Bekijk volle/desktop versie : # Twee belangrijke incidenten in de Seerah.



10-02-2009, 14:38
De opgraving van Zamzam

Toen Hadjar en haar zoon Ismaël [‘alayhum selaam] er alleen voor stonden te midden van een woestijn, en Allah hen te hulp schoot door de bron Zamzam voor hen op te graven. Waren het enkelen van de Jurhum stam, die haar en deze bron als eerst hadden gevonden. Zij hadden zich daar vanwege deze bron, na de toestemming van Hajar, gevestigd. De Profeet Ismaël groeide ook onder deze stam op en leerde de Arabische taal van hen. Door de bron Zamzam groeide deze lokatie op tot de stad die we nu als Mekkah kennen. Velen jaren later nadat de Jurhum stam zich hier had gevestigd, werden zij degene die een lange tijd over Mekka regeerden. Totdat er een gevecht over deze heerschappij uitbrak tussen hen en de Khuza’a stam. Welke de Khuza’a stam toen won. Nadat de Jurhum stam deze nederlaag had ondergaan en uit Mekka werden verdreven, begroeven enkele van de Jurhum stam de bron Zamzam uit wraak. Jarenlang wisten de Mekkanen niets van deze verborgen bron af.

Op een dag, jaren later, sliep Abdul Muttalib, de grootvader van de Profeet [SallAllahu ‘alayhi wa selam] onder de schaduw van de Ka’bah. En kreeg een droom, een visioen, waarin hij opgedragen werd Barrah op te graven. Hij vroeg wat Barrah was. Maar kreeg geen antwoord. De volgende dag kreeg je hij eveneens dit visioen waarin hij werd opgedragen Al-Madnunah op te graven. Hij vroeg wat Madnunah was, maar kreeg weer geen antwoord. Toen hij hier de derde achtereenvolgende dag sliep kreeg hij weer een visioen, waarin hij werd opgedragen Tibah op te graven. Hij vroeg weer naar de betekenis, maar kreeg geen antwoord. De vierde achtereenvolgende dag kreeg hij weer een visioen waarin hij werd opgedragen Zamzam op te graven. Hij vroeg weer naar de betekenis, en er werd geantwoord dat hij ernaar moest graven, er geen spijt van zou krijgen, het een nalatenschap was van zijn grote voorvader, het nooit droog zal raken en niet zal falen de dorst van de pelgrims te lessen. Toen werd de locatie ervan aan hem duidelijk gemaakt in zijn visioen. Hij en zijn enige zoon Harith gingen dit toen opgraven. Terwijl ze aan het graven waren vonden ze een aantal schatten van de Jurhum stam, totdat ze de waterbron Zamzam ontdekte en er water uit begon te stromen. Toen de omstanders dit zagen schoten ook zij te hulp. Een waterput ontdekken in zo een droog gebied, was van grote waarde.

Abdul Muttalib genoot veel respect van de Arabieren na dit incident, maar enkele stamhoofden uit de heersende Quraiysh stammen drongen hem aan het beheer en de verantwoordelijkheid over deze bron aan hen over te dragen. Hij weigerde dit en stond erop dat hij degene zou zijn die de verantwoordelijkheid over deze bron zou dragen, immers de droom kwam tot hem en hij had de bron ontdekt. Water was toen der tijd in die droge leefomstandigheden immers een zaak van leven of dood. Abdul Muttalib die nu nog maar één zoon had, zwoer in zijn vastberadenheid dat als Allah hem tien zonen zou schenken, hij er één zou opofferen. Toen zij de ernst waarmee Abdul Muttalib sprak zagen, wilden de stamhoofden tot een overeenkomst komen, en stelden zij hem voor de zaak aan een vrouw, een waarzegster genaamd Hudaim, voor te leggen. Abdul Muttalib ging samen met hen op reis naar deze vrouw, in vermoedelijk Syrië. Halverwege de reis raakte hun provisie aan water op, ze stonden op uitdrogen en keken de dood recht in de ogen aan. Er werd voorgesteld dat ieder zijn eigen graf zou graven. Zodat wanneer ze zouden sterven, zij in ieder geval een degelijk graf hadden. Abdul Muttalib motiveerden hen echter door te gaan en ze niet op zo een hopeloze laffe wijze op moesten geven. Terwijl Abdul Muttalib op zijn kameel klom en het dier opstond om te vertrekken, sprong er een waterput vanonder haar poot open. Voor de stamhoofden was dit een duidelijk wonder en een teken, wat aan gaf dat Abdul Muttalib de bron Zamzam moest beheren, en zij kende hem hierop het beheer van de bron Zamzam toe. En hij zou zorg dragen over de eerlijke distributie van het water.

