Kifash
14-03-2009, 18:33
Na van het huis te zijn weggegaan, trok Jezus zich terug in de tuin om te bidden, volgens zijn gebruik, door zijn knieën een 100 maal buigend, en door zich op zijn gezicht ter aarde neder te brengen.
Judas, die de plaats kende waar Jezus met zijn discipelen was, ging vervolgens naar de hogepriester, en zei: ' Geef mij wat beloofd was: deze nacht zal ik u Jezus, die u zoekt, in uw handen geven. Want hij is alleen met 11 gezellen.”
De hogepriester antwoordde:” Hoeveel wil jij?”
Judas zei, “ 30 goudstukken.”
Onmiddellijk telde de hogepriester hem het geld, en zond een farizeeër naar de goeverneur en naar Herodes, om soldaten te halen, en zij gaven een legioen mee, want zij vreesden het volk.
Waarop zij hun wapenen namen, en met toortsen en lantaarnen op stokken,uit Jeruzalem vertrokken.
Toen de soldaten samen met Judas de plaats naderden, waar Jezus zich bevond, hoorde Jezus de aankomst van vele mensen, waardoor hij zich in vrees in het huis terugtrok.
En de 11 waren aan het slapen.
Toen Beval God, aangezien Hij het gevaar van Zijn Dienaar zag, Gabriël, Michaël, Rafaël en Uriël, Zijn Dienaren, om Jezus van de wereld weg Te Nemen.
De Heilige Engelen kwamen aan en namen Jezus weg, door het raam dat naar het Zuiden uitkijkt.
Zij droegen hem en plaatsten hem in de derde hemel in het gezelschap van Engelen die God voor Altijd Zegenen.
Judas betrad op onstuimige wijze voor éénieder, de kamer waar Jezus was opgenomen.
En de discipelen waren aan het slapen.
Waarop De Wonderbaarlijke God op Wonderlijke Wijze Handelde, zodat Judas zodanig in spraak en in aangezicht was veranderd, dat hij het evenbeeld van Jezus leek, zodat wij dachten dat hij Jezus was.
En nadat hij ons wakker gemaakt, wilde hij weten waar de Meester zich bevond.
Waarop wij verwonderd waren, en antwoordden:” u heer bent onze meester, heeft u ons nu vergeten?”
En hij zei lachend:” Zijn jullie dan zulke dwazen dat jullie niet weten dat ik Judas Iscariot ben!”
En terwijl hij dit aan het zeggen was, kwamen de soldaten binnen, en plaatsten hun handen op judas, want hij was in elk opzicht de gelijkenis van Jezus.
Wij die hadden gehoord wat Judas zei, en na de menigte van soldaten te hebben gezien, vluchtten, alsof wij buiten onszelven waren.
En Johannes, die gewikkeld was in een linnen kleed, ontwaakte en vluchtte, en toen een soldaat hem bij het linnen kleed greep, liet hij het linnen kleed achter en vluchtte naakt.
Want God Had het gebed van Jezus Gehoord, en Redde de elf van kwaad.
De soldaten namen Judas en knevelden hem, onder bespotting.
Want hij ontkende waarlijk dat hij Jezus was, en de soldaten die met hem spotten, zeiden:” Heer, vrees niet, want wij zijn gekomen om u koning van Israël te maken, en wij hebben u gekneveld omdat wij weten dat u het koninkrijk weigert.”
Judas antwoordde:” Hebben jullie je verstand verloren! Jullie zijn gekomen om Jezus van Nazareth te grijpen, met wapens en lantaarnen als een rover, en jullie hebben mij gekneveld die jullie geleid heeft, om mij koning te maken!”
Toen verloren de soldaten hun geduld, en met slagen en stampen begonnen zij judas te negeren, en woedend brachten zij hem naar Jerzalem.
Johannes en Petrus volgden de soldaten op grote afstand, en zij bevestigden aan hem die dit schrijft dat zij alle onderzoeken hadden gezien die gedaan werden betreffende Judas door de hogepriester, en door de raad van de farizeeers, die bijeen waren gekomen, om Jezus te doden.
Waarop Judas vele woorden van waanzin sprak, zodat zij in gelach uitbarstten, omdat zij geloofden dat hij echt Jezus was, en uit doodsangst waanzin veinsde.
Waarop de schriftgeleerden zijn ogen met een verband vastbonden, en spottende tegen hem zeiden:” Jezus, Profeet van de Nazareners (want zo noemden zij hen die in Jezus geloofden), “ zeg ons wie jou heeft geslagen?”
En zij sloegen hem hard, en spuugden op zijn gezicht.
Toen de morgen was aangebroken, kwam de grote raad van schriftgeleerden en ouderen van het volk bijeen.
