Bekijk volle/desktop versie : Moet je als moslim een Madhab volgen?



22-10-2008, 18:40
Asalaamu Aleeykum WarahmatuLAAHi Wabarakaatu.

Moet je een Madhab aanhangen? en kun je neutral blijven door alle 4 madhabs te volgen?.

22-10-2008, 18:42


Waarom moet iemand een Madhhab volgen?
Het Debat met een La Madhhabi
Sheikh Muhammad Sa`id Ramadan al-Buti

Ik zei: Wat is uw methode om de regels van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) te begrijpen? Leidt u ze af van de Koran en Sunnah, of neemt u het over van de Imams van de ijtihād?

Hij zei: “Ik onderzoek de standpunten van de Imams en hun bewijs ervoor, en dan neem ik het standpunt over wat het meest met de Koran en Sunnah overeenkomt.”

Ik zei: Stel u heeft vijfduizend Syrische pond die u in zes jaar tijd heeft gespaard. Daarna koopt u koopwaar en begint te handelen. Wanneer betaalt u zakāt op de handelswaar, na zes maanden of na een jaar?

(Hij dacht na, en zei “Uw vraag geeft de indruk dat u gelooft dat er zakāt over handelskapitaal betaald dient te worden.”

Ik zei: Ik vraag het alleen maar. U zou op uw eigen manier moeten antwoorden. Voor u bevindt zich een bibliotheek aan boeken met Koranexegese, Hadīth, en de werken van mujtahid Imams.

(Hij dacht voor een ogenblik na, en antwoordde toen “Broeder, dit is de dīn en geen eenvoudige zaak. Iemand zou zo uit zijn hoofd kunnen antwoorden, maar het vergt nadenken, onderzoek en studie; dit alles kost tijd. Bovendien zijn we hier gekomen om iets anders te bespreken.”

(Ik liet de vraag voor wat het was, en zei Goed. Is het voor iedere Moslim verplicht om de bewijzen voor de standpunten van de Imams te onderzoeken, en dat standpunt over te nemen dat zich het dichtst bij de Koran en Sunnah bevindt?

Hij zei: “Ja.”

Ik zei: Dat betekent dat iedereen hetzelfde vermogen voor de ijtihād bezit als de Imam van de madhhabs; of zelfs een nog groter vermogen, aangezien iemand die de standpunten van de Imams kan beoordelen en evalueren aan de hand van de Koran en Sunnah, ongetwijfeld meer moet weten dan hen allemaal.

Hij zei: “In werkelijkheid zijn er drie categorieën van mensen: de muqallid, de volger van een gekwalificeerde geleerde, zonder de primaire bewijzen te kennen; de muttabi`, de volger van de primaire bewijzen; en de mujtahid, de geleerde die de regelgeving direct uit de primaire teksten bewijzen kan afleiden (ijtihād). Diegene die de madhhabs met elkaar vergelijkt en datgene kiest wat het dichtste bij de Koran is, is een muttabi`, een volger van primaire bewijzen. Dit is een tussenrang tussen het volgen van geleerden (taqlīd) en het afleiden van regelgeving vanuit de primaire teksten (ijtihād).”

Ik zei: Wat is dan een volger van geleerden (muqallid) verplicht te doen?

Hij zei: “De mujtahid te volgen waar hij het mee eens is.”

Ik zei: Is er een probleem voor die persoon om er slechts één te volgen, hem aan te houden en niet te veranderen?

Hij zei: “Ja dat is er. Het is verboden (harām).”

Ik zei: Wat is het bewijs dat het verboden is?

Hij zei: “Het bewijs is, dat hij zichzelf iets verplicht te doen waar Allah (Hoog en Verheven is Hij!) hem niet toe verplicht heeft.”

Ik zei: Met welke van de 7 gebruikelijke manieren van recitatie (qira’āt) reciteert u de Koran?

Hij zei: “Die van Hafs.”

Ik zei: Reciteert u alleen maar op deze manier, of reciteert u iedere dag op een andere manier?

Hij zei: “Nee, ik reciteer alleen op deze manier.”

