om van onder de dienaars van Aboe Haniefah te zijn? Hij zei: De mensen hebben niet in een meer profijtelijke kring gezeten dan die van Aboe Haniefah. Dus al-Qaasim zei tegen hem: Kom met me, naar hem. Dus toen ze bij hem kwamen, bleef hij (al-Qaasim) bij hem, en hij zei: Ik ben het gelijke hiervan niet tegengekomen.”

En Bishr Ibnoel-Walied verhaalt van al-Qaadie Aboe Yoesoef, die zei: “Een keer, toen ik met Aboe Haniefah liep, hoorde ik een man tegen een ander zeggen: Deze Aboe Haniefah slaapt ’s nachts niet. Dus zei Aboe Haniefah: Bij Allah, overlever niet van mij wat ik niet doe.”

‘Abdoer-Rahmaan ibn Mohammad Ibnoel Moeghierah zei: “Ik zag Aboe Haniefah oordelen uitspreken voor de mensen in een moskee in al-Koefah, op zijn hoofd was een lange, zwarte capuchon.”

En Ibnoel-Moebaarak zei: “Ik heb geen man gezien die waardiger is in zijn bijeenkomst, of betere manieren heeft, en zachtheid, dan Aboe Haniefah.”

Yazied ibn Haaroen zei: “Ik heb niemand gezien die gemakkelijker in de omgang is dan Aboe Haniefah.”

Wakie’ zei: “Ik hoorde Aboe Haniefah zeggen: Urineren in de moskee is beter dan één of andere analogische deductie (qiyaas).”

En van Moe’aawiyah ad-Darier die zei: “Houden van Aboe Haniefah is van de Soennah.”

En van Moeghieth ibn Badiel die zei: “Aboe Haniefah werd door al-Mansoer naar de rechterlijke macht geroepen (voor een functie), en hij (Aboe Haniefah) weigerde. Dus zei hij (al-Mansoer): Verlang jij datgene dat wij hebben? Waarop hij (Aboe Haniefah) zei: Nee, ik ben niet geschikt. Hij (al-Mansoer) zei: Je hebt gelogen. Hij (Aboe Haniefah) zei: Dus de Leider van de Gelovigen heeft geoordeeld dat ik niet geschikt ben. Omdat ik een leugenaar ben, ben ik niet geschikt. En als ik de waarheid zei, dan heb ik jullie juist geïnformeerd dat ik ongeschikt ben. Dus hij werd aangehouden.”

En Ismaa’iel ibn Abie Oeways verhaalt iets soortgelijks van ar-Rabie’ al-Haadjib, en daarin zegt Aboe Haniefah: “Bij Allah, ik ben niet veilig van lust, dus hoe kan ik veilig van woede zijn? Dus ik ben daar niet geschikt voor.” En al-Mansoer zei: “Je hebt gelogen, je bent juist geschikt.” Dus hij zei: “Hoe kan het wettig zijn voor jou om autoriteit te geven aan iemand die liegt?” En er wordt gezegd dat Aboe Haniefah voor hem werkte. En hij oordeelde in één zaak, en bleef twee dagen (in functie), toen werd hij zes dagen ziek en stierf.

En de Faqieh, Aboe ‘Abdillaah as-Saymarie zei: “Hij accepteerde de functie van rechter niet. Daarom werd hij geslagen en aangehouden en hij stierf in de gevangenis.”

En Hayyaan ibn Moesa al-Marwazie zei: “Ibnoel-Moebaarak werd gevraagd: Is Maalik beter in fiqh, of Aboe Haniefah? Hij zei: Aboe Haniefah.”

En al-Khoeraybie zei: “Niemand vindt misstappen bij Aboe Haniefah, behalve iemand die jaloers is, of een onwetende.”

En Yahya ibn Sa’ied al-Qattaan zei: “We liegen niet in het zicht van Allah. We hebben niets gehoord dat beter is dan de mening van Aboe Haniefah, en we hebben inderdaad veel van zijn uitspraken aangenomen.”