De tijd verstreek en Abdul Muttalib had uiteindelijk exact tien zoons gekregen, van vijf verschillende vrouwen. Naast zijn oudste zoon Harith, kreeg hij Abd al-Uzza [beter bekend als Abu Lahab], Abu Talib [de vader van Ali, Radhiya Allahu ‘anhu], Az-Zubayr, Abdullah [de vader van de Profeet Muhammad, SallAllahu ‘alayhi wa selam] Hamza, Muqawam, Hadjaal, Abbas en Dhiraar. Hij herinnerde zich de belofte die hij had gemaakt aan Allah, dat wanneer hij tien zoons zou krijgen, hij er één op zou offeren. Hij overlegde dit met zijn zoons, en zij stelden voor dat hij moest loten. Hieruit kwam de naam van Abdullah, de vader van de Profeet [SallAllahu ‘alayhi wa selam]. Tevens de meest geliefde zoon van Abdul Muttalib, en ook het meest geliefde kind bij de Quraiysh. Abdul Muttalib nam zijn zoon bij de hand en wilde trouw blijven aan zijn gemaakte belofte. Toen enkelen van de Quraiysh hem naar de Ka’bah zagen vetrekken met zijn zoon in de ene hand en een zwaard in de andere hand, vroegen ze hem naar wat hij van plan was. Abdul Muttalib legde uit dat hij jaren geleden een belofte aan Allah had gemaakt, en nu zijn zoon voor de Ka’bah ging opofferen. Ondanks dat dit toen polytheïsten waren, hadden ze een trouwhartig karakter. En zeiden tegen hem dat indien dit een belofte was, zij hem niet konden stoppen.

Zij adviseerden hem daarentegen een waarzegster te consulteren, wellicht zou zij een alternatief voor kunnen stellen. Eenmaal bij haar aangekomen adviseerde ze hem dat hij loten moest trekken tussen Abdullah en tien kamelen, dit hield in dat voor elk lot dat hij voor de kamelen trok, hij tien kamelen moest opofferen. Dit moest hij blijven herhalen totdat het lot op de naam van Abdullah viel. Nadat tien keer een lot trok voor de kamelen, viel de naam AbduAllah uiteindelijk. Dit hield dus in dat hij tien keer tien kamelen moest opofferen ter compensatie voor zijn belofte. Honderd kamelen was destijds een fortuin. Niettemin wilde Abdul Muttalib zeker van zijn zaak zijn, en het niet aan simpele toeval overlaten, dus nam hij zich voor nog drie loten te trekken. En alle drie de keren kwam hier weer de naam van AbduAllah uit. Alsnog besloot Abdul Muttalib honderd-dertig kamelen op te offeren voor de zekerheid. Wie maar wenste, mocht van dit vlees nemen als voedsel.

We zien dat twee van de voorouders van onze Profeet [SallAllahu ‘alayhi wa selam] vrij gekocht werden, op soortgelijke wijze. Naast Abdullah, de vader van de Profeet, namelijk ook zijn verre voorvader, onze Profeet Ismaël [‘alayhum selaam]. De laatste in zijn stamboom, zijn vader Abdullah, en de eerste in zijn stamboom, Ismaël [‘alayhi selaam]. Het verhaal van onze Profeet Ismaël kennen we, en Allah heeft ons ter ere van Islmaël tot de dag van vandaag opgedragen een schaap te offeren. En tevens is ons in de Islamitische Shari’a geopenbaard dat het bloedgeld voor een [per ongeluk] gedood ziel honderd kamelen bedraagt [1]. Gelijk aan het aantal kamelen die Abdullah hebben bevrijd, van de belofte die zijn vader Abdul Muttalib had gemaakt.