En de hogepriester samen met de farizeeêrs zocht valse getuigen tegen Judas, gelovende dat hij Jezus was.
En zij vonden niet wat zij zochten. En waarom zeg ik dat de hogepriester dacht dat Judas, Jezus was? Want al de discipelen, samen met hem die dit schrijft, geloofden het (ook), en meer, de arme Maagd, moeder van Jezus, met haar verwanten en vrienden, geloofde het, in zoverre dat het verdriet van éénieder ongelooflijk groot was.
Zowaar God Leeft, hij die dit schrijft vergat al wat Jezus had gezegd;: hoe dat hij zou worden opgenomen van de wereld, en dat hij zou lijden in een derde persoon, en dat hij niet zou sterven tot het einde van de wereld.
Daarom ging hij met de moeder van Jezus en met Johannes naar het kruis.
De hogepriester liet judas gebonden naar hem brengen, en ondervroeg hem over zijn discipelen en zijn doctrine.
Waarop Judas, alsof hij buiten zichzelf was, niets terzake antwoordde.
De hogepriester bezwoer hem bij de Levende God van Israêl dat hij hem de Waarheid zou vertellen.
Judas antwoordde:” ik heb u gezegd dat ik Judas Iscariot ben, die u beloofde Jezus de Nazarener in uw handen te geven, en u, waardoor weet ik niet, bent buiten uzelven, want u wilt tot elke prijs dat ik Jezus ben.”
De hogepriester antwoordde:” o perverse verleider, jij hebt heel Israël verleid, te beginnen met Galilea, zelfs hier tot Jeruzalem, met jouw doctrine en valse mirakelen, en nu denk je de verdiende straf, dat jou past, te ontvluchten, door waanzin te veinzen?”
Zowaar God Leeft, jij zal er niet aan ontkomen!”
En nadat hij dit gezegd had, beval hij zijn dienaren hem te treffen met harde slagen en stompen, zodoende dat zijn begripsvermogen zou terugkeren in zijn hoofd.
De spot die hij toen onderging door de handen van de dienaren van de hogepriester was ongelooflijk.
Want zij bedachten vurig nieuwe manieren om de raad te plezieren. Zo verkleedden zij hem als een goochelaar (oplichter), en zo sloegen zij hem met hun handen en voeten dat het zelfs de Kanaänieten tot medelijden worden gebracht, indien zij dat schouwspel hadden aanschouwd.
Maar de hogepriesters en de farizeeërs en de ouderen van het volk hadden hun harten zodanig tegen Jezus geergerd dat, gelovende dat Judas werkelijk Jezus was, dat zij genoten door de manier waarop hij werd behandeld.
Naderhand brachten zij hem gebonden naar de goeverneur (Pilatus), die in het geheim van Jezus hield.
Deze deed hem, omdat hij dacht dat Judas, Jezus was, bij hem in de kamer brengen. En hij sprak met hem en vroeg hem waarom de priesters en het volk hem in zijn handen hadden gegeven.
Judas antwoordde:” Als ik u de Waarheid vertel, zult u mij niet geloven, want misschien bent u evenzeer misleid zoals de (hoge) priesters en de farizeeërs zijn misleid.”
De goeverneur antwoordde (omdat hij dacht dat hij betreffende de Wet wenste te spreken):
” Weet jij dan niet dat ik geen Jood ben?
Maar dat de(hoge) priesters en de ouderen van jouw volk hebben jou in mijn handen gegeven.
Daarom, vertel ons de Waarheid, opdat ik moge doen wat juist is.
Want ik heb de macht om jou vrij te laten, en om jou te laten doden.”
Judas antwoordde:” Mijnheer, geloof mij, indien u mij laat doden, zult u een grote vergissing begaan, want u zult dan een onschuldige persoon doden, aangezien ik Judas Iscariot ben, en niet Jezus, die een magiër is, en door zijn toedoen mij zo heeft vervormd.”
“Toen hij dit hoorde was de goeverneur ten zeerste verwonderd, zodat hij naar een reden zocht om hem vrij te laten.
Daarom ging de goeverneur naar buiten, en zei lachend:” In minstens één geval, is deze man het niet waard om gedood te worden, maar veeleer waard om medelijden mee te hebben.”
" Deze man zegt" zei de goeverneur, ” dat hij niet Jezus is, maar een zekere Judas die de soldaten leidde om Jezus te laten grijpen, en hij zegt dat Jezus de Galileër door zijn magie hem zo vervormd heeft.
Daarom, indien dit waar is, zou het een grote fout zijn hem te doden, aangezien hij dan onschuldig zoude zijn.