En ‘Alie ibn ‘Aasim zei: “Als de kennis van al-Imaam Aboe Haniefah werd gewogen tegen de kennis van de mensen van zijn tijdperk, zou hij zwaarder wegen dan hen.”

En Hafs ibn Ghiyaath zei: “De spraak van Aboe Haniefah in fiqh is complexer dan poëzie. Niemand vindt er onjuistheid in, behalve een onwetende persoon.”

En Djarier zei: “Moeghierah zei tegen mij: Zit met Aboe Haniefah om fiqh te leren; toen Ibrahiem an-Nakha’ie leefde, zat hij met hem.”

En Ibnoel-Moebaarak zei: “Aboe Haniefah had meer fiqh dan de rest van de mensen.”

Bron: The Creed of the four Imaams - Mohammad ibn ‘Abdir-Rahmaan al-Khoemayyis

29-04-2006, 13:18
Al-Imaaash-Shaafi’ie [1]

Hij is Mohammad ibn Idries ibnoel-‘Abbaas ibn ‘Oethmaan ibn Shaafi’ ibnoes-Saa’ib ibn ‘Oebayd ibn ‘Abd Yazied ibn Haashim ibnoel-Moettalib ibn ‘Abd Manaaf ibn Qoesayy ibn Kilaab ibn Moerrah ibn Ka’b ibn Loe-ayy ibn Ghaalib. De Imaam, de Geleerde van zijn tijdperk, de beschermer van de hadieth, de Faqieh (wetsgeleerde) van de Religie, Aboe ‘Abdillaah al-Qoerashie, dan al-Moettalibie ash-Shaafi’ie al-Mekkie, bij geboorte al-Ghazziyie, een aangetrouwd familielid van de Boodschapper van Allah en de afstammeling van de oom van zijn (de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam)) vaders kant. Dus al-Moettalib is de broer van Haashim, die de vader is van ‘Abdoel-Moettalib.

Men is het erover eens dat hij werd geboren in Ghazzah en zijn vader, Idries, op jonge leeftijd stierf. Dus groeide Mohammad op als wees onder de voogdij van zijn moeder. Omdat zij (het effect van) het land op hem vreesde, nam zij hem naar zijn plaats van oorsprong toen hij een jongen van twee jaar was. Zo groeide hij op in Mekkah en begon hij pijlen te werpen, totdat hij al zijn tijdgenoten overtrof en hij in staat was negen uit tien doelen te raken. Toen begon hij de Arabische taal en poëzie te bestuderen, en hij raakte daar bedreven in. Toen werd hij verliefd op fiqh, en hij werd daarin de meester van de mensen in zijn tijd.

En al-Moezanie zei: “Ik heb niemand gezien met een beter gezicht dan ash-Shaafi’ie - moge Allah Zijn Genade aan hem schenken - en wanneer hij zijn baard vastpakte, was er niets voortreffelijker dan zijn vastpakken ervan.”

En ar-Rabie’ al-Moe’adhdhin zei: “Ik hoorde ash-Shaafi’ie zeggen: Ik schoot altijd pijlen, totdat de dokter zei, ik vrees dat je longtuberculose krijgt door de tijd die je in de hitte doorbrengt. Hij (ash-Shaafi’ie) zei: En ik raakte negen uit tien doelen.”[2]

Ahmad ibn Ibrahiem at-Taa’rie al-Aqtaa’ zei: “Al-Moezanie vertelde ons dat ash-Shaafi’ie zei: Ik memoriseerde de Qor-aan toen ik acht jaar was, en ik memoriseerde al-Moewatta toen ik tien jaar oud was.”

En het wordt genoemd in Manaaqiboesh-Shaafi’ie van al-Aaboerie[3]: “Ik hoorde az-Zoebayr ibn ‘Abiel-Waahid al-Hamdhaanie zeggen dat ‘Alie ibn Mohammad ibn ‘Iesa ons vertelde: Ik hoorde Rabie’ibn Soelaymaan zeggen: Ash-Shaafi’ie werd geboren op de dag dat Aboe Haniefah stierf, moge Allah Zijn Genade schenken aan hen beide.”