x Voor meer informatie raadpleeg de volgende bronnen; Seerah van Ibn Ishaq en Ibn Hisham.
______________________
[1] Hier wil ik als notitie toevoegen; dat hun waarde [als transport middel te midden van een woestijn en als voeding, d.w.z hun vlees en melk] omgerekend kan worden. Men kan zich voorstellen dat dit een hoog bedrag wordt, omgerekend in valuta. In het vergelijkbaar strafrechtelijk geval van dood door schuld, in Nederland, word er een geldboete van de vierde categorie opgelegd welke maximaal € 18.500 bedraagt. Of een celstraf van maximaal negen maanden.

10-02-2009, 14:40


Ashaabul Feel - Het jaar van de olifant

Allah zegt, een interpretatie van de betekenis; “Heb jij niet vernomen hoe jouw Heer met de mensen van de olifant heeft gehandeld? Heeft Hij hun plan niet verijdeld? En Hij heeft over hen zwermen vogels gezonden. Die stenen van klei op hen wierpen. Zo maakte Hij hen [als door wormen] aangevreten bladeren.” [De Quran, Surah Al-Feel, hoofdstuk 105, ayaat 1 t/m5]

Abraha regeerde over Yemen, onder het Christelijke koninkrijk van Abessinië [Ethiopië]. Hij was jaloers op de Ka´ba en de status die het had bij de Arabieren destijds, dus bouwde hij één van de grootste en mooiste kerken destijds in de hoofdstad San’a. Met het doel de polytheïstische Arabieren van destijds hier hun bedevaart voortaan te laten houden, in plaats van de Ka’ba. De toen met trots gevulde Arabieren waren hierdoor beledigd en boos geworden. Ze weigerde hun bedevaart oord te op te geven en te veranderen. Één van de Arabieren was zo erg beledigd en boos, dat hij zijn behoefte had gedaan in deze kerk van Abraha en deze besmeerde. Om te laten zien wat zij dachten van ditgene wat Abraha de Arabieren op wilde leggen. Abraha werd hierdoor woedend, hij vormde een leger dat op olifanten richting Mekkah vertrok. Verschillende Arabische stammen hebben een poging gewaagd Abraha en zijn leger tegen te houden en terug te dringen. Zonder succes. Zij maakte weinig kans tegenover het sterke leger van Abraha. Toen Abraha het gebied van Ta’if had bereikt, toonden de Arabieren uit dit gebied geen verzet of weerstand, sterker nog, zij pleegden verraad. Ze waren namelijk zelfs bereid Abraha en zijn leger naar Mekka te leiden. Een gids genaamd Abu Rughaal wees hen dus de weg tot aan het vallei net buiten Mekkah waar ze kamp op had gezet. Hier had het leger van Abraha tevens ook grote getallen aan kamelen en andere veedieren als oorlogsbuit ingenomen van de Mekanen. Abu Rughaal stierf na zijn verraad en werd ook in dat gebied begraven. Zijn graf werd voor een lange tijd door de polytheïstische Arabieren van Mekkah gestenigd als blijk van haat voor zijn verraad.

Hanata, een boodschapper van Abraha, verliet het kamp en ging naar de Arabieren van Mekka om hen te laten weten dat zij niet waren gekomen voor oorlog, maar slechts het doel hadden de Ka´ba te vernietigen. En dat indien ze geen weerstand zouden bieden, zij gespaard zouden worden.