Ik zei: Waarom reciteert u het alleen op deze manier als Allah (Hoog en Verheven is Hij!) u niets anders heeft verplicht dan de Koran te reciteren zoals het is overgeleverd, met de zekerheid van tawātur (overgeleverd zijn door een dermate groot aantal getuigen in iedere fase van de overlevering, dat hun alleen al het grote aantal het vervalsen of wijzigen uitsluit) van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede)?

Hij zei: “Omdat ik de kans niet heb gekregen om de andere gebruikelijke manieren van recitatie te bestuderen, of om de Koran anders dan op deze manier te reciteren.”

Ik zei: Maar de persoon die de fiqh van de Shāfi`ī school bestudeert, heeft ook de mogelijkheid niet gehad om de andere madhhabs te bestuderen, of om de regelgeving van zijn religie te begrijpen behalve dan door middel van deze Imam. Dus als u zegt dat hij al de ijtihāds van de Imams moet kennen, om zodoende hen allemaal te kunnen overwegen, dan volgt hieruit dat u ook alle manieren van reciteren moet leren, om zodoende op al deze manieren te kunnen reciteren. En als u uzelf hiervan excuseert omdat u er niet toe in staat bent, dan moet u hem ook excuseren. Hoe dan ook, wat ik zeg is: waar heeft u het vandaan dat het verplicht is voor een volger van een geleerde (muqallid) om alsmaar te veranderen van de ene madhhab naar de andere, als Allah (Hoog en Verheven is Hij!) hem dat niet verplicht heeft? Dus, zoals hij niet verplicht is om aan een bepaalde madhhab vast te houden, zo is hij ook niet verplicht deze steeds te veranderen.

Hij zei: “Wat er verboden voor hem is, is dat hij er aan vasthoudt met de overtuiging dat Allah (Hoog en Verheven is Hij!) hem dat verplicht heeft.”

Ik zei: Dat is wat anders, en dat is zonder enige twijfel waar en zonder enig meningsverschil tussen de geleerden. Maar is er een probleem om een bepaalde mujtahid te volgen, gelovend dat Allah (Hoog en Verheven is Hij!) hem dat niet heeft verplicht”?

Hij zei: “Dat is geen probleem.”

Ik zei: Maar de karrās [van al-Khajnādī], waar u uit onderwijst, spreekt u tegen: het zegt dat dit verboden is. Op sommige plaatsen wordt zelfs gesuggereerd dat diegene die één bepaalde Imam aanhoudt en geen andere, een ongelovige (kāfir) is.

Hij zei: “Waar”? (en hij begon toen in de karrās te kijken, de tekst en uitlatingen bekijkend, concentrerend op de woorden van de auteur) “Diegene die één bepaald iemand van hen volgt in alle zaken is een blinde, imiterende, zich vergissende onwetende fanaticus, en ‘Behorend tot degenen die hun godsdienst hebben opgesplitst en tot groepen zijn geworden’” [Koran, Sūrat al-Rūm 30:32] (Hij zei “Met ‘volgt’ bedoeld hij iemand die gelooft dat het wettelijk verplicht is voor hem om dit te doen. De bewoording komt een beetje tekort.”

Ik zei: Welk bewijs is er dat hij dat bedoelde? Waarom geeft u niet gewoon toe dat de auteur zich heeft vergist? (Hij stond erop dat de uitdrukking correct was, en dat deze begrepen moest worden als iets dat een onuitgedrukte voorwaarde bevat [namelijk, “wanneer iemand gelooft dat het verplicht is te doen”] en hij sprak de auteur vrij van enige vergissing erin. Ik zei Maar als het bekeken wordt vanuit dat oogpunt, slaat de uitdrukking op niemand of heeft geen enkele betekenis. Geen enkele Moslim is zich ervan onbewust dat het volgen van die en die bepaalde Imam niet wettelijk verplicht is. Geen enkele Moslim doet dit, anders dan uit zijn eigen vrije wil en keuze.

Hij zei: “Hoe kan dat dan, als ik van vele gewone mensen en sommige geleerden hoor dat het verplicht is om een bepaalde rechtsschool te volgen en dat een persoon niet de ene school voor de andere school mag wisselen?”