En van ash-Shaafi’ie die zei: “Ik ging naar Maalik toen ik dertien jaar was - en het is zoals hij zegt, ook al leek het alsof hij drieëntwintig jaar oud was - hij zei: Ik kwam met de zoon van mijn oom naar al-Medienah. En Maalik sprak, en hij zei: Ik zoek iemand om voor jou te lezen. Ik zei: Ik zal lezen. Dus ik las voor hem. En wanneer hij me iets vroeg over waar we al langs waren geweest, vroeg hij me: Tel het. Dan zou ik uit het hoofd overleveren. En het was alsof hij verbaasd was. Toen vroeg hij me over een zaak, en ik antwoordde, en dan een andere zaak. Dus hij zei: Jij zou het leuk vinden om een rechter te zijn!”[4]

Aboe ‘Oebayd zei: “Ik heb niemand gezien die intelligenter is dan ash-Shaafi’ie.”
En evenzo, zei Yoenoes ibn ‘Abdil-A’laa: “Als de oemmah bij elkaar werd gehaald, zou zijn intelligentie meer zijn dan wat zij samen brengen.”

En az-Zoebayr al-Istiraabaadhie zei: “Mohammad ibn Yahya ibn Adam van Egypte vertelde ons, Ibn ‘Abdil-Hakam vertelde ons: Ik hoorde ash-Shaafi’ie zeggen: Als de mensen wisten wat kalaam bevat aan begeerten, zouden ze ervan vluchten zoals iemand zou vluchten voor een leeuw.”

Yoenoes as-Sadafie zei: “Ik heb niemand gezien die intelligenter is dan ash-Shaafi’ie. Ik debatteerde eens met hem over een zaak, toen gingen we uit elkaar. Toen we elkaar opnieuw troffen, nam hij (ash-Shaafi’ie) me bij mijn hand en zei: O Aboe Moesa, is het niet juist dat we broeders zijn, ook al zijn we het oneens over een zaak?

Ik zeg dat dit de compleetheid van het intellect van deze Imaam aantoont, en zijn begrip van zichzelf; omdat meningsverschillen onder mensen die debatteren nooit stoppen.”

Aboe Dja’far at-Tirmidhie zei: “Aboel-Fadl al-Waashdjirdie vertelde ons: Ik hoorde ‘Abdoellah as-Saaghaanie zeggen: Ik vroeg Yahya ibn Akhtam over Aboe ‘Oebayd en ash-Shaafi’ie, wie van hen heeft meer kennis? Hij zei: Aboe ‘Oebayd kwam vaak bij ons. Hij was een man die als hij het geluk had om boeken te ontvangen, dan zou hij de vormen van het schrijven ervan verbeteren. Hij zou ze organiseren met prachtige zinnen vanwege zijn hoge bekwaamheid in de Arabische taal. Wat betreft ash-Shaafi’ie, we waren vaak met Mohammad ibnoel-Hasan voor vele discussies, en hij was een man die Qoerashie in zijn begrip en intellect was, hij was snel in verbeteren. En als hij niet meer ahaadieth had gehoord, zou hij voldoende zijn voor de Oemmah van Mohammad (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) over de andere foeqahaa’ (wetsgeleerden).”

Ma’mar ibn Shabieb zei: “Ik hoorde al-Ma’moen zeggen: ik testte Mohammad ibn Idries inderdaad in alles, en ik bemerkte dat hij volmaakt was.”

En Ahmad ibn Mohammad ibn Bintoesh-Shaafi’ie zei: “Ik hoorde mijn vader en oom zeggen: Wanneer er een man naar Soefyaan ibn ‘Oeyaynah kwam met iets van tafsier of fataawaa, zou hij het aan ash-Shaafi’ie geven, en zeggen: Behandel dit.”

Ash-Shaafi’ie[5] (rahimahoellah) was inderdaad van de meest kennisrijke mensen wat betreft het Boek en de Soennah, en van de strengste mensen wat betreft het stevig vasthouden aan die twee. Hij was van de meest hoogwaardige mensen betreffende het geven van aandacht aan kennis en hopen op goedheid. Hij zei vaak: “Ik zou willen dat de mensen deze kennis zouden leren, en niets ervan ooit aan mij zou worden toegeschreven. Dan zouden zij beloningen ontvangen en zou ik niet geprezen worden.”