Maar als hij Jezus is en hij ontkent dat hij het is, voorzeker heeft hij dan zijn verstand verloren, en zou het goddeloos zijn om een waanzinnige te doden
Judas, die de plaats kende waar Jezus met zijn discipelen was, ging vervolgens naar de hogepriester, en zei: ' Geef mij wat beloofd was: deze nacht zal ik u Jezus, die u zoekt, in uw handen geven. Want hij is alleen met 11 gezellen.”
De hogepriester antwoordde:” Hoeveel wil jij?”
Judas zei, “ 30 goudstukken.”
Onmiddellijk telde de hogepriester hem het geld, en zond een farizeeër naar de goeverneur en naar Herodes, om soldaten te halen, en zij gaven een legioen mee, want zij vreesden het volk.
Waarop zij hun wapenen namen, en met toortsen en lantaarnen op stokken,uit Jeruzalem vertrokken.
Toen de soldaten samen met Judas de plaats naderden, waar Jezus zich bevond, hoorde Jezus de aankomst van vele mensen, waardoor hij zich in vrees in het huis terugtrok.
En de 11 waren aan het slapen.
Toen Beval God, aangezien Hij het gevaar van Zijn Dienaar zag, Gabriël, Michaël, Rafaël en Uriël, Zijn Dienaren, om Jezus van de wereld weg Te Nemen.
De Heilige Engelen kwamen aan en namen Jezus weg, door het raam dat naar het Zuiden uitkijkt.
Zij droegen hem en plaatsten hem in de derde hemel in het gezelschap van Engelen die God voor Altijd Zegenen.
Judas betrad op onstuimige wijze voor éénieder, de kamer waar Jezus was opgenomen.
En de discipelen waren aan het slapen.
Waarop De Wonderbaarlijke God op Wonderlijke Wijze Handelde, zodat Judas zodanig in spraak en in aangezicht was veranderd, dat hij het evenbeeld van Jezus leek, zodat wij dachten dat hij Jezus was.
En nadat hij ons wakker gemaakt, wilde hij weten waar de Meester zich bevond.
Waarop wij verwonderd waren, en antwoordden:” u heer bent onze meester, heeft u ons nu vergeten?”
En hij zei lachend:” Zijn jullie dan zulke dwazen dat jullie niet weten dat ik Judas Iscariot ben!”
En terwijl hij dit aan het zeggen was, kwamen de soldaten binnen, en plaatsten hun handen op judas, want hij was in elk opzicht de gelijkenis van Jezus.
Wij die hadden gehoord wat Judas zei, en na de menigte van soldaten te hebben gezien, vluchtten, alsof wij buiten onszelven waren.
En Johannes, die gewikkeld was in een linnen kleed, ontwaakte en vluchtte, en toen een soldaat hem bij het linnen kleed greep, liet hij het linnen kleed achter en vluchtte naakt.
Want God Had het gebed van Jezus Gehoord, en Redde de elf van kwaad.
De soldaten namen Judas en knevelden hem, onder bespotting.
Want hij ontkende waarlijk dat hij Jezus was, en de soldaten die met hem spotten, zeiden:” Heer, vrees niet, want wij zijn gekomen om u koning van Israël te maken, en wij hebben u gekneveld omdat wij weten dat u het koninkrijk weigert.”
Judas antwoordde:” Hebben jullie je verstand verloren! Jullie zijn gekomen om Jezus van Nazareth te grijpen, met wapens en lantaarnen als een rover, en jullie hebben mij gekneveld die jullie geleid heeft, om mij koning te maken!”
Toen verloren de soldaten hun geduld, en met slagen en stampen begonnen zij judas te negeren, en woedend brachten zij hem naar Jerzalem.
Johannes en Petrus volgden de soldaten op grote afstand, en zij bevestigden aan hem die dit schrijft dat zij alle onderzoeken hadden gezien die gedaan werden betreffende Judas door de hogepriester, en door de raad van de farizeeers, die bijeen waren gekomen, om Jezus te doden.
Waarop Judas vele woorden van waanzin sprak, zodat zij in gelach uitbarstten, omdat zij geloofden dat hij echt Jezus was, en uit doodsangst waanzin veinsde.
Waarop de schriftgeleerden zijn ogen met een verband vastbonden, en spottende tegen hem zeiden:” Jezus, Profeet van de Nazareners (want zo noemden zij hen die in Jezus geloofden), “ zeg ons wie jou heeft geslagen?”
En zij sloegen hem hard, en spuugden op zijn gezicht.
Toen de morgen was aangebroken, kwam de grote raad van schriftgeleerden en ouderen van het volk bijeen.
En de hogepriester samen met de farizeeêrs zocht valse getuigen tegen Judas, gelovende dat hij Jezus was.
