Hoofstuk 2; Mijn grootmoeder Ma Djamila.
Op een dag ging Aischa met haar broer Ali naar het vliegveld in Parijs.
Daar halen ze haar oma en haar oom op. Ze komen vanuit Algerije.
Ze hebben elkaar al jaren niet gezien tot op dat momenteel. Aischa merkt dat haar oma heel anders overtuigd is dan haar familie.
Toen kwam haar lerares Merel op bezoek. Aischa’s vader deed fel tegen haar dat Aischa niet verder mag studeren. Maar haar oma vindt het geweldig dat Aischa mag studeren. Uiteindelijk mag zij verder studeren van haar familie.
Een paar maanden later leert Aischa haar oma steeds beter en ze mogen elkaar heel graag. Op een avond kwamen 2 politieagenten voor haar vader deur. Ze beweerden dat zijn zoons iets gedaan hebben dat niet is toegestaan in onze rechten. Zijn zoons bezweren dat ze niets gedaan hebben en ze hebben niets gestolen. Said kent zijn vrienden heel goed maar hij deed nooit aan gewelddadigheid.
Politie’s onderzoeken Aischa’s huis. Het blijkt dat ze geen bewijze materialen hebben gevonden. Aischa’s vader gelooft het pas als de deur dicht is. Dus de politie’s zijn weg.
Haar vader kijkt zijn zoon Said aan. Said durft niet aan zijn vader onder de ogen te zien. Al dat vertrouwen is voor niets geweest. Said smeekt en zegt dat hij spijt heeft. Vader gelooft het niet en slaat zijn zoons tot ze blauwe plekken hebben.
Gedicht Aischa;
Mijn grootmoeder is een speciaal iemand,
Waar ik graag mee omga.
Tot die avond,
Al verschrikkelijke gebeurtenissen.
Ze beweren dat mijn broers schuldig zijn.
Tja, Mijn broers rookte af en toe.
Mijn broers gaat ook vaak uit met zijn vrienden.
Niet wetend dat ze voor ons veroorzaken.
Waar ik heel erg bang werd.
Hoe durven ze?
Dat de politie’s zonder huisbevestiging
in mijn huis onderzoeken!