Hij zei gewoonlijk: “Als ik iets zeg, en vervolgens is er iets authentiek verklaard van de Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) dat in tegenspraak is met mijn uitspraak, dan heeft dat (authentieke) meer recht om gevolgd te worden, en volg mij niet blindelings.”

En hij zei: “Als ik een authentieke hadieth van de Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) overlever, en ik handel er niet naar, weet dan dat mijn intellect me heeft verlaten.”

En hij zei tegen Ahmad ibn Hanbal (rahimahoellah): “Jij weet meer over de authentieke overleveringen dan wij, dus als er een authentieke overlevering is, licht me er dan over in; of het nu van Koefah, Basrah of Shaam is.”

En zijn strikte vastklampen aan de Soennah bereikte het punt dat hij gewoonlijk zijn metgezellen adviseerde eraan vast te klampen, en hij zei: “Blijf bij de Mensen van Hadieth, want zij zijn het meest correcte van onder de mensen.”

En hij zei: “Als ik een man van onder de Mensen van Hadieth zie, dan is het alsof ik een man van de Metgezellen van de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) heb gezien. Moge Allah hen belonen met goeds, zij hebben de fundamenten voor ons behouden, dus zij hebben een voortreffelijkheid over ons.”[6] En hij reciteerde de volgende verzen van poëzie:

“Alle vormen van kennis naast de Qor-aan zijn een overbodigheid;

Behalve de hadieth en het kennen van de fiqh (wetsgeleerdheid) van de Religie;

Kennis is hetgeen dat: Hij zei…, of: Hij vertelde ons… bevat;

Alles dat anders is dan dit, is van de influisteringen van de Duivel.”[7]

Ash-Shaafi’ie is inderdaad door meer dan één van de grote geleerden geprezen. Tot hen behoort ‘Abdoer-Rahmaan ibn Mahdie en hij vroeg hem een boek te schrijven over de oesoel (fundamenten) voor hem. Dus schreef hij een boek voor hem, en het werd het eerste boek dat is geschreven over deze wetenschappen. En hierna had Ibn Mahdie de gewoonte om smeekbeden voor hem te verrichten in het gebed.

En van degenen die hem op gelijke manier prezen is zijn Shaykh, Maalik ibn Anas en Qoetaybah ibn Sa’ied. En hij zei: “Hij is een Imaam.”

En van degenen die hem prezen zijn: Soefyaan ibn ‘Oeyaynah, Yahya ibn Sa’ied al-Qattaan, Aboe ‘Oebayd ibn Sallaam, en hij zei: “Ik heb niemand meer welbespraakt, intelligenter, meer bescheiden gezien, dan Imaam ash-Shaafi’ie.”

En van degenen die ash-Shaafi’ie prezen zijn: Yahya ibn Akhtam al-Qaadie, Ishaaq ibn Raahawayh, Mohammad ibnoel-Hasan.

Ahmad ibn Hanbal verrichte gedurende veertig jaar smeekbeden voor hem in zijn gebed. Tevens zei hij over de hadieth die verhaald is door Aboe Daawoed, van de hadieth van Aboe Hoerayrah, van de Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam): “Waarlijk, Allah stuurt aan de kop van iedere honderd jaar een persoon voor de Oemmah, die de religie voor hen doet herleven.”[8]

Hij zei: “’Oemar ibn Abdil-‘Aziez kwam aan de kop van de eerste honderd jaar en ash-Shaafie’ie kwam aan de kop van de tweede honderd jaar.”

Ahmad zei vaak: “Ash-Shaafi’ie was als een zon voor de wereld en als een gratie voor de mensheid.”

Aboe Thawr zei: “Ik heb nooit iets vergelijkbaars aan ash-Shaafi’ie gezien, noch heeft hij iets met zichzelf vergelijkbaars gezien.”

