DEMO
18-08-2019, 20:03
Anti-intellectualisme en pseudowetenschap gingen vooraf aan de opkomst van het nationaalsocialisme in Duitsland. Ook nu ligt het gezonde verstand onder vuur. Zal de geschiedenis zich herhalen?
Een blik op de geschiedenis leert dat de democratie afhankelijk is van het vertrouwen in haar instituten zoals politiek en media. Het geloof in de integriteit van de politiek neemt echter al jaren af. In deze (en andere) democratische instituten draait het om de speurtocht naar waarheid. Dus als het vertrouwen in een van deze instituten is aangetast, dan is er iets aan de hand met de waarheidsvinding – met alle gevolgen van dien. De vraag is echter of deze historische les vandaag de dag door onze politici is geleerd.
Het zijn vreemde tijden. Het wekt bijvoorbeeld nog amper verbazing wanneer de Amerikaanse president Donald Trump sinds 2016 op meer dan 10.000 flagrante leugens is betrapt. De president is een waar liegbeest – en komt er nog mee weg ook. Want geconfronteerd met deze feitelijkheden is zijn notoire reactie: “This is fake news!” – wat op zichzelf weer een leugen is. Maar wel een die als een wegwerpgebaar ingezet kan worden om zich van de kritiek te ontdoen.
Ondertussen ontkent de president het klimaatprobleem, wordt door hem bezuinigd op de wetenschappen, worden de media aangevallen, worden bevolkingsgroepen gestigmatiseerd en wordt er karaktermoord gepleegd op collega-politici die hem van enige kritiek voorzien en ga zo verder. Niet alleen in de Verenigde Staten. Het Trump-achtig onkruid verspreid zich als een ware plaag over het Westen.
Nationaalsocialistisch Duitsland
Deze aanval op het kritische denken en de speurtocht naar waarheid dwingt tot nadere analyse. Een die laat zien dat het verschijnsel Trump geen toeval is, maar het voorlopige eindresultaat is van een veel langduriger patroon. Wat we nu meemaken, blijkt slechts kinderspel te zijn bij wat in het verleden is gebeurd. De sabotage van het gezonde verstand vond bijvoorbeeld in nationaalsocialistisch Duitsland veel grondiger plaats. In het boek ‘A social history of the third reich’ (1971) van Richard Grunberger (1924-2005) wordt daar gedetailleerd verslag van gedaan. Het geldt als een klassieker in de sociale wetenschappen. Hier volgt daarvan een korte bewerking onder het mom van de waarschuwing van de Romeinse staatsman, filosoof en schrijver Marcus Tullius Cicero (106 – 46 vChr): ‘Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd voor eeuwig een kind te blijven.’
In het tijdperk na afloop van de Eerste Wereldoorlog werd Duitsland gekenmerkt door een politieke worsteling over de vraag of de toekomst het beste tegemoet kon worden getreden met een restoratie van de status quo of dat een progressiever model mogelijk was. Links geloofde dat niet alleen de politiek; ook de economie democratisch moest worden ingericht. Conservatieven die hunkerden naar een restoratie van feodale verhoudingen, zweerden bij een soort morele en economische belijdenis. Ze wilden hard bezuinigen om zogenaamd de excessen uit het systeem te krijgen (wat in de realiteit betekende dat de gewone man de rekening betaald zou krijgen ten bate van een kleine elite).
Deze worsteling duurde jaren en verliep verre van soepel. Wat daarbij meespeelde was dat er in de jaren na de eerste grote oorlog epidemieën waren uitgebroken, er internationale onrust heerste, de media zich op de vlakte hielden, autoritarisme nog in vele hoofden zat en politici elkaar de tent uitvochten door karaktermoord te plegen in plaats van op inhoud te argumenteren – de felle woordenstrijd leidde zelfs tot menig politieke moord, vooral gepleegd door rechtse fanatici. Slachtoffers van deze identiteitspolitiek waren onder andere de linkse politica Rosa Luxemburg, de katholiek Matthias Erzberger en de liberaal Walther Rathenau.
