Bekijk volle/desktop versie : Usool al ‘Ibaadah (de basisprincipes van aanbidding), ibn taymiyyah



11-01-2018, 16:47

Usool al ‘Ibaadah (de basisprincipes van aanbidding)

Shaykh ul Islaam ibnu Taymiyyah rahimahu Allaah

Majmoo’ 10:172-174

Aanbidding, gehoorzaamheid, oprechtheid, noodzaak van het vasthouden aan het Rechte Pad etc. zijn van de namen waarmee een en dezelfde wordt aangeduid en welke twee basisprincipes hebben.

1. Een van hen is dat niets aanbeden wordt behalve Allaah.
2. De ander is dat Hij aanbeden wordt middels wat Hij heeft bevolen en toegestaan, niet met innovaties.

Allaah de Verheerlijkte zegt:

“Laat daarom degene, die op de ontmoeting met zijn Heer hoopt, goede daden verrichten en bij de aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen.”
[Al Kahf:110]

Ja, wie zich volledig aan Allah onderwerpt en goede daden verricht, zal zijn beloning bij zijn Heer hebben. Vrees noch droefheid zal over hem komen
[Al Baqarah:112]

En Hij zegt:

En wie is beter in geloof dan hij, die zich aan Allah onderwerpt en die het goede doet en de godsdienst volgt van Abraham de oprechte? Allah nam Abraham tot vriend.
[An-Nisaa:125]

Rechtschapen daad is al-Ihsaan, wat uitvoering van goede daden is en goede daden zijn datgene waar Allaah en Zijn Boodschapper van houden, wat, op zijn beurt, hetgeen is wat Hij heeft bevolen van verplichte en aanbevolen zaken. Dus wat ook van innovaties in de religie is (m.a.w. wat niet toegestaan is), Allaah en Zijn Boodschapper houden daar niet van en het kan niet van goede daden zijn en rechtschapen daden. Zoals verboden daden- zoals daden van onfatsoenlijkheid en onderdrukking- niet van de goede daden en rechtschapen daden zijn.

Wat betreft Zijn uitspraak: “…en bij de aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen.” En Zijn uitspraak, “die zich aan Allah onderwerpt.” Het houdt in oprecht jegens Hem te zijn in het geloof. ‘Umar ibn al Khattab, radiya Allaahu ‘anhu, was gewoon om te zeggen: “O Allaah, maak al mijn daden rechtschapen en maak hen oprecht voor Uw Gezicht en maak hen niet in geen enkel opzicht voor iemand (anders).”

Al Fudayl ibn ‘Iyyad, radiya Allaahu ‘anhu, zei over Zijn uitspraak: “opdat Hij u moge beproeven wie onder u zich het beste gedraagt.” [Al-Mulk:2], “het meest oprecht en de meest gepaste (daad).” Zij zeiden: “O Abu ‘Ali, welke daad is het meest oprecht en het meest gepast?” Hij zei: “waarlijk, een daad die oprecht is gedaan en niet gepast is, wordt niet geaccepteerd, en wanneer het gepast is, maar niet oprecht gedaan is, wordt het (ook) niet geaccepteerd. Oprechte (daden) zijn datgene (wat gedaan wordt) voor Allaah en gepast is dat het in overeenstemming is met de Sunnah.”