22-10-2008, 18:43
Ik zei: Noem één persoon van de mensen of geleerden die dat tegen u gezegd heeft. (Hij zei niets en leek verrast dat hetgeen ik zei waar kon zijn. Hij bleef herhalen dat hij dacht dat veel mensen het verboden achten om van de ene madhhab naar de andere te veranderen. Ik zei U zult vandaag de dag niemand vinden die in dit misverstand gelooft, hoewel het overgeleverd wordt vanuit het laatste deel van de Ottomaanse periode, dat ze het veranderen van de Hanafī rechtsschool naar een andere als een slechte daad beschouwden. En zonder enige twijfel, indien waar, dan was dit totale onzin; een blinde, onaangename fanatisme. (Daarna zei ik Waar heeft u dit onderscheid tussen de muqallid, ‘volger van een geleerde’ en de muttabi`, ‘volger van bewijs’ vandaan? Is er een origineel, lexicaal onderscheid [in het Arabisch] of is het slechts terminologie?

`Hij zei: “Er is een lexicaal verschil.”

(Ik bracht hem woordenboeken waarmee het lexicale verschil tussen de twee woorden duidelijk zou moeten worden. Hij kon niets vinden. Toen zei ik Abū Bakr (Moge Allah tevreden met hem zijn) zei tegen een Arabische bedoeïen, die bezwaar maakte tegen de voor hem door de Moslim opgelegde landverdeling, “Als de emigranten het maar accepteren, jullie zijn slechts volgers”, het woord ‘volgers’ (tabi`īn) gebruikende met de betekenis: zonder twijfel aan het ondergeschikt zijn, vragen of discussie. [Vergelijkbaar hiermee is het woord van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) “Wanneer degenen die gevolgd werden (uttubi`&#363 zich los verklaren aan degenen die hen volgen (attaba`ū en zij zagen de bestraffing en (dat) de banden met hen verbroken waren.” (Koran, Sūrat al-Baqara 2:166), die gebruik maakt van ‘volgt’ (ittba`) voor de meest simpele blinde navolging.]

Hij zei: “Laat dit dan een technisch verschil zijn; heb ik het recht niet om een terminologisch gebruik vast te stellen?”

Ik zei: Uiteraard, maar uw terminologie verandert de feiten niet. De persoon die u muttabi` noemt zal een expert zijn in de bewijzen en in het afleiden daaruit, wat hem een mujtahid maakt. Of, als hij geen expert is en niet in staat is af te leiden uit de bewijzen, dan is hij een muqallid. En als hij één hiervan is bij sommige vraagstukken, en de andere bij andere vraagstukken, dan is hij een mujtahid bij die vraagstukken en een muqallid bij de andere. In ieder geval is het een ‘of-of’ onderscheid, en de regelgeving voor ieder van deze is helder en duidelijk.

Hij zei: “Een muttabi` is iemand die onderscheid kan maken tussen de posities van de geleerden en hun bewijzen ervoor, en die kan beoordelen welke sterker is dan de andere. Dit is een rang die verschilt van slechts het overnemen van de conclusies van geleerden.”

Ik zei: Als u hiermee bedoelt, het onderscheid maken tussen standpunten, verschil makend ertussen in overeenstemming met de sterkte of zwakte van de bewijzen ervoor, dan is dit de hoogste rang van ijtihad. Bent u hier persoonlijk toe in staat?

Hij zei: “Ik doe zo goed als ik kan.”

Ik zei: Ik ben me ervan bewust dat u de fatwa uitvaardigt dat een drievoudige scheidingsuitspraak op één enkele gelegenheid, slechts als één keer telt. Heeft u voordat u deze fatwa van u uitvaardigde, de posities van de Imams en hun bewijzen ervoor nagetrokken en beoordeeld volgens hun sterkte, om zo de fatwa aan de hand daarvan uit te kunnen vaardigen? Nu is het zo dat `Uwaymir al-`Ajlānī een drievoudige scheidingsuitspraak in één keer deed in het bijzijn van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede), nadat hij haar openlijk had beschuldigd van overspel (li`ān), met de woorden, “als ik aan haar vasthoud O Boodschapper van Allah, dan zou ik tegen haar gelogen hebben: zij is [hierbij] drievoudig gescheiden.” Wat weet u over deze Hadīth, zijn verband met deze vraag, en zijn geschiktheid als bewijs voor de positie van het merendeel van de geleerden [namelijk dat een drievoudige scheidingsuitspraak op één gelegenheid, bindend is], in tegenstelling tot het standpunt van Ibn Taymiya [namelijk dat een drievoudige scheidingsuitspraak op één gelegenheid, slechts als éénmalig geldt]?

