Daoudi1970
14-12-2015, 19:54
De columniste en denkster Tinneke Beeckman moet niets hebben van Emmanuel Todd en zijn boek Wie is Charlie? Ze heeft een lange lijst verwijten, met name dat ‘sociaaleconomische gelijkheid voor hem het doel is van de politiek.’ Het zal geen toeval zijn dat de filosofe geëerd en geprezen wordt in liberale kringen. Maar wat klopt er van haar kritiek?
In haar boek Macht en onmacht wil Beeckman blijkens de ondertitel 'Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting' bieden. Welke aanslag? De moorden op de redactie van Charlie Hebdo, politie-agenten en Joodse burgers van januari 2015 in Parijs. Dé aanslag – er is er maar één. Niet die van Breivik in Noorwegen in 2011 (met veel meer slachtoffers), niet die in het Joods Museum in Brussel in 2014 of die op Joden en militairen in Zuid-Frankrijk in 2012.
Hoe kom je erbij een moordpartij op mensen een aanslag op de Verlichting te noemen? En waarom is de ene moordpartij dat wel, en zijn andere dat niet? Waarom is extreem-rechts geweld géén aanslag op de Verlichting, maar islamistisch geweld wel? Waarom vormen de moorden op Joden géén aanslag op de Verlichting, maar die op een groepje journalisten wel? Waarom werd er voor een vermoorde redactie een nooit eerder geziene megamanifestatie georganiseerd, en niets van dat formaat voor de eerder vermoorde Joden?
Hier zitten we volop op het terrein van de ideologische constructie. Het verleden en zeker het recente verleden dat actualiteit heet, is angstaanjagend en zorgwekkend, vraagt om duiding. Dat wil zeggen: interpretatie, constructie van een zin, van een kader waarbinnen ze begrepen kunnen worden. En daar zijn belangen mee gemoeid.
Wie heeft de scherpste tong?
Er zijn doorgaans meerdere duidingen mogelijk, en dus is er discussie over hun juistheid en hun onderlinge verhouding. Welke duiding geaccepteerd wordt en welke niet, is niet alleen een kwestie van wetenschappelijke bewijsvoering, maar ook en vooral van gezag en macht, met name van politieke macht en van mediamacht.
Het gezag van Todd als wetenschapper en publiek denker was groot genoeg om de Franse premier te doen reageren op diens stellingen met een polemisch artikel. In België en Nederland wordt dan weer een lichtgewicht als Tinneke Beeckman als contra-autoriteit gepresenteerd. Zo vraagt een interviewer haar: ‘Todd heeft alle media gehaald, in Frankrijk, België en Nederland. Waarom willen wij zijn ongegronde mening zo graag aanhoren?’ Antwoord van de denkster: ‘Omdat ons kritisch denken van de voorbije halve eeuw exacte kennis en wetenschap totaal heeft uitgehold. Vandaag geldt de macht van de retoriek. Wie de scherpste tong heeft, al komt hij met een ongeloofwaardig verhaal, heeft vandaag de macht.’ (V)
Beeckman en Todd werken op heel verschillende terreinen. Zij is filosofe, maar hij wil hoegenaamd geen filosoof zijn, maar definieert zich als een historicus van de Annales-school, een richting die zich zeer interesseert voor ontwikkelingen op lange termijn. Daarnaast is zijn eigenlijke vakgebied demografie, en daar komt ook antropologie en sociologie bij kijken. Het doet daardoor nogal raar aan dat Beeckman Todd verwijt dat hij geen godsdienstkritiek biedt. Dat is een leuke bezigheid voor filosofen, maar waarom zou een historicus zich daar moeten mee bezighouden? Beeckman doet toch ook niet aan godsdienstsociologie? Houdt zij zich trouwens ergens bezig met exacte kennis en wetenschap?
Bij het beoordelen van de massale Ik-ben-Charlie-betoging in Parijs kijkt Todd naar twee niveaus: ‘De manifestatie van 11 januari was indrukwekkend. Het zou zonde van de tijd zijn om in detail te herhalen wat volgens de deelnemers de positieve boodschap ervan was: verdediging van de vrijheid van meningsuiting, van de scheiding van Kerk en Staat, een open houding tegenover de “goede islam” en de wereld.
Maar we hoeven onze aandacht slechts te richten op de concrete doelstellingen van de manifestatie om door te dringen tot de onderliggende waarden. Het ging vooral om de bevestiging van een maatschappelijke macht, dominantie, een doel dat gerealiseerd werd door massaal te defileren achter “onze” regering en begeleid door “onze” politie. De identificatie met het satirische weekblad Charlie Hebdo toont aan dat uitsluiting een belangrijk onderdeel was van de motivatie. De Republiek waarvoor men in de bres sprong stelde het recht op godslastering centraal in zijn principes, met als onmiddellijke toepassing de plicht tot blasfemie met betrekking tot het personage dat het symbool is van een minderheids-religie, gedragen door een kansarme groep. In de context van massawerkloosheid, van discriminatie van jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst bij sollicitaties, van een onophoudelijke demonisering van de islam door ideologen aan de top van de Franse samenleving, op de televisie en in de Académie, kan de ingehouden gewelddadigheid van de manifestatie van 11 januari niet genoeg onderstreept worden.
