Moderator
23-04-2003, 19:55
Naar aanleiding van de grote email actie hier op Marokko.nl volgt hieronder de reactie van het Meldpunt Discriminatie Amsterdam
Aan geadresseerde
Amsterdam, 22 april 2003
betreft: aangifte tegen uitlatingen van mevrouw Hirsi Ali in Trouw van 25 januari 2003
Geachte heer/mevrouw,
Naar aanleiding van uitlatingen van mevrouw Hirsi Ali in Trouw van 25 januari jongstleden heeft het Meldpunt Discriminatie Amsterdam 355 klachten ontvangen. Landelijk werden bij de Anti Discriminatiebureaus en Meldpunten 889 klachten ingediend. Het Meldpunt Discriminatie Amsterdam heeft de officier van justitie verzocht te beoordelen of de uitlatingen als beledigend dan wel discriminatoir in de zin van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt.
Op basis van aangiften waarin het Openbaar Ministerie wordt verzocht om mevrouw Hirsi Ali te vervolgen, deelt de officier van justitie u het volgende mee.
“In een artikel/ interview in het dagblad Trouw van zaterdag 25 januari 2003 geeft mevrouw Hirsi Ali, al dan niet als politica, aan de hand van de tien geboden als leidend kader, een uiteenzetting over haar (atheïstische) kijk op godsdienst in het algemeen en, vanuit haar achtergrond, de Islam in het bijzonder. Zij laat zich kritisch uit over het geloof dat zij als kind van haar ouders heeft meegekregen en richt daarbij haar kritiek onder andere op de centrale persoon in dat geloof, Mohammed.
Met als uitgangspunt de door haar veronderstelde egocentrische houding van Mohammed jegens bepaalde tijdgenoten, formuleert zij een aanklacht tegen de houding van veel hedendaagse moslimmannen en een pleidooi voor het zelfstandiger en onafhankelijker worden van moslimvrouwen. Zij zegt, onder aanhaling van het verhaal over het huwelijk van Mohammed met Aisha, de negenjarige dochter van een vriend: “Mohammed is, gemeten naar onze westerse maatstaven, een perverse man.”
Tevens zegt zij, met een beroep op de in Nederland heersende vrijheid van meningsuiting en onder vermelding dat een ander Mohammed fantastisch mag vinden:
“En ik mag vinden: Mohammed is als individu verachtelijk. Mohammed zegt dat een vrouw binnenshuis moet blijven, een sluier moet dragen, bepaald werk niet mag verrichten, niet hetzelfde erfrecht heeft als haar man, gestenigd moet worden als zij overspel pleegt – ik wil laten zien dat er ook een andere werkelijkheid is dan de ‘waarheid’ die, met behulp van Saoedisch geld, over de wereld wordt verspreid.”
Bij onderzoek naar de vraag welk Nederlands strafartikel van toepassing zou kunnen zijn op onderhavige uitlatingen komen naast smalende godslastering slechts de beledigingsartikelen in aanmerking. Smalende godslastering (art. 147 Sr.) is alleen al daarom niet van toepassing omdat Mohammed volgens de Islam niet vereenzelvigd kan worden met Allah en niet als god maar als bijzonder mens, die de goddelijke openbaring heeft ontvangen, wordt gezien. De Nederlandse strafwet kent twee vormen van belediging: belediging van een individu en belediging van een groep mensen. Ten aanzien van de eerste vorm kan gesteld worden dat los van de vraag of de betreffende uitlatingen ten aanzien van Mohammed zelf beledigend zijn, er in elk geval niet voldaan kan worden aan de formele eisen die ten aanzien een dergelijke vervolging gesteld zijn, immers er zijn geen familieleden in de vereiste graad meer in leven (art. 270 Sr). De variant dat een individueel persoon kan worden beledigd middels de belediging van een door hem/haar vereerde persoon, kent het Nederlandse strafrecht niet.