En ar-Rabie’ zei: “Ash-Shaafi’ie stierf op donderdag en we verrichten zijn begrafenisgebed op donderdagavond. En we zagen de maan van Sha’baan in het jaar 204, en hij was tweeënzeventig jaar oud.”9

Bron: The Creed of the four Imaams - Mohammad ibn ‘Abdir-Rahmaan al-Khoemayyis

29-04-2006, 13:20
Al-Imaam Ahmad ibn Hanbal[1]

Hij is de ware Imaam, en de Shaykhoel-Islaam, Aboe ‘Abdoellah Ahmad ibn Mohammad ibn Hanbal ibn Hilaal ibn Asad ibn Idries ibn ‘Abdillaah ibn Hayaan adh-Dhoehlie ash-Shaybaanie al-Marwazie, vervolgens al-Baghdaadie, één van de uitstekende Imaams. Zijn vader behoorde tot de soldaten van Marw, hij stierf als een jeugdige en Ahmad werd opgevoed als een wees. Er wordt gezegd dat zijn moeder Marw verliet en hem met zich meenam. Hij werd geboren in Rabie’oel-Awwal in het jaar 164H.

De leraar, de Imaam, de Shaykhoel-Islaam, Aboe ‘Oethmaan Ismaa’iel ibn ‘Abdir-Rahmaan as-Saboenie an-Naysaboerie vertelde ons toen hij naar ons kwam in Damascus in Radjab van het jaar 432H, hij zei: “Aboe Mohammad al-Hasan ibn Ahmad ash-Shaybanie, algemeen bekend als al-Makhdie, zei in het jaar 387H: Aboe Bakr ‘Abdillaah ibn Mohammad ibn Moeslim al-Isfarayienie vertelde ons, lezend: Aboel-Fadl Saalih ibn Ahmad ibn Hanbal zei: “Ik hoorde mijn vader zeggen: Ik werd geboren in het jaar 164H, in het begin van Rabie’oel-Awwal.”

Hij (Saalih ibn Ahmad ibn Hanbal) zei: Ik hoorde zeggen dat mijn vader zei: “Ik studeerde hadieth toen ik zestien jaar oud was.”

Mijn vader zei: “En Hoeshaym stierf toen ik een jongere van twintig jaar was. Ik had wat ik van hem had geleerd uit mijn hoofd geleerd. Mensen kwamen aan de deur van Ibn ‘Oeyaynah en hij had de boeken van Hoeshaym. Hij plaatste deze voor me en zei: De isnaad voor dit is zo en zo. En al-Moe’aytie kwam, en hij memoriseerde het. Ik zei tegen hem: Ik heb hem geantwoord over wat is gekomen, en ik weet van deze hadieth, wat ik nog niet eerder heb gehoord. En ik vertrok naar al-Koefah in het jaar waarin Hoeshaym stierf, het jaar 183H. Het was het eerste jaar waarin ik reisde. ‘Iesa ibn Yoenoes kwam na mij aan in Koefah, in hetzelfde jaar, en daarna heeft hij geen Haddj meer verricht.”

Hij zei: “En de eerste reis die ik ondernam was naar al-Basrah, in het jaar 186H. Ik zei tegen hem: In welk jaar zal ik naar Soefyaan ibn ‘Oeyaynah gaan? Hij zei: In het jaar 187H. We kwamen en Foedayl ibn ‘Iyaad was al gestorven, en het was het eerste jaar waarin ik de Haddj verrichtte. En Walied ibn Moeslim verrichtte de Haddj in het jaar 191H, en in het jaar 196H. en ik verrichtte het in het jaar 197H, en ik vertrok in het jaar 198H. En ik bleef met ‘Abdoer-Razzaaq in het jaar 199H, en bij de dood van Soefyaan en Yahya ibn Sa’ied en Abdoer-Rahmaan stierf in het jaar 198H.”

Mijn vader zei: “Als ik vijftig dirham bij me had, reisde ik altijd naar Djarier ibn ‘Abdil-Hamied in ar-Rayyie. Toen sommige van onze metgezellen vertrokken was het voor mij niet mogelijk om mee te gaan, want ik had niets bij me.”