Hij zei: “Ik kende deze Hadīth niet.”

Ik zei: Hoe kon u dan een fatwa uitvaardigen over deze kwestie, die indruist tegen datgene waar de vier madhhabs unaniem in overeenstemmen, zonder ook maar hun bewijs of de sterkte ervan te kennen? Daar zit u dan, het principe dat u zegt na te volgen en ons wil doen navolgen naast u neerleggend, het principe van ittiba`, ‘het volgen van het bewijs van de geleerden’, in de betekenis die u terminologisch eraan heeft toegeschreven.

Hij zei: “Toentertijd beschikte ik niet over genoeg boeken om de standpunten van de Imams en hun bewijzen te onderzoeken.”

Ik zei: Wat zette u er dan toe aan om zo gehaast een fatwa uit te vaardigen die ingaat tegen de meerderheid van de Moslims, terwijl u hun bewijzen niet eens heeft gezien?

Hij zei: “Wat had ik anders kunnen doen? Ik had het nagevraagd en ik had maar een klein aantal bronnen tot mijn beschikking.”

Ik zei: U had datgene kunnen doen wat alle geleerden en Imams hebben gedaan, namelijk zeggen: “Ik weet het niet.” Of u had de vrager de standpunten van zowel alle vier de Imams als van diegenen die hen tegenspreken kunnen geven; zonder een fatwa uit te vaardigen voor één ervan. U had dit kunnen doen, beter gezegd dit was verplicht voor u om te doen, helemaal gezien het niet uw persoonlijke probleem was zodat u uzelf zou moeten dwingen om tot de ene of de andere oplossing te komen. Door een fatwa uit te vaardigen die tegen de consensus (ijma`) van de vier Imams ingaat, zonder hun bewijzen te kennen zoals u zelf heeft toegegeven, enkel in navolging van de voldoening in uw hart met de bewijzen van de oppositie, begaat u het uiterste voorbeeld van fanatisme waar u ons juist van beschuldigd.

Hij zei: “Ik heb de meningen van de Imams gelezen in [nā’iil al-awtār, van] Shawkāni, subūl al-salām [van al-Amīr al-San`ānī] en fiqh us-sunnah van Sayyid Sābiq.”

Ik zei: Dat zijn de boeken van de tegenstanders van de vier Imams op dit punt. Zij spreken allen vanuit één kant van het verhaal, en vermelden alleen bewijzen die hun standpunt ten goede komt. Zou u een beschuldigde willen vrijspreken enkel vanwege zijn eigen woorden en dat van zijn getuigen en familieleden?

22-10-2008, 18:43
Hij zei: “Ik zie niets wat mij verweten kan worden. Ik was verplicht de vrager een antwoord te geven, en dit was zoveel als ik kon bereiken mijn begrip.”
Ik zei: U zegt dat u een ‘volger van bewijzen van geleerden’ (muttabi`) bent, en dat wij dat ook zouden moeten zijn. U heeft ‘het volgen van bewijs’ uitgelegd als het onderzoeken van de standpunten van alle madhhabs, het bestuderen van hun bewijzen en datgene ervan over te nemen wat in overeenstemming is met het correcte bewijs. Terwijl met hetgeen u gedaan heeft, u dit hele principe naast u neer heeft gelegd. U weet dat er een unanieme consensus van de vier madhhabs bestaat over het feit dat een drievoudige scheidingsuitspraak in één geval als een drievoudige, volbrachte scheiding geldt. U weet ook dat zij hier bewijzen voor hebben waar u niet specifiek van op de hoogte bent. Desondanks keert u zich van hun consensus af, naar de mening die uw persoonlijke voorkeur verlangt. Was u er op voorhand al zeker van dat het bewijs van de vier Imams het verdiende om verworpen te worden?

