ezinrify2
04-04-2005, 22:43
Tussen de Berbers: een reis door de hoge atlas in Marokko
TEKST: JEFFREY TAYLER
Ze duiken op uit het niets, de twee tienerherders. Met hun wollen, met modder besmeurde gewaad om de schouders volgen ze ons door de droge rivierbedding en over de met stenen bezaaide helling. We worden met argusogen bekeken. Mijn metgezellen, Driss en Khalid, roepen iets in het Tamazight, de Berbertaal die wordt gesproken in de Hoge en Midden-Atlas - hun woorden weergalmen beneden in het ravijn. De herders reageren niet. Maar wanneer zij Khalid in het Arabisch tegen Driss horen praten, wisselen ze een verontruste blik en dalen ze angstig achterom kijkend snel de helling af. Ikzelf moet er met mijn zongebruinde huid en felgekleurde rugzak uitzien als een buitenaards wezen, maar ook Driss en Khalid dragen westerse kleren. Hoe wel ze Berbers zijn, zijn ze duidelijk mensen van buiten, een indruk die door hun Arabisch, een in dit gebergte weinig gehoorde taal, alleen maar wordt versterkt.
Boven de boomloze bergkammen dient zich een storm aan, en ook de duisternis zal weldra invallen. Op een vlak stukje zetten we ons kamp op, en eenmaal in onze tenten horen we de eerste donderslagen. Ik ga op mijn rug liggen, tuur door het gaas van mijn raampje en geniet van de rust.
Maar niet voor lang. Op een nabijgelegen kam verschijnen twee met stokken gewapende mannen van middelbare leeftijd, wier silhouetten afsteken tegen de donkere hemel. Ze komen op de puinhelling af waar wij ons bevinden en beginnen in het Tamazight tegen ons te schreeuwen, schor van woede, hun gewaad wapperend in de wind. “Blijft u alstublieft rustig, we zijn alleen maar op doorreis,” roept Driss van buiten zijn tent.
“Wie heeft jullie toestemming gegeven om door onze vallei te trekken?” schreeuwen de mannen, dreigend zwaaiend met hun stok.
“Het hoofd van Bou Terfine!” zegt Driss, doelend op de gezagsdrager die we een paar uur daarvoor in het dorp hebben bezocht. “Het gaat stormen. We willen niemand kwaad doen. Wees zo goed ons hier te laten overnachten.”
Het noemen van het dorpshoofd maakt hen alleen maar bozer. De fellere van de twee slaat met zijn stok op de grond, noemt ons indringers en stelt een ultimatum: storm of geen storm, we moeten hun land verlaten, en snel ook, want anders...
Ons wacht een bergtocht van zeshonderd kilo meter en dit is een onheilspellend begin van onze reis, al is dat volledig in overeenstemming met de bewogen geschiedenis van het volk dat gewoonlijk wordt aangeduid als Berbers. De meeste Berbers zelf gebruiken liever de naam Amazigh, wat ‘vrije mens’ betekent, maar buiten het gebied wordt gewoontegetrouw de term Berber gehanteerd. In Noord-Afrika leven ongeveer 25 miljoen Berberssprekenden, het merendeel in Marokko en Algerije. Ze vormen de oorspronkelijke, autochtone bevolking die - al duizenden jaren voordat de islam met de invasie van Arabische volken in de zevende eeuw na Christus in het gebied werd geïntroduceerd - de bergen, vlakten en woestijnen bevolkten.
In de eeuwen daarna werden veel Berbers van de vlakkere streken naar het hoogland verdreven, waar ze landbouwgrond, water en gras voor hun vee en bovenal vrijheid hoopten te vinden. De Berbers in het laagland namen de cultuur, godsdienst en tot op zekere hoogte de taal van hun veroveraars over - dat waren behalve de Arabieren ook de Romeinen, de Fransen en andere volken. Maar degenen die in afzondering in het hoogland leefden, wisten hun identiteit, taal en - zo is ons inmiddels ook duidelijk geworden - onafhankelijkheid te behouden.
Mijn reis is begonnen in de buurt van Midelt in hartje Marokko en zal volgens schema twee maanden later eindigen op een van de schilderachtigste plaatsen van het land: de waterval van Imouzzer des Ida Ou Tanane, dicht bij de Atlantische kust. De route voert dwars door het land van de Berbers, waar ik de traditionele Burgercultuur kan leren kennen. Ik heb twee Berbers ingehuurd die me op mijn reis vergezellen: Driss Hemmi, een innemende berggids uit Midelt, die zijn brood verdient door het kleine aantal toeristen in de regio door de begaanbare ravijnen van de oostelijke Hoge Atlas te leiden, en Khalid Ouamer, een sympathieke boer uit een dorpje in de buurt van Midelt.