Ik hoorde Saalih zeggen: “Ik zei tegen mijn vader: Een hadieth zou kunnen zeggen: De Boodschapper van Allah (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) zei…, terwijl iemand zou kunnen schrijven: De Profeet (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) zei… Hij (Ahmad) zei: Ik zie er geen probleem in.”

Ik hoorde Saalih zeggen: “Als mijn vader woedoe’ wilde verrichten voor het gebed, weigerde hij niemand die zijn water wilde drinken. Hij dronk met zijn hand. Ik hoorde hem vaak Soerah al-Kahf reciteren. En als ik me ziek voelde nam hij water in een drinkkom, en dan reciteerde hij erover. Vervolgens zei hij tegen mij: Drink ervan en was je gezicht en handen ermee. En wanneer hij uit ging om boodschappen te doen, kocht hij een bundel hout en nog iets en dat droeg hij dan.”

Al-Imaam ash-Shaafi’ie (o. 240H) (rahimahoellah) zei: “Ik verliet Baghdad en ik liet geen betere man, met meer kennis of betere fiqh (begrip) achter, noch met meer taqwa (godsvrees), dan Ahmad ibn Hanbal.”

Aboe Daawoed (o. 257H) (rahimahoellah) zei: “De lezingen van Ahmad waren bijeenkomsten van het Hiernamaals. Hij noemde er niets van de wereldse zaken in; en ik heb hem nooit deze wereld horen noemen.”

‘Alie ibnoel-Madienie (o. 234H) (rahimahoellah) zei: “Allah heeft de wereld werkelijk geholpen met Aboe Bakr as-Siddieq op de dag van de afvalligheid, en door Ahmad ibn Hanbal op de dag van de beproeving.”[2]

Qoetaybah ibn Sa’ied (o. 240H) (rahimahoellah) zei: “Als je iemand ziet die van Ahmad houdt, weet dan dat het iemand van de Soennah is.”

En Aboel-Hasan al-Ash’arie (o. 324H) (rahimahoellah) zei: “Onze uitspraak die wij hanteren en nemen als onze religie is: Vastklampen aan het Boek van Allah, onze Heer de Machtige en Majesteitelijke; en aan de Soennah van onze Profeet Mohammad (sallallahoe ‘alayhi wa sallam), en wat is overgeleverd van de Metgezellen, de Taabi’oen en de Imaams van Hadieth. Dit is waar we aan vast klampen. En dit is ook wat Aboe ‘Abdillaah Ahmad ibn Mohammad ibn Hanbal altijd zei – moge Allah zijn gezicht verlichten, zijn status verhogen en hem een geweldige beloning schenken. Want hij was de nobele en complete Imaam, met wie Allah de waarheid verduidelijkte en misleiding verwijderde, en de manhadj (methodologie) duidelijk maakte; en waarmee Allah de innovatie van de innoveerders vernietigde, de dwaling van de dwalers en de twijfel van de twijfelaars. Dus moge Allah genadig met hem zijn, de voornaamste Imaam.”[3]

Taadjoed-Dien as-Soebkie (o. 770H) (rahimahoellah) zei: “Aboel-Hasan al-Ash’arie is de voornaamste van Ahloes-Soennah en Ahmad ibn Hanbal…”[4]

Ibrahiem al-Harbie (o. 285H) (rahimahoellah) zei: “Ik zag Aboe ‘Abdillaah, en het was alsof Allah voor hem de kennis van de vroegere en de latere mensen had verzameld.”[5]

Aboel-Fadl zei: “En hij presenteerde me het volgende testament:

In de Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle,

Dit is wat ik – Ahmad ibn Mohammad ibn Hanbal – als testament nalaat. Ik getuig dat niets het recht heeft aanbeden te worden, behalve Allah alleen, zonder enige deelgenoot. En dat Mohammad Zijn dienaar en Boodschapper is. Hij zond hem (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) met de leiding en de ware Religie, zodat het alle andere religies zal overnemen, zelfs al zouden de ongelovigen er een hekel aan hebben. En hij moet degenen die hem gehoorzamen van zijn familie en naasten adviseren dat zij Allah aanbidden als aanbidders, en Hem prijzen als degenen die prijzen, en dat zij de gemeenschap van Moslims oprecht adviseren. En ik ben waarlijk tevreden met Allah als Heer en met Mohammad (sallallahoe ‘alayhi wa sallam) als Profeet.