Hij zei: “Nee, maar ik was er niet van op de hoogte aangezien ik niet eens referentiewerken van hun had.”

Ik zei: Waarom wachtte u er dan niet mee? Waarom haasten als Allah (Hoog en Verheven is Hij!) u nooit verplicht heeft om zoiets te doen? Was uw onwetendheid van de bewijzen van de meerderheid van de geleerden, een bewijs dat Ibn Taymiyya het bij het rechte eind had? Is dit iets anders dan het fanatisme waar u ons van beschuldigd?

Hij zei: “Ik heb de bewijzen gelezen in de boeken die tot mijn beschikking stonden, en die mij overtuigden. Allah (Hoog en Verheven is Hij!) heeft mij niet genoten om meer dan dat te doen.”

Ik zei: Als een Moslim ergens een bewijs voor ziet in een boek dat hij leest, geeft dat voldoende reden om de madhhabs die zijn standpunt tegenspreken te negeren, ook al kent hij hun bewijzen niet?

Hij zei: “Het is voldoende.”

Ik zei: Een jongeman, net bekeerd en zonder enige Islamitische studie, leest het woord van Allah (Hoog en Verheven is Hij!): “En aan Allah behoren het Oosten en het Westen. Waarheen jullie je ook wenden, daar is het Aangezicht van Allah. Voorwaar, Allah is Alomvattend en Alwetend.” (Koran, Sūrat al-Baqara 2:115) Hij maakt hieruit op dat een Moslim in iedere richting die hij wil mag bidden, aangezien de blijkbare bedoeling van dit vers dit met zich mee lijkt te brengen. Maar hij heeft gehoord dat de vier Imams het er unaniem over eens zijn dat het nodig is om in de richting van de Ka’ba te bidden, en hij weet dat zij hier bewijzen voor hebben waar hij niet van op de hoogte is. Wat moet hij doen wanneer hij wil bidden? Moet hij zijn overtuiging volgen die hij heeft afgeleidt uit het voor hem beschikbare bewijs, of moet hij de Imams volgen die unaniem zijn over het tegenovergestelde van wat hij zelf heeft begrepen?

Hij zei: “Hij zou zijn eigen overtuiging moeten volgen.”

Ik zei: En naar het Oosten bidden bijvoorbeeld? En zijn gebed zou geldig zijn?

Hij zei: “Ja. Hij is verantwoordelijk om zijn persoonlijke overtuiging te volgen.”

Ik zei: Wat als zijn persoonlijke overtuiging hem ertoe leidt om te geloven dat het niet erg is om de liefde te bedrijven met de vrouw van zijn buurman, of zijn buik te vullen met wijn of onrechtmatig andermans in te nemen? Zal dit alles minder erg worden bij de afrekening van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) vanwege ‘persoonlijke overtuiging’?

(Voor een ogenblik was hij stil, en zei toen “Hoe dan ook, de voorbeelden waar u over vraagt zijn allemaal fantasieën die niet voorkomen.”

Ik zei: Het zijn geen fantasieën, hoe vaak komen ze wel niet voor, of hoe vaak komen nog vreemdere zaken wel niet voor? Een jongeman zonder enige kennis van de Islam, het Boek en de Sunnah, hoort of leest toevallig dit vers en begrijpt datgene eruit wat iedere Arabier eruit zou begrijpen uit de blijkbare bedoeling ervan, namelijk dat het niet erg is dat iemand maar in iedere richting bidt die hij wilt, ondanks dat hij ziet dat anderen in de richting van de Ka’ba bidden in plaats van in een iedere andere richting. Dit is een allerdaagse kwestie, zowel in theorie als in de praktijk, zolang er Moslims bestaan die niets van de Islam weten. Hoe dan ook, u heeft over deze zaak, denkbeeldig of reëel, een oordeel vervaardigd die niet denkbeeldig is, en heeft beoordeeld dat ‘persoonlijke overtuiging’ het beslissende criterium in alle gevallen is. Dit is in tegenspraak met uw onderverdeling van mensen in drie groepen mensen: volgers van geleerden zonder het bewijs kennend (muqallids), volgers van het bewijs van geleerden (muttabi`s) and mujtahids.