Voor het vervoer van onze uitrusting en voorraden heb ik een makke bruine muilezel gekocht; zijn droeve ogen en sterke benen leken te vertellen dat hij was geboren voor de aanstaande beproeving. En die beproeving blijkt zich nu al aan te dienen: in het ravijn rommelt het onweer, de duisternis valt in en herders dreigen met geweld. Ik stel Driss voor de twee mannen geld aan te bieden, de gebruikelijke manier waarop in Marokko zulke onenigheden worden opgelost. Hij fronst zijn wenkbrauwen. “Heb ik al geprobeerd, maar ze willen van niets weten.” Maar dan haalt hij in een opwelling zijn gidsvergunning tevoorschijn. Hij toont de herders het document en laat de mannen weten dat we de Hoge Atlas willen oversteken. De vergunning geeft de aanwezigheid van Driss blijkbaar enige legitimiteit, en zijn uitleg brengt hen tot bedaren.
De herders hurken voor mijn tent. Een van hen spreekt me via Driss toe. In 1992, zegt hij, streek hier een groep Arabischsprekende buitenlanders neer met het plan de Marokkaanse koning Hassan II van zijn troon te stoten. De indringers werden opgepakt nadat de herder en zijn familie de autoriteiten hadden gewaarschuwd. Geen wonder dat sommige Berber argwaan koesteren jegens vreemdelingen die Arabisch spreken - onder hen geldbeluste regeringsambtenaren uit het laagland die er enkel op uit zijn zich te laten omkopen.
Ik beloof dat we de volgende ochtend zullen vertrekken. We mogen blijven, zegt hij uitdrukkingsloos, waarna hij wegloopt. Enkele minuten later verlichten bliksemslagen de hellingen boven ons en maakt de motregen plaats voor een stortbui. Ik probeer de slaap te vatten, maar wordt regelmatig wakker door het gestamp van de aangelijnde ezel.
Er wonen Berbers in heel Noord-Afrika, maar nergens is hun identiteit zo stelsel matig ontkend als in Marokko, waar het bevolkingsaandeel van de Berbers het grootst is van alle landen in de regio. Hoewel 60 procent van de bevolking beweert van Berberse afkomst te zijn
TEKST: JEFFREY TAYLER
Ze duiken op uit het niets, de twee tienerherders. Met hun wollen, met modder besmeurde gewaad om de schouders volgen ze ons door de droge rivierbedding en over de met stenen bezaaide helling. We worden met argusogen bekeken. Mijn metgezellen, Driss en Khalid, roepen iets in het Tamazight, de Berbertaal die wordt gesproken in de Hoge en Midden-Atlas - hun woorden weergalmen beneden in het ravijn. De herders reageren niet. Maar wanneer zij Khalid in het Arabisch tegen Driss horen praten, wisselen ze een verontruste blik en dalen ze angstig achterom kijkend snel de helling af. Ikzelf moet er met mijn zongebruinde huid en felgekleurde rugzak uitzien als een buitenaards wezen, maar ook Driss en Khalid dragen westerse kleren. Hoe wel ze Berbers zijn, zijn ze duidelijk mensen van buiten, een indruk die door hun Arabisch, een in dit gebergte weinig gehoorde taal, alleen maar wordt versterkt.
Boven de boomloze bergkammen dient zich een storm aan, en ook de duisternis zal weldra invallen. Op een vlak stukje zetten we ons kamp op, en eenmaal in onze tenten horen we de eerste donderslagen. Ik ga op mijn rug liggen, tuur door het gaas van mijn raampje en geniet van de rust.
Maar niet voor lang. Op een nabijgelegen kam verschijnen twee met stokken gewapende mannen van middelbare leeftijd, wier silhouetten afsteken tegen de donkere hemel. Ze komen op de puinhelling af waar wij ons bevinden en beginnen in het Tamazight tegen ons te schreeuwen, schor van woede, hun gewaad wapperend in de wind. “Blijft u alstublieft rustig, we zijn alleen maar op doorreis,” roept Driss van buiten zijn tent.
“Wie heeft jullie toestemming gegeven om door onze vallei te trekken?” schreeuwen de mannen, dreigend zwaaiend met hun stok.
“Het hoofd van Bou Terfine!” zegt Driss, doelend op de gezagsdrager die we een paar uur daarvoor in het dorp hebben bezocht. “Het gaat stormen. We willen niemand kwaad doen. Wees zo goed ons hier te laten overnachten.”