En ‘Abdoellah ibn Mohammad, algemeen bekend als Boeraan, ik gaf hem vijftig Dinar, en hij is waarachtig in wat hij zegt. Dus zijn geld moet betaald worden door mij, van de opbrengst van het huis, in shaa Allah. En als ik sterf, zal het door mijn zoons worden gegeven: Saalih en ‘Abdoellah ibn Ahmad ibn Mohammad ibn Hanbal. Dus zij zullen na mijn dood al het genoemde en elf Dirham geven aan wat ik dan ook heb voor Ibn Mohammad.

Getuigen: Aboe Yoesoef, Saalih en ‘Abdoellah, zoon van Ahmad ibn Mohammad ibn Hanbal.”

Aboel-Fadl zei: “Hij was gewoon zichzelf in te spannen in het vasten en hij at geen vet. En als ik daarvoor voor één dirham vet voor hem kocht, dan at hij daar een maand van. Dus hij onthield zich van het eten van vet. Ook volhardde hij in het vasten en werken, en ik dacht dat hij dit zijn lichaam liet ondergaan omdat hij veilig was.”

“Mijn vader werd in het jaar 237H naar al-Moetawakkil gedragen en daar bleef hij tot het jaar 241H. Hij was daar niet lang toen een boodschapper van al-Moetawakkil naar hem kwam. Het was de eerste dag van Rabie’oel-Awwal in het jaar 241H, dat mijn vader op dinsdagavond werd getroffen door een koorts. Dus ik kwam bij hem binnen op woensdag en hij was koortsachtig en zwaar ademend. Ik wist van zijn ziekte toen hij zwak werd. Dus ik zei tegen hem: O vader, waarmee verbrak u uw vasten gisteravond? Hij zei: Met water, en daarna wilde ik het nachtgebed in acht nemen. En hij zei: Neem mijn hand, dus ik nam zijn hand. Hij kwam op een lege plek en zijn benen werden zwak, totdat hij tegen mij aan moest leunen. Hij werd door meer dan één arts behandeld, zij waren allen Moslims. ‘Abdoer-Rahmaan zei tegen hem: Je zou een pompoen moeten opwarmen en het sap ervan moeten drinken, en dit gebeurde woensdag. En hij was vrijdag stervende, en hij zei: O Saalih! Ik zei: Tot uw dienst. Hij zei: Warm niets op bij jou thuis, noch bij je broer ‘Abdoellah thuis.
Al-Fath ibn Sahl kwam binnen om hem te bezoeken, dus ik verstopte hem. En ‘Alie ibnoel-Ja’d en vele andere mensen kwamen, dus ik verstopte hem. En ik zei: O vader, de mensen zijn inderdaad veel. Hij zei: En wat vind jij gepast? Ik zei: Om je toestemming voor hen te vragen, en hen vervolgens naar jou te roepen. Hij zei: Zoek de hulp van Allah in het kiezen. Dus de mensen kwamen in grote getale naar hem, totdat het huis gevuld was. Zij vroegen hem en deden een beroep op hem en dan gingen zij, en kwam er een andere grote groep binnen. De mensen waren veel, en de straat was gevuld, en toen sloten we de deur. En er kwam een man van onder onze buren, dus hij bezocht hem en hij zei: Waarlijk, ik heb deze man iets van de Soennah zien herleven, dus ben ik blij geworden. Dus hij kwam bij hem en hij deed een beroep op hem en richtte zich tot hem en alle Moslims. En een man kwam, en hij zei: Zou je zo vriendelijk willen zijn me toe te staan om naar hem te gaan? Dus ik zei: Blijf aandringen totdat hij zegt: kom binnen. Dus ik stond hem toe binnen te komen, en hij stond voor hem en begon te huilen. Hij zei: O Aboe ‘Abdillaah. Ik was van onder degenen die jouw mishandeling bijwoonden. Dus ik ben inderdaad naar je gekomen omdat ik graag vergeven zou willen worden. En ik sta voor je, en als je het gepast vindt me te bevrijden, doe dat dan. Hij (al-Imaam Ahmad) zei: Ga je ermee akkoord daar niet tot terug te keren? Hij zei: Ja. Hij (al-Imaam Ahmad) zei: Waarlijk, ik vergeef je. Dus hij vertrok huilend en wie van onder de mensen achterbleef, huilde ook.”[6]