En zij vonden niet wat zij zochten. En waarom zeg ik dat de hogepriester dacht dat Judas, Jezus was? Want al de discipelen, samen met hem die dit schrijft, geloofden het (ook), en meer, de arme Maagd, moeder van Jezus, met haar verwanten en vrienden, geloofde het, in zoverre dat het verdriet van éénieder ongelooflijk groot was.
Zowaar God Leeft, hij die dit schrijft vergat al wat Jezus had gezegd;: hoe dat hij zou worden opgenomen van de wereld, en dat hij zou lijden in een derde persoon, en dat hij niet zou sterven tot het einde van de wereld.
Daarom ging hij met de moeder van Jezus en met Johannes naar het kruis.
De hogepriester liet judas gebonden naar hem brengen, en ondervroeg hem over zijn discipelen en zijn doctrine.
Waarop Judas, alsof hij buiten zichzelf was, niets terzake antwoordde.
De hogepriester bezwoer hem bij de Levende God van Israêl dat hij hem de Waarheid zou vertellen.
Judas antwoordde:” ik heb u gezegd dat ik Judas Iscariot ben, die u beloofde Jezus de Nazarener in uw handen te geven, en u, waardoor weet ik niet, bent buiten uzelven, want u wilt tot elke prijs dat ik Jezus ben.”
De hogepriester antwoordde:” o perverse verleider, jij hebt heel Israël verleid, te beginnen met Galilea, zelfs hier tot Jeruzalem, met jouw doctrine en valse mirakelen, en nu denk je de verdiende straf, dat jou past, te ontvluchten, door waanzin te veinzen?”
Zowaar God Leeft, jij zal er niet aan ontkomen!”
En nadat hij dit gezegd had, beval hij zijn dienaren hem te treffen met harde slagen en stompen, zodoende dat zijn begripsvermogen zou terugkeren in zijn hoofd.
De spot die hij toen onderging door de handen van de dienaren van de hogepriester was ongelooflijk.
Want zij bedachten vurig nieuwe manieren om de raad te plezieren. Zo verkleedden zij hem als een goochelaar (oplichter), en zo sloegen zij hem met hun handen en voeten dat het zelfs de Kanaänieten tot medelijden worden gebracht, indien zij dat schouwspel hadden aanschouwd.
Maar de hogepriesters en de farizeeërs en de ouderen van het volk hadden hun harten zodanig tegen Jezus geergerd dat, gelovende dat Judas werkelijk Jezus was, dat zij genoten door de manier waarop hij werd behandeld.
Naderhand brachten zij hem gebonden naar de goeverneur (Pilatus), die in het geheim van Jezus hield.
Deze deed hem, omdat hij dacht dat Judas, Jezus was, bij hem in de kamer brengen. En hij sprak met hem en vroeg hem waarom de priesters en het volk hem in zijn handen hadden gegeven.
Judas antwoordde:” Als ik u de Waarheid vertel, zult u mij niet geloven, want misschien bent u evenzeer misleid zoals de (hoge) priesters en de farizeeërs zijn misleid.”
De goeverneur antwoordde (omdat hij dacht dat hij betreffende de Wet wenste te spreken):
” Weet jij dan niet dat ik geen Jood ben?
Maar dat de(hoge) priesters en de ouderen van jouw volk hebben jou in mijn handen gegeven.
Daarom, vertel ons de Waarheid, opdat ik moge doen wat juist is.
Want ik heb de macht om jou vrij te laten, en om jou te laten doden.”
Judas antwoordde:” Mijnheer, geloof mij, indien u mij laat doden, zult u een grote vergissing begaan, want u zult dan een onschuldige persoon doden, aangezien ik Judas Iscariot ben, en niet Jezus, die een magiër is, en door zijn toedoen mij zo heeft vervormd.”
“Toen hij dit hoorde was de goeverneur ten zeerste verwonderd, zodat hij naar een reden zocht om hem vrij te laten.
Daarom ging de goeverneur naar buiten, en zei lachend:” In minstens één geval, is deze man het niet waard om gedood te worden, maar veeleer waard om medelijden mee te hebben.”
" Deze man zegt" zei de goeverneur, ” dat hij niet Jezus is, maar een zekere Judas die de soldaten leidde om Jezus te laten grijpen, en hij zegt dat Jezus de Galileër door zijn magie hem zo vervormd heeft.
Daarom, indien dit waar is, zou het een grote fout zijn hem te doden, aangezien hij dan onschuldig zoude zijn.
Maar als hij Jezus is en hij ontkent dat hij het is, voorzeker heeft hij dan zijn verstand verloren, en zou het goddeloos zijn om een waanzinnige te doden