Ten aanzien van de belediging van een groep komt alleen art. 137 c Sr in aanmerking en dat zou concreet betekenen dat de verdachte zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen te weten moslims wegens hun godsdienst, de Islam. Geconstateerd kan worden dat mevrouw Hirsi Ali zich kritisch heeft uitgelaten over de godsdienst de Islam en daarbij tevens kritiek heeft geleverd op (opvattingen en gedragingen van) Mohammed.
In beginsel valt kritiek op opvattingen en gedragingen van een groep mensen niet onder de werking van art. 137 c Sr. Dat is slechts anders indien in die kritiek tevens conclusies ten aanzien van die groep mensen worden getrokken en daardoor de waardigheid van die groep wordt miskend.
In de kritiek van mevrouw Hirsi Ali liggen geen conclusies besloten ten aanzien van moslims en wordt de waardigheid van hen als groep niet miskend. Mevrouw Hirsi Ali zegt het in het betreffende artikel zelf als volgt: “Ik vind de islam – je overgeven aan de wil van Allah – een achterlijk uitgangspunt, maar dat wil niet zeggen dat ik de dragers van het geloof ook achterlijk vind." Voor de strafrechtelijke beoordeling dient goed onderscheid gemaakt te worden tussen het (wel strafbare) beledigend uitlaten over een groep, in die zin dat er een negatieve groepseigenschap wordt toegekend, en het (niet-strafbare) kwetsen van een groep zonder dat er een negatieve groepseigenschap toegekend wordt.
Ik meen dat er geen sprake is van het beledigend uitlaten over een groep en dat er derhalve geen sprake is van een strafbaar feit. Of er sprake is van het tweede betreft een aangelegenheid die niet aan mij is als officier van justitie om te beoordelen. Op grond van het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat mevrouw Hirsi Ali met haar uitlatingen in het dagblad Trouw geen strafbaar feit heeft gepleegd en derhalve zal ik geen strafvervolging tegen haar aanvangen”.
Het Meldpunt Discriminatie Amsterdam vertrouwt erop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
mw. J.M. Silversmith
directeur Meldpunt Discriminatie Amsterdam
PDF versie
Aan geadresseerde
Amsterdam, 22 april 2003
betreft: aangifte tegen uitlatingen van mevrouw Hirsi Ali in Trouw van 25 januari 2003
Geachte heer/mevrouw,
Naar aanleiding van uitlatingen van mevrouw Hirsi Ali in Trouw van 25 januari jongstleden heeft het Meldpunt Discriminatie Amsterdam 355 klachten ontvangen. Landelijk werden bij de Anti Discriminatiebureaus en Meldpunten 889 klachten ingediend. Het Meldpunt Discriminatie Amsterdam heeft de officier van justitie verzocht te beoordelen of de uitlatingen als beledigend dan wel discriminatoir in de zin van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt.
Op basis van aangiften waarin het Openbaar Ministerie wordt verzocht om mevrouw Hirsi Ali te vervolgen, deelt de officier van justitie u het volgende mee.
“In een artikel/ interview in het dagblad Trouw van zaterdag 25 januari 2003 geeft mevrouw Hirsi Ali, al dan niet als politica, aan de hand van de tien geboden als leidend kader, een uiteenzetting over haar (atheïstische) kijk op godsdienst in het algemeen en, vanuit haar achtergrond, de Islam in het bijzonder. Zij laat zich kritisch uit over het geloof dat zij als kind van haar ouders heeft meegekregen en richt daarbij haar kritiek onder andere op de centrale persoon in dat geloof, Mohammed.
Met als uitgangspunt de door haar veronderstelde egocentrische houding van Mohammed jegens bepaalde tijdgenoten, formuleert zij een aanklacht tegen de houding van veel hedendaagse moslimmannen en een pleidooi voor het zelfstandiger en onafhankelijker worden van moslimvrouwen. Zij zegt, onder aanhaling van het verhaal over het huwelijk van Mohammed met Aisha, de negenjarige dochter van een vriend: “Mohammed is, gemeten naar onze westerse maatstaven, een perverse man.”