29-04-2006, 13:21


En Ibn Doerah zei: “Ahmad was een persoon van fiqh, memorisatie en kennis van hadieth en fiqh, en vroomheid en zoehd[7] en geduld. Inderdaad werd Ahmad beproefd door de uitspraak van de schepping van de Qor-aan[8]. Hij werd geketend naar Baghdad gebracht en opgesloten. Hij bad gewoonlijk met de gevangenen terwijl hij geketend was. En toen de Ramadan kwam in het jaar 217H, en dat was veertien jaar na de dood van al-Ma’moen, verhuisde hij naar het huis van Ishaaq ibn Ibrahiem, de gouverneur van Baghdad. Toen verordende al-Moe’tasim de vrijlating van al-Imaam Ahmad na zijn bestraffing en debat. En er is gezegd dat al-Moe’tasim berouwvol was en verbijsterd totdat de zaak was gerectificeerd. Toen verenigden al-Moe’tasim en zijn zoon zich met al-Waathiq. Daar verscheen wat er verscheen van de beproeving, en al-Waathiq beval dat hij niet met al-Imaam Ahmad moest omgaan, noch zou hij moeten wonen in een land of stad waar de Khalief is. En de Imaam heeft zich voor de rest van zijn leven schuil gehouden voor al-Waathiq.
En gedurende het Kalifaat van al-Moetawakkil, maakte Allah de Soennah zichtbaar. De Khalief schreef het bevel voor de opheffing van het proces. Al-Moetawakkil beval in het jaar 237H dat de Imaam naar hem werd gebracht. En totdat al-Imaam Ahmad stierf, ging er geen dag voorbij, of de boodschapper van al-Moetawakkil zou naar hem komen.
De Imaam stierf in het jaar 241H, op vrijdag de twaalfde van Rabie’oel-Awwal. De mensen schreeuwden en de stemmen werden verheven met huilen, tot het niveau dat het leek alsof de hele wereld beefde. En de trottoirs en straten waren vol. De begrafenisstoet vertrok nadat de mensen vertrokken van het vrijdaggebed. En de mensen op zijn begrafenis vestigden de Soennah en vervloekten de mensen van innovaties. En Allah maakte het makkelijk voor de Moslims door wat zij dan ook aan problemen hadden, zolang zij de majesteitelijkheid en hoge rang van de Islaam zagen, en de onderdrukking van de mensen van dwaling.”[9]

Bron: The Creed of the four Imaams - Mohammad ibn ‘Abdir-Rahmaan al-Khoemayyis

DIt waren de Grote 4 imams van ahlel sunna al zama3a.

IK wil dit afsluiten met een uitspraak van imam saaf3i rahiemoelah wat de harten doet leven.


"Alle mensen zijn dood, behalve degenen die kennis hebben; en al degenen die kennis hebben slapen, behalve degenen die goede daden verrichten; en zij die goede daden verrichten zijn bedrogen, behalve degenen die oprecht zijn; en degenen die oprecht zijn, zijn altijd in een staat van bezorgdheid." (Imaam As-Shaafi'ie, Rahimahoellah)



salaam alkiom .

29-04-2006, 14:22
Dzazak Allahoe ghairan..

29-04-2006, 14:26
barakallahoe fieki broeder, dit hoort ieder moslim te kennen

30-04-2006, 01:50
Jazaak Allahou gayran agii!

Handig voor m'n verslagen

05-05-2006, 11:57
Maa Shaa Allaah

18-05-2006, 21:39
Tla3