Thebest21
12-04-2018, 14:29
Links Nederland verliest door zijn obsessie met culturele verschillen uit het oog waar het zich werkelijk druk om zou moeten maken: de klassenstrijd. Dat vond Ewald Engelen en dat vindt hij na een paar oorwassingen nog steeds.
De afgelopen weken hebben in De Groene Amsterdammer twee omvangrijke stukken van drie prominente sociologen gestaan (Jan Willem Duyvendak en Willem Schinkel & Rogier van Reekum) waarin gereageerd werd op een column van mij eerder in dit blad. Daarin verweet ik links zich verloren te hebben in het narcisme van de kleine culturele verschillen en van de weeromstuit de klassenstrijd te zijn vergeten. Ik ben zeer vereerd met deze aandacht voor wat in mijn ogen een belangrijk politiek vraagstuk is, maar heb me ook licht verbaasd over de inhoud van de reacties, omdat mijn kritiek voortbouwt op een klassiek politiek-sociologisch inzicht.
Van Werner Sombart (1906) tot Seymour Martin Lipset (2000) hebben politieke sociologen zich de vraag gesteld waarom er in het meest kapitalistische land ter wereld, de Verenigde Staten, nooit een socialistische partij is ontstaan. Daar zijn in de loop der decennia verschillende antwoorden op gegeven, maar wat in al deze antwoorden ten minste figureert is de rol van migratie.
In de Verenigde Staten zijn migratie en arbeidsmarktbeleid altijd nauw met elkaar verweven geweest. Dreigde er een tekort op de arbeidsmarkt te ontstaan, en dreigden daardoor de lonen te veel te gaan stijgen, dan zetten de Verenigde Staten de poort voor (Europese) migranten tijdelijk open. Liefst uit landen waarvan het nog niet zoveel migranten had opgenomen. En dus volgden Duitsers Ieren op, Italianen Duitsers, en Oost-Europese joden Italianen.
Het had in het begin natuurlijk meer te maken met de economisch-demografische situatie in de thuislanden. De plezierige bijkomstigheid voor Amerikaanse werkgevers was echter dat het hen in staat stelde te verdelen, en dus te heersen. Het werd zo onderdeel van het beleidsarsenaal van de Amerikaanse politiek. Niet alleen betekende migratie meer arbeiders en dus lagere loonkosten, het ging ook gepaard met grotere etnische, religieuze, culturele en linguïstische diversiteit en dus kleinere kansen op politieke mobilisatie langs klassenlijnen.
Het is de belangrijkste verklaring voor de geringe macht van vakbonden in de Verenigde Staten. En het is volgens Sombart en Lipset dus ook een van de voornaamste verklaringen voor de afwezigheid van een socialistische partij. Het vormde bovendien het iconische voorbeeld voor het vrije verkeer van arbeid in de Europese Unie: hoe gefragmenteerder de beroepsbevolking, hoe meer deelbelangen tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld, hoe lager de loonkosten, hoe hoger de bedrijfswinsten zullen zijn. De Hongaarse vrachtwagenchauffeur die voor een uurprijs van 1,65 euro jouw vrachtjes rondrijdt, is niet een ongelukje, maar juist het doel van de Interne Markt.
Wat schrijven Duyvendak en Schinkel & Van Reekum in reactie op mijn stelling dat overmatige aandacht voor identiteit heeft geleid tot uitholling van de onderhandelingspositie van de factor arbeid? Duyvendak: ‘Alsof sociaal-economische ongelijkheid en culturele achterstelling niet verknoopt zijn. De ergste economische uitbuiting (slavernij) trof niet toevallig zwarte Afrikanen en nog steeds worden, ook in Nederland, mensen op basis van huidskleur, achternaam en geloof op de arbeidsmarkt gediscrimineerd. Vrouwen verdienen nog steeds veel minder dan mannen en zijn nauwelijks economisch zelfstandig. (&hellip “Inkomen en kapitaal” zijn niet los te zien van gender, etniciteit, leeftijd en seksuele voorkeur.’
Ik kan dit niet anders lezen dan als een ondersteuning van mijn stelling. Dit is niet een argument tegen klasse en voor identiteit, maar juist voor het serieuzer nemen van klasse. Volgt uit deze observatie immers niet dat de enige manier om de verdeel-en-heersstrategie van werkgevers te bestrijden mobilisatie voorbij de grenzen van ras, etniciteit, geloof, taal, seksuele voorkeur en geslacht is? En dat we ten koste van alles moeten voorkomen dat de ene uitgebuite groep tegen de andere wordt uitgespeeld? En dat we dus ons uiterste best moeten doen om het gedeelde belang van deze groepen te identificeren? En is dat niet juist dat ze steevast de zwakste en onzekerste posities op de arbeidsmarkt innemen, en dat dat bepalend is voor hun woonlocatie, hun onderwijskansen, hun huwelijksmogelijkheden, hun gezondheid en hun mortaliteit?