Hij zei: “Zo’n persoon is verplicht te onderzoeken. Heeft hij dan geen enkele Hadīth of andere Koranvers gelezen?”

Ik zei: Hij had geen enkel referentiewerk tot zijn beschikking, net zoals u dat niet had toen u uw fatwa uitvaardigde over de vraag naar de [drievoudige] scheiding. En hij had niet de mogelijkheid iets anders te lezen dan dit vers, in relatie tot het bidden richting de qibla en de verplichting ervan. Houdt u nog steeds vol dat hij zijn persoonlijke overtuiging moet volgen en het consensus van de Imams moet negeren?

Hij zei: “Ja. Als hij niet in staat is om verder te evalueren en te onderzoeken, dan wordt hij geëxcuseerd en is het genoeg voor hem om op zijn eigen conclusies te vertrouwen waartoe zijn onderzoek en evaluatie leidde.”
Ik zei: Ik ben van plan deze opmerkingen van u te publiceren. Ze zijn gevaarlijk en vreemd.

Hij zei: “Publiceer wat u wilt. Ik ben niet bang.”

Ik zei: Hoe zou u bang voor mij kunnen zijn als u niet eens bang bent voor Allah (Hoog en Verheven is Hij!), en nadrukkelijk de volgende woorden van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) negeert: “Vraag het aan de bezitters van kennis, indien jullie het niet weten.” (Koran, Sūrat al-Nahl 16:43)

22-10-2008, 18:44


Hij zei: Mijn broeder, die Imams zijn niet goddelijk beschermd van fouten (ma`sūm). Wat betreft het vers dat de persoon volgde [met zijn bidden in een willekeurige richting], dat is het woord van Hij die beschermd is van alle fouten, Hoog en Verheven is Hij! Hoe kan hij [de persoon] het goddelijk beschermde verlaten en zich binden aan diegene die niet goddelijk beschermd is?

Ik zei: Beste man, goddelijk beschermd van fouten is de ware betekenis die Allah (Hoog en Verheven is Hij!) bedoelde met, “Aan Allah behoort het Oost en het Westen”, en niet het begrip van de jongeman die zo onwetend als maar mogelijk is van de Islam, de regelgeving en de aard van de Koran. Hiermee bedoel ik te zeggen dat de vergelijking die ik u vraag te maken, een vergelijking is tussen twee begrippen: het begrip van deze onwetende jeugdige, en het begrip van de mujtahid Imams. Geen van beiden zijn goddelijk beschermd van fouten, maar één ervan is gevestigd in onwetendheid en oppervlakkigheid, en de ander is gevestigd in onderzoek, kennis en nauwkeurigheid.

Hij zei: “Allah (Hoog en Verheven is Hij!) maakt iemand niet verantwoordelijk voor meer dan waar hij toe in staat is.”

Ik zei: Beantwoord mij dan deze vraag. Een man heeft een kind dat lijdt aan bepaalde infecties, en onder behandeling is bij alle dokters in de stad die er over eens zijn dat hij bepaalde medicijnen nodig heeft, en zijn vader waarschuwen om hem geen penicilline-injectie te geven en dat als hij dat wel doet hij het leven van het kind blootstelt aan de ondergang. Nu weet de vader door het lezen van een medisch artikel dat penicilline in het geval van een infectie helpt. Dus hij vertrouwt op zijn eigen kennis over penicilline, negeert het advies van de dokters aangezien hij het bewijs niet kent voor wat zij beweren, volgt zijn persoonlijke overtuiging en dient het kind penicilline toe, waardoor het kind komt te overlijden. Zou een dergelijk persoon vervolgd moeten worden en is hij schuldig aan een onrecht voor hetgeen hij gedaan heeft, of niet?

(Hij dacht voor een ogenblik na, en zei toen “Dit is niet hetzelfde als dat.”