Het noemen van het dorpshoofd maakt hen alleen maar bozer. De fellere van de twee slaat met zijn stok op de grond, noemt ons indringers en stelt een ultimatum: storm of geen storm, we moeten hun land verlaten, en snel ook, want anders...
Ons wacht een bergtocht van zeshonderd kilo meter en dit is een onheilspellend begin van onze reis, al is dat volledig in overeenstemming met de bewogen geschiedenis van het volk dat gewoonlijk wordt aangeduid als Berbers. De meeste Berbers zelf gebruiken liever de naam Amazigh, wat ‘vrije mens’ betekent, maar buiten het gebied wordt gewoontegetrouw de term Berber gehanteerd. In Noord-Afrika leven ongeveer 25 miljoen Berberssprekenden, het merendeel in Marokko en Algerije. Ze vormen de oorspronkelijke, autochtone bevolking die - al duizenden jaren voordat de islam met de invasie van Arabische volken in de zevende eeuw na Christus in het gebied werd geïntroduceerd - de bergen, vlakten en woestijnen bevolkten.
In de eeuwen daarna werden veel Berbers van de vlakkere streken naar het hoogland verdreven, waar ze landbouwgrond, water en gras voor hun vee en bovenal vrijheid hoopten te vinden. De Berbers in het laagland namen de cultuur, godsdienst en tot op zekere hoogte de taal van hun veroveraars over - dat waren behalve de Arabieren ook de Romeinen, de Fransen en andere volken. Maar degenen die in afzondering in het hoogland leefden, wisten hun identiteit, taal en - zo is ons inmiddels ook duidelijk geworden - onafhankelijkheid te behouden.
Mijn reis is begonnen in de buurt van Midelt in hartje Marokko en zal volgens schema twee maanden later eindigen op een van de schilderachtigste plaatsen van het land: de waterval van Imouzzer des Ida Ou Tanane, dicht bij de Atlantische kust. De route voert dwars door het land van de Berbers, waar ik de traditionele Burgercultuur kan leren kennen. Ik heb twee Berbers ingehuurd die me op mijn reis vergezellen: Driss Hemmi, een innemende berggids uit Midelt, die zijn brood verdient door het kleine aantal toeristen in de regio door de begaanbare ravijnen van de oostelijke Hoge Atlas te leiden, en Khalid Ouamer, een sympathieke boer uit een dorpje in de buurt van Midelt.
Voor het vervoer van onze uitrusting en voorraden heb ik een makke bruine muilezel gekocht; zijn droeve ogen en sterke benen leken te vertellen dat hij was geboren voor de aanstaande beproeving. En die beproeving blijkt zich nu al aan te dienen: in het ravijn rommelt het onweer, de duisternis valt in en herders dreigen met geweld. Ik stel Driss voor de twee mannen geld aan te bieden, de gebruikelijke manier waarop in Marokko zulke onenigheden worden opgelost. Hij fronst zijn wenkbrauwen. “Heb ik al geprobeerd, maar ze willen van niets weten.” Maar dan haalt hij in een opwelling zijn gidsvergunning tevoorschijn. Hij toont de herders het document en laat de mannen weten dat we de Hoge Atlas willen oversteken. De vergunning geeft de aanwezigheid van Driss blijkbaar enige legitimiteit, en zijn uitleg brengt hen tot bedaren.
De herders hurken voor mijn tent. Een van hen spreekt me via Driss toe. In 1992, zegt hij, streek hier een groep Arabischsprekende buitenlanders neer met het plan de Marokkaanse koning Hassan II van zijn troon te stoten. De indringers werden opgepakt nadat de herder en zijn familie de autoriteiten hadden gewaarschuwd. Geen wonder dat sommige Berber argwaan koesteren jegens vreemdelingen die Arabisch spreken - onder hen geldbeluste regeringsambtenaren uit het laagland die er enkel op uit zijn zich te laten omkopen.
Ik beloof dat we de volgende ochtend zullen vertrekken. We mogen blijven, zegt hij uitdrukkingsloos, waarna hij wegloopt. Enkele minuten later verlichten bliksemslagen de hellingen boven ons en maakt de motregen plaats voor een stortbui. Ik probeer de slaap te vatten, maar wordt regelmatig wakker door het gestamp van de aangelijnde ezel.
Er wonen Berbers in heel Noord-Afrika, maar nergens is hun identiteit zo stelsel matig ontkend als in Marokko, waar het bevolkingsaandeel van de Berbers het grootst is van alle landen in de regio. Hoewel 60 procent van de bevolking beweert van Berberse afkomst te zijn