Volgt daar dan niet juist een gedeelde strijd voor betere voorzieningen voor iedereen uit? In de vorm van een hoog minimumloon, goede breed toegankelijke publieke diensten, hoge eisen aan arbeidsomstandigheden, en medezeggenschapsrechten voor iedereen? En is dat niet precies waar iedere politieke beweging die paal en perk wil stellen aan de doorgeschoten politieke macht van de factor kapitaal voor zou behoren te strijden? En is dat niet exact waar de sociaal-democratie van voor Wim Koks zondvloed zich hard voor maakte? En wat de sociaal-democratie van na Koks zondeval zo jammerlijk is vergeten?
Dezelfde onduidelijkheid tref ik aan bij Schinkel & Van Reekum. Ik citeer: ‘Het probleem is niet dat er te weinig politieke economie is, maar dat de politieke economie een gebrekkig begrip van kapitalisme heeft, zowel van de ontstaansgeschiedenis als van het huidig functioneren ervan. Typisch voor politiek-economische analyses van kapitalisme is dat de logica van kapitaal als primair gezien wordt en dat ras en gender als secundaire effecten beschouwd worden. Belangrijk, maar secundair. Dat is een beperkte, want witte, opvatting van kapitalisme. (&hellip Kapitaal, ras en gender zijn van meet af aan verweven geweest.’
Weer geldt: uiteraard. Maar als je er wat aan wil doen – en dáár ging mijn column over – zul je je als progressieve emancipatiebeweging moeten richten op datgene wat deze uitgebuite groepen gemeen hebben en zul je je niet moeten beperken tot het adresseren van culturele verschillen. Want dan gaat het mis. Door van genderneutrale rompertjes en Zwarte Piet (mijn voorbeelden) de primaire objecten van politieke contestatie te maken, leid je de aandacht alleen maar af van wat de kampen aan beide zijden van deze culturele breuklijnen met elkaar verbindt. Ze zijn namelijk alle vier speelballen van kapitalistische manipulatie. En zullen dat blijven zolang ze niet een front vormen in hun strijd voor hoger loon, betere arbeidsvoorwaarden en goede sociale voorzieningen.
Racisme (en homohaat) is inderdaad veel meer dan een retorisch rookgordijn, zoals Schinkel & Van Reekum opmerken. Maar de emancipatie van de homo en de zwarte begint met het gelijktrekken van sociaal-economische posities. Als je dat doet, zul je zien dat de resterende culturele verschillen meteen ook veel minder politiek pregnant worden omdat ze niet ook nog eens bezet zijn met sociaal-economische onrechtvaardigheden.
Lees de rest op:
http://https://www.groene.nl/artikel/eerst-het-vreten-dan-de-identiteit
De afgelopen weken hebben in De Groene Amsterdammer twee omvangrijke stukken van drie prominente sociologen gestaan (Jan Willem Duyvendak en Willem Schinkel & Rogier van Reekum) waarin gereageerd werd op een column van mij eerder in dit blad. Daarin verweet ik links zich verloren te hebben in het narcisme van de kleine culturele verschillen en van de weeromstuit de klassenstrijd te zijn vergeten. Ik ben zeer vereerd met deze aandacht voor wat in mijn ogen een belangrijk politiek vraagstuk is, maar heb me ook licht verbaasd over de inhoud van de reacties, omdat mijn kritiek voortbouwt op een klassiek politiek-sociologisch inzicht.
Van Werner Sombart (1906) tot Seymour Martin Lipset (2000) hebben politieke sociologen zich de vraag gesteld waarom er in het meest kapitalistische land ter wereld, de Verenigde Staten, nooit een socialistische partij is ontstaan. Daar zijn in de loop der decennia verschillende antwoorden op gegeven, maar wat in al deze antwoorden ten minste figureert is de rol van migratie.
In de Verenigde Staten zijn migratie en arbeidsmarktbeleid altijd nauw met elkaar verweven geweest. Dreigde er een tekort op de arbeidsmarkt te ontstaan, en dreigden daardoor de lonen te veel te gaan stijgen, dan zetten de Verenigde Staten de poort voor (Europese) migranten tijdelijk open. Liefst uit landen waarvan het nog niet zoveel migranten had opgenomen. En dus volgden Duitsers Ieren op, Italianen Duitsers, en Oost-Europese joden Italianen.
Het had in het begin natuurlijk meer te maken met de economisch-demografische situatie in de thuislanden. De plezierige bijkomstigheid voor Amerikaanse werkgevers was echter dat het hen in staat stelde te verdelen, en dus te heersen. Het werd zo onderdeel van het beleidsarsenaal van de Amerikaanse politiek. Niet alleen betekende migratie meer arbeiders en dus lagere loonkosten, het ging ook gepaard met grotere etnische, religieuze, culturele en linguïstische diversiteit en dus kleinere kansen op politieke mobilisatie langs klassenlijnen.