De leider van de heersende stam Quraysh was destijds Abdul Muttalib, de grootvader van de Profeet [SallAllahu ‘alayhi wa selam]. Hij ging met een aantal van zijn zoons mee met Hanata naar Abraha. Eenmaal aangekomen kreeg Abraha gelijk respect voor Abdul Mutalib door slechts zijn verschijning. Het straalde leiderschap en nobelheid uit. Abraha trad van zijn koninklijke zetel af naar beneden en zat uit eerbied samen met Abdul Mutalib op de grond. Abraha vroeg middels zijn vertaler naar wat Abdul Mutalib te vertellen had. Abdul Mutalib antwoordde weer via de vertaler dat hij zijn tweehonderd kamelen terug wenste die hij onterecht in beslag had genomen. Abraha antwoordde dat toen hij hem voor het eerst zag hij respect en eerbied voor hem had gekregen, maar dit nu in het geheel was verdwenen. Abraha zei vervolgens tegen hem dat zij naar Mekkah waren gekomen om de Ka’ba te vernietigen, hun religieuze hoofdkwartier, het huis van hun God en het hoofdpunt van hun aanbidding. En het enige waarnaar Abdul Mutalib vroeg waren zijn kamelen? Abdul Mutalib antwoordde hem dat de kamelen zijn bezit waren, en hij dus aansprakelijk was voor zijn kamelen en het zijn taak was ze terug te winnen en te beschermen. Aan de andere kant is de Ka’ba het bezit van Allah en zal hij indien Hij wenst het tegen Abraha beschermen.

Abdul Mutalib realiseerde zich dat zij machteloos waren tegenover het leger van Abraha en haar olifanten. Eerdere pogingen waren gedaan om het te verslaan welke mislukt waren. Ook is er gezegd dat enkele leiders uit Mekkah geld aan Abraha hebben geboden om niet door te gaan met zijn plan. Dit heeft hij geweigerd. Dus toen Abu Mutalib eenmaal teruggekeerd was in Mekka gaf hij hen het advies om in de bergen terug te trekken en te vluchten voor het leger van Abraha waartegenover zij toch machteloos waren. Slechts Abdul Mutalib en enkele andere bleven achter voor de deuren van de Ka’ba en maakten smeekbeden tegen Abraha en zijn leger. Toen Abraha eenmaal aankwam bij de Ka’ba stelde hij de olifanten op om het te vernietigen. Voorop stond de grootste olifant welke Mahmud genaamd werd. Toen hij de opdracht kreeg tegen de Ka’ba aan te stormen, weigerde het om op te staan. Het had nog nooit eerder orders geweigerd. Alle pogingen werden ondernomen om het vooruit te krijgen. Het werd gezweept, met hete kolen verbrand en zelfs met een bijl geslagen. Maar het bleef onbewogen. Wanneer het naar rechts, links of naar achter werd gestuurd bewoog het, maar wanneer het vooruit richting de Ka’ba werd gestuurd bleef het niet bewegen. Vele jaren later toen het kameel Qaswah van de Profeet [SallAllahu ‘alayhi wa selam] in Hudaybiyah stil bleef staan, zeiden de metgezellen dat het koppig is geworden. De Profeet antwoordde dat het niet koppig is geworden, maar dat Degene die de olifanten had gestopt, namelijk Allah, zijn kameel Qaswah had gestopt. Hiermee gaf hij een parabel.

Toen de olifanten niet vooruit wilden bewegen, zagen de Mekkanen na enige tijd grote zwermen, wat op vogels leek, aanvliegen. Elk van hen had drie stenen, één in de bek, en twee in de klauwen. Ze gooiden deze stenen op het leger dat de Ka'ba wilde aanvallen. Dit vernietigde het leger van Abraha, het rukte ledematen van hun lichamen af en boorden dwars door hen heen. Velen stierven ter plekke of raakten zwaar gewond, sommige stierven later aan hun verwondingen. Abraha stierf ook later een pijnlijke dood, tijdens het terug trekken, zo vielen zijn nagels er af en kreeg hij overal vreselijke zweren. Er werd gezegd dat hij pas stierf toen zijn hart uit zijn borstkas viel.

Dit incident wordt in het kort in een hoofdstuk van de Quran omschreven, Surah Al-Feel. En werd gekenmerkt als het jaar van de olifant. In dit jaar was de Profeet [SallAllahu ‘alayhi wa selam] geboren. Raadpleeg voor verdere details ook de Tafseer van Ibn Kathir.