Miljoenen Fransen stormden de straat op om het recht te spugen op de godsdienst van de zwakkeren aan te merken als een eerste behoefte van hun samenleving.’ (C 68-69)
In haar boek Macht en onmacht wil Beeckman blijkens de ondertitel 'Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting' bieden. Welke aanslag? De moorden op de redactie van Charlie Hebdo, politie-agenten en Joodse burgers van januari 2015 in Parijs. Dé aanslag – er is er maar één. Niet die van Breivik in Noorwegen in 2011 (met veel meer slachtoffers), niet die in het Joods Museum in Brussel in 2014 of die op Joden en militairen in Zuid-Frankrijk in 2012.
Hoe kom je erbij een moordpartij op mensen een aanslag op de Verlichting te noemen? En waarom is de ene moordpartij dat wel, en zijn andere dat niet? Waarom is extreem-rechts geweld géén aanslag op de Verlichting, maar islamistisch geweld wel? Waarom vormen de moorden op Joden géén aanslag op de Verlichting, maar die op een groepje journalisten wel? Waarom werd er voor een vermoorde redactie een nooit eerder geziene megamanifestatie georganiseerd, en niets van dat formaat voor de eerder vermoorde Joden?
Hier zitten we volop op het terrein van de ideologische constructie. Het verleden en zeker het recente verleden dat actualiteit heet, is angstaanjagend en zorgwekkend, vraagt om duiding. Dat wil zeggen: interpretatie, constructie van een zin, van een kader waarbinnen ze begrepen kunnen worden. En daar zijn belangen mee gemoeid.
Wie heeft de scherpste tong?
Er zijn doorgaans meerdere duidingen mogelijk, en dus is er discussie over hun juistheid en hun onderlinge verhouding. Welke duiding geaccepteerd wordt en welke niet, is niet alleen een kwestie van wetenschappelijke bewijsvoering, maar ook en vooral van gezag en macht, met name van politieke macht en van mediamacht.
Het gezag van Todd als wetenschapper en publiek denker was groot genoeg om de Franse premier te doen reageren op diens stellingen met een polemisch artikel. In België en Nederland wordt dan weer een lichtgewicht als Tinneke Beeckman als contra-autoriteit gepresenteerd. Zo vraagt een interviewer haar: ‘Todd heeft alle media gehaald, in Frankrijk, België en Nederland. Waarom willen wij zijn ongegronde mening zo graag aanhoren?’ Antwoord van de denkster: ‘Omdat ons kritisch denken van de voorbije halve eeuw exacte kennis en wetenschap totaal heeft uitgehold. Vandaag geldt de macht van de retoriek. Wie de scherpste tong heeft, al komt hij met een ongeloofwaardig verhaal, heeft vandaag de macht.’ (V)
Beeckman en Todd werken op heel verschillende terreinen. Zij is filosofe, maar hij wil hoegenaamd geen filosoof zijn, maar definieert zich als een historicus van de Annales-school, een richting die zich zeer interesseert voor ontwikkelingen op lange termijn. Daarnaast is zijn eigenlijke vakgebied demografie, en daar komt ook antropologie en sociologie bij kijken. Het doet daardoor nogal raar aan dat Beeckman Todd verwijt dat hij geen godsdienstkritiek biedt. Dat is een leuke bezigheid voor filosofen, maar waarom zou een historicus zich daar moeten mee bezighouden? Beeckman doet toch ook niet aan godsdienstsociologie? Houdt zij zich trouwens ergens bezig met exacte kennis en wetenschap?
Bij het beoordelen van de massale Ik-ben-Charlie-betoging in Parijs kijkt Todd naar twee niveaus: ‘De manifestatie van 11 januari was indrukwekkend. Het zou zonde van de tijd zijn om in detail te herhalen wat volgens de deelnemers de positieve boodschap ervan was: verdediging van de vrijheid van meningsuiting, van de scheiding van Kerk en Staat, een open houding tegenover de “goede islam” en de wereld.
Maar we hoeven onze aandacht slechts te richten op de concrete doelstellingen van de manifestatie om door te dringen tot de onderliggende waarden. Het ging vooral om de bevestiging van een maatschappelijke macht, dominantie, een doel dat gerealiseerd werd door massaal te defileren achter “onze” regering en begeleid door “onze” politie. De identificatie met het satirische weekblad Charlie Hebdo toont aan dat uitsluiting een belangrijk onderdeel was van de motivatie. De Republiek waarvoor men in de bres sprong stelde het recht op godslastering centraal in zijn principes, met als onmiddellijke toepassing de plicht tot blasfemie met betrekking tot het personage dat het symbool is van een minderheids-religie, gedragen door een kansarme groep. In de context van massawerkloosheid, van discriminatie van jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst bij sollicitaties, van een onophoudelijke demonisering van de islam door ideologen aan de top van de Franse samenleving, op de televisie en in de Académie, kan de ingehouden gewelddadigheid van de manifestatie van 11 januari niet genoeg onderstreept worden.
Miljoenen Fransen stormden de straat op om het recht te spugen op de godsdienst van de zwakkeren aan te merken als een eerste behoefte van hun samenleving.’ (C 68-69)