Het is de belangrijkste verklaring voor de geringe macht van vakbonden in de Verenigde Staten. En het is volgens Sombart en Lipset dus ook een van de voornaamste verklaringen voor de afwezigheid van een socialistische partij. Het vormde bovendien het iconische voorbeeld voor het vrije verkeer van arbeid in de Europese Unie: hoe gefragmenteerder de beroepsbevolking, hoe meer deelbelangen tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld, hoe lager de loonkosten, hoe hoger de bedrijfswinsten zullen zijn. De Hongaarse vrachtwagenchauffeur die voor een uurprijs van 1,65 euro jouw vrachtjes rondrijdt, is niet een ongelukje, maar juist het doel van de Interne Markt.
Wat schrijven Duyvendak en Schinkel & Van Reekum in reactie op mijn stelling dat overmatige aandacht voor identiteit heeft geleid tot uitholling van de onderhandelingspositie van de factor arbeid? Duyvendak: ‘Alsof sociaal-economische ongelijkheid en culturele achterstelling niet verknoopt zijn. De ergste economische uitbuiting (slavernij) trof niet toevallig zwarte Afrikanen en nog steeds worden, ook in Nederland, mensen op basis van huidskleur, achternaam en geloof op de arbeidsmarkt gediscrimineerd. Vrouwen verdienen nog steeds veel minder dan mannen en zijn nauwelijks economisch zelfstandig. (&hellip
Ik kan dit niet anders lezen dan als een ondersteuning van mijn stelling. Dit is niet een argument tegen klasse en voor identiteit, maar juist voor het serieuzer nemen van klasse. Volgt uit deze observatie immers niet dat de enige manier om de verdeel-en-heersstrategie van werkgevers te bestrijden mobilisatie voorbij de grenzen van ras, etniciteit, geloof, taal, seksuele voorkeur en geslacht is? En dat we ten koste van alles moeten voorkomen dat de ene uitgebuite groep tegen de andere wordt uitgespeeld? En dat we dus ons uiterste best moeten doen om het gedeelde belang van deze groepen te identificeren? En is dat niet juist dat ze steevast de zwakste en onzekerste posities op de arbeidsmarkt innemen, en dat dat bepalend is voor hun woonlocatie, hun onderwijskansen, hun huwelijksmogelijkheden, hun gezondheid en hun mortaliteit?
Volgt daar dan niet juist een gedeelde strijd voor betere voorzieningen voor iedereen uit? In de vorm van een hoog minimumloon, goede breed toegankelijke publieke diensten, hoge eisen aan arbeidsomstandigheden, en medezeggenschapsrechten voor iedereen? En is dat niet precies waar iedere politieke beweging die paal en perk wil stellen aan de doorgeschoten politieke macht van de factor kapitaal voor zou behoren te strijden? En is dat niet exact waar de sociaal-democratie van voor Wim Koks zondvloed zich hard voor maakte? En wat de sociaal-democratie van na Koks zondeval zo jammerlijk is vergeten?
Dezelfde onduidelijkheid tref ik aan bij Schinkel & Van Reekum. Ik citeer: ‘Het probleem is niet dat er te weinig politieke economie is, maar dat de politieke economie een gebrekkig begrip van kapitalisme heeft, zowel van de ontstaansgeschiedenis als van het huidig functioneren ervan. Typisch voor politiek-economische analyses van kapitalisme is dat de logica van kapitaal als primair gezien wordt en dat ras en gender als secundaire effecten beschouwd worden. Belangrijk, maar secundair. Dat is een beperkte, want witte, opvatting van kapitalisme. (&hellip
Weer geldt: uiteraard. Maar als je er wat aan wil doen – en dáár ging mijn column over – zul je je als progressieve emancipatiebeweging moeten richten op datgene wat deze uitgebuite groepen gemeen hebben en zul je je niet moeten beperken tot het adresseren van culturele verschillen. Want dan gaat het mis. Door van genderneutrale rompertjes en Zwarte Piet (mijn voorbeelden) de primaire objecten van politieke contestatie te maken, leid je de aandacht alleen maar af van wat de kampen aan beide zijden van deze culturele breuklijnen met elkaar verbindt. Ze zijn namelijk alle vier speelballen van kapitalistische manipulatie. En zullen dat blijven zolang ze niet een front vormen in hun strijd voor hoger loon, betere arbeidsvoorwaarden en goede sociale voorzieningen.
Racisme (en homohaat) is inderdaad veel meer dan een retorisch rookgordijn, zoals Schinkel & Van Reekum opmerken. Maar de emancipatie van de homo en de zwarte begint met het gelijktrekken van sociaal-economische posities. Als je dat doet, zul je zien dat de resterende culturele verschillen meteen ook veel minder politiek pregnant worden omdat ze niet ook nog eens bezet zijn met sociaal-economische onrechtvaardigheden.
Lees de rest op:
http://https://www.groene.nl/artikel/eerst-het-vreten-dan-de-identiteit