Algehele ontreddering
Uiteindelijk trokken de conservatieven in deze worsteling aan het langste eind, en daarmee ook de belangen van investeerders en de industrie. Maar het beleid van marktvrijheid aan de ene kant en harde bezuinigingen aan de andere kant, werd enigszins ironisch onder een sociaal-democratische coalitie, ingezet onder leiding van kanselier Heinrich Brüning. Met goede bedoelingen werd het verkocht aan het publiek: de inflatie zou erdoor naar beneden gaan en de economische groei zou worden aangezwengeld. Maar het resultaat was toenemende werkloosheid, toenemende onzekerheid, een kleinere overheid, minder machtige vakbonden en lagere lonen.
Wat daarbij niet meehielp, was dat de internationale handel door de depressie was ingestort. Dat raakte vooral Duitsland extra hard (er waren immers sancties tegen het land ingesteld sinds de Eerste Wereldoorlog). Het gevolg was een instorting van de industriële productie met ruim 42 procent(!), zes miljoen werklozen (waarvan het grootste deel onverzekerd), en een toename van de inflatie waardoor het spaargeld van de meeste mensen verdampte. In deze situatie van algehele ontreddering verloren veel Duitsers het vertrouwen in hun democratische instituten, die immers niet in staat waren gebleken de gewone man te beschermen.
Wat sinds de twintiger jaren langzaam aan was ontstaan, kwam nu in een stroomversnelling. Het was een crisis die niet alleen materieel, maar volgens Grunberger ook spiritueel van aard was. Sinds de beroemde Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) veertig jaar daarvoor al eens had vastgesteld dat ‘God’ in de moderne wereld was gestorven, stond nu de dood van het vooruitgangsgeloof op het spel. De wonderen van de Verlichting (techniek, rationaliteit en wetenschap) werden immers in het amorele Duitse universum van toen, lange tijd als een vervangend oriëntatiepunt gezien om het leven op af te stemmen. Het individueel verkrijgen van zoveel mogelijk luxe goederen gold als belangrijk inspiratiebron. De moeilijke economische situatie haalde dit materialistische en individualistische ideaal echter effectief onderuit.
Een blik op de geschiedenis leert dat de democratie afhankelijk is van het vertrouwen in haar instituten zoals politiek en media. Het geloof in de integriteit van de politiek neemt echter al jaren af. In deze (en andere) democratische instituten draait het om de speurtocht naar waarheid. Dus als het vertrouwen in een van deze instituten is aangetast, dan is er iets aan de hand met de waarheidsvinding – met alle gevolgen van dien. De vraag is echter of deze historische les vandaag de dag door onze politici is geleerd.
Het zijn vreemde tijden. Het wekt bijvoorbeeld nog amper verbazing wanneer de Amerikaanse president Donald Trump sinds 2016 op meer dan 10.000 flagrante leugens is betrapt. De president is een waar liegbeest – en komt er nog mee weg ook. Want geconfronteerd met deze feitelijkheden is zijn notoire reactie: “This is fake news!” – wat op zichzelf weer een leugen is. Maar wel een die als een wegwerpgebaar ingezet kan worden om zich van de kritiek te ontdoen.
Ondertussen ontkent de president het klimaatprobleem, wordt door hem bezuinigd op de wetenschappen, worden de media aangevallen, worden bevolkingsgroepen gestigmatiseerd en wordt er karaktermoord gepleegd op collega-politici die hem van enige kritiek voorzien en ga zo verder. Niet alleen in de Verenigde Staten. Het Trump-achtig onkruid verspreid zich als een ware plaag over het Westen.