Tevens zegt zij, met een beroep op de in Nederland heersende vrijheid van meningsuiting en onder vermelding dat een ander Mohammed fantastisch mag vinden:
“En ik mag vinden: Mohammed is als individu verachtelijk. Mohammed zegt dat een vrouw binnenshuis moet blijven, een sluier moet dragen, bepaald werk niet mag verrichten, niet hetzelfde erfrecht heeft als haar man, gestenigd moet worden als zij overspel pleegt – ik wil laten zien dat er ook een andere werkelijkheid is dan de ‘waarheid’ die, met behulp van Saoedisch geld, over de wereld wordt verspreid.”
Bij onderzoek naar de vraag welk Nederlands strafartikel van toepassing zou kunnen zijn op onderhavige uitlatingen komen naast smalende godslastering slechts de beledigingsartikelen in aanmerking. Smalende godslastering (art. 147 Sr.) is alleen al daarom niet van toepassing omdat Mohammed volgens de Islam niet vereenzelvigd kan worden met Allah en niet als god maar als bijzonder mens, die de goddelijke openbaring heeft ontvangen, wordt gezien. De Nederlandse strafwet kent twee vormen van belediging: belediging van een individu en belediging van een groep mensen. Ten aanzien van de eerste vorm kan gesteld worden dat los van de vraag of de betreffende uitlatingen ten aanzien van Mohammed zelf beledigend zijn, er in elk geval niet voldaan kan worden aan de formele eisen die ten aanzien een dergelijke vervolging gesteld zijn, immers er zijn geen familieleden in de vereiste graad meer in leven (art. 270 Sr). De variant dat een individueel persoon kan worden beledigd middels de belediging van een door hem/haar vereerde persoon, kent het Nederlandse strafrecht niet.
Ten aanzien van de belediging van een groep komt alleen art. 137 c Sr in aanmerking en dat zou concreet betekenen dat de verdachte zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen te weten moslims wegens hun godsdienst, de Islam. Geconstateerd kan worden dat mevrouw Hirsi Ali zich kritisch heeft uitgelaten over de godsdienst de Islam en daarbij tevens kritiek heeft geleverd op (opvattingen en gedragingen van) Mohammed.
In beginsel valt kritiek op opvattingen en gedragingen van een groep mensen niet onder de werking van art. 137 c Sr. Dat is slechts anders indien in die kritiek tevens conclusies ten aanzien van die groep mensen worden getrokken en daardoor de waardigheid van die groep wordt miskend.
In de kritiek van mevrouw Hirsi Ali liggen geen conclusies besloten ten aanzien van moslims en wordt de waardigheid van hen als groep niet miskend. Mevrouw Hirsi Ali zegt het in het betreffende artikel zelf als volgt: “Ik vind de islam – je overgeven aan de wil van Allah – een achterlijk uitgangspunt, maar dat wil niet zeggen dat ik de dragers van het geloof ook achterlijk vind." Voor de strafrechtelijke beoordeling dient goed onderscheid gemaakt te worden tussen het (wel strafbare) beledigend uitlaten over een groep, in die zin dat er een negatieve groepseigenschap wordt toegekend, en het (niet-strafbare) kwetsen van een groep zonder dat er een negatieve groepseigenschap toegekend wordt.
Ik meen dat er geen sprake is van het beledigend uitlaten over een groep en dat er derhalve geen sprake is van een strafbaar feit. Of er sprake is van het tweede betreft een aangelegenheid die niet aan mij is als officier van justitie om te beoordelen. Op grond van het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat mevrouw Hirsi Ali met haar uitlatingen in het dagblad Trouw geen strafbaar feit heeft gepleegd en derhalve zal ik geen strafvervolging tegen haar aanvangen”.
Het Meldpunt Discriminatie Amsterdam vertrouwt erop u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
mw. J.M. Silversmith
directeur Meldpunt Discriminatie Amsterdam
PDF versie