Nationaalsocialistisch Duitsland
Deze aanval op het kritische denken en de speurtocht naar waarheid dwingt tot nadere analyse. Een die laat zien dat het verschijnsel Trump geen toeval is, maar het voorlopige eindresultaat is van een veel langduriger patroon. Wat we nu meemaken, blijkt slechts kinderspel te zijn bij wat in het verleden is gebeurd. De sabotage van het gezonde verstand vond bijvoorbeeld in nationaalsocialistisch Duitsland veel grondiger plaats. In het boek ‘A social history of the third reich’ (1971) van Richard Grunberger (1924-2005) wordt daar gedetailleerd verslag van gedaan. Het geldt als een klassieker in de sociale wetenschappen. Hier volgt daarvan een korte bewerking onder het mom van de waarschuwing van de Romeinse staatsman, filosoof en schrijver Marcus Tullius Cicero (106 – 46 vChr): ‘Wie de geschiedenis niet kent, is gedoemd voor eeuwig een kind te blijven.’
In het tijdperk na afloop van de Eerste Wereldoorlog werd Duitsland gekenmerkt door een politieke worsteling over de vraag of de toekomst het beste tegemoet kon worden getreden met een restoratie van de status quo of dat een progressiever model mogelijk was. Links geloofde dat niet alleen de politiek; ook de economie democratisch moest worden ingericht. Conservatieven die hunkerden naar een restoratie van feodale verhoudingen, zweerden bij een soort morele en economische belijdenis. Ze wilden hard bezuinigen om zogenaamd de excessen uit het systeem te krijgen (wat in de realiteit betekende dat de gewone man de rekening betaald zou krijgen ten bate van een kleine elite).
Deze worsteling duurde jaren en verliep verre van soepel. Wat daarbij meespeelde was dat er in de jaren na de eerste grote oorlog epidemieën waren uitgebroken, er internationale onrust heerste, de media zich op de vlakte hielden, autoritarisme nog in vele hoofden zat en politici elkaar de tent uitvochten door karaktermoord te plegen in plaats van op inhoud te argumenteren – de felle woordenstrijd leidde zelfs tot menig politieke moord, vooral gepleegd door rechtse fanatici. Slachtoffers van deze identiteitspolitiek waren onder andere de linkse politica Rosa Luxemburg, de katholiek Matthias Erzberger en de liberaal Walther Rathenau.
Algehele ontreddering
Uiteindelijk trokken de conservatieven in deze worsteling aan het langste eind, en daarmee ook de belangen van investeerders en de industrie. Maar het beleid van marktvrijheid aan de ene kant en harde bezuinigingen aan de andere kant, werd enigszins ironisch onder een sociaal-democratische coalitie, ingezet onder leiding van kanselier Heinrich Brüning. Met goede bedoelingen werd het verkocht aan het publiek: de inflatie zou erdoor naar beneden gaan en de economische groei zou worden aangezwengeld. Maar het resultaat was toenemende werkloosheid, toenemende onzekerheid, een kleinere overheid, minder machtige vakbonden en lagere lonen.
Wat daarbij niet meehielp, was dat de internationale handel door de depressie was ingestort. Dat raakte vooral Duitsland extra hard (er waren immers sancties tegen het land ingesteld sinds de Eerste Wereldoorlog). Het gevolg was een instorting van de industriële productie met ruim 42 procent(!), zes miljoen werklozen (waarvan het grootste deel onverzekerd), en een toename van de inflatie waardoor het spaargeld van de meeste mensen verdampte. In deze situatie van algehele ontreddering verloren veel Duitsers het vertrouwen in hun democratische instituten, die immers niet in staat waren gebleken de gewone man te beschermen.
Wat sinds de twintiger jaren langzaam aan was ontstaan, kwam nu in een stroomversnelling. Het was een crisis die niet alleen materieel, maar volgens Grunberger ook spiritueel van aard was. Sinds de beroemde Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) veertig jaar daarvoor al eens had vastgesteld dat ‘God’ in de moderne wereld was gestorven, stond nu de dood van het vooruitgangsgeloof op het spel. De wonderen van de Verlichting (techniek, rationaliteit en wetenschap) werden immers in het amorele Duitse universum van toen, lange tijd als een vervangend oriëntatiepunt gezien om het leven op af te stemmen. Het individueel verkrijgen van zoveel mogelijk luxe goederen gold als belangrijk inspiratiebron. De moeilijke economische situatie haalde dit materialistische en individualistische ideaal echter effectief onderuit.