Ik zei: “Het is precies hetzelfde. De vader heeft het unanieme oordeel van de doktoren gehoord, net zoals de jongeman het unanieme oordeel van de Imams heeft gehoord. De één volgt één enkele tekst die hij las in een medisch artikel, en de ander volgt één enkele tekst die hij las in Het Boek van Allah (Hoog en Verheven is Hij!). Dit was volgens persoonlijke overtuiging, en dat ook.

Hij zei: “Broeder, de Koran is Licht. Licht. Zowel in zuiverheid als bewijs. Is licht hetzelfde als andere woorden?”

Ik zei: En wordt het licht van de Koran begrepen door ieder willekeurig persoon die erin kijkt en ervan reciteert, zodat hij het begrijpt als licht, zoals Allah (Hoog en Verheven is Hij!) het bedoelde? Wat is dan het verschil tussen de ‘bezitters van kennis’ en alle anderen, als ze allemaal dit licht kunnen benutten? De twee gegeven voorbeelden zijn daarom vergelijkbaar, er is totaal geen verschil tussen hen. U moet mij antwoorden: volgt de onderzoekende persoon, in beide voorbeelden, zijn eigen persoonlijk overtuiging of volgt hij de specialisten?

Hij zei: “Persoonlijke overtuiging is de basis.”

Ik zei: Hij gebruikte zijn persoonlijke overtuiging en dat resulteerde in de dood van het kind. Draagt dit enige verantwoordelijkheid met zich mee, moreel of wettelijk?

Hij zei: “Het draagt geen enkele verantwoordelijkheid met zich mee.”

Ik zei: Laat wij dan het onderzoek en de discussie hier stoppen met deze laatste opmerking van u, daar het de weg naar een gedeeld uitgangspunt tussen ons om er een discussie op te baseren, afsluit. Het is voldoende met dit bizarre antwoord van u, dat u het consensus van de gehele Islamitische religie heeft verlaten. Bij Allah, er is geen betekenis op de gehele aarde voor afschuwelijk fanatisme, als het niet datgene is wat jullie mensen bezitten.

Ik begrijp dan ook niet waarom deze mensen ons niet onze eigen ‘persoonlijke overtuiging’ laten gebruiken, namelijk dat iemand die onwetend is over de regels van de religie en de bewijzen hiervoor, zich moet vasthouden aan één van de mujtahid Imams en hem moet navolgen, omdat de laatstgenoemde zich meer bewust is van het Boek van Allah (Hoog en Verheven is Hij!) en de Sunnah van Zijn Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) dan hijzelf. Wat de fout dan ook moge zijn in deze mening volgens hen, laat het dan het algemene excuus van ‘persoonlijke overtuiging’ gegeven worden, zoals in het voorbeeld van diegene die zijn rug keert naar de qibla en zijn gebed dan geldig blijft, of diegene die een kind doodt en het doden is dan ‘ijtihād’ en ‘medische behandeling’.

22-10-2008, 18:44
Het volgen van één van de vier geaccepteerde Madhhabs
Sheikh Murabit al-Haaj

In naam van Allah, de meest Barmhartige, de meest Genadevolle

Eén van de meest belangrijke antwoorden die ik ooit gegeven heb, is mijn antwoord op diegene die af is geweken tot op het punt dat hij het belang van het bestuderen van de furū (aftakkingen) van de jurisprudentie afkeurt; en wij zoeken onze toevlucht bij Allah van de stelling van een dergelijke afwijkende. Had hij maar slechts de ijtihād (onafhankelijke interpretatie) voor zichzelf opgeëist, en met Allah is zijn afrekening, en niet de oproep naar de Moslims toe naast zich neergelegd om datgene te laten waar men niet toe in staat is. In ons antwoord op een dergelijk persoon, zullen wij datgene wat de usūlīs (geleerden van de methodologie in de Islamitische jurisprudentie) en de Imams van jurisprudentie hebben gezegd over een dergelijke zaak aanhalen. Wat betreft het feit dat ik hem een afwijkende noem, dit is enkel omdat hij verlangde de prestigieuze rang van ijtihād aan de gewone mensen op te dringen. Muhammad al-Nabīgha zei hierover:

“En wat betreft de ijtihād in het land van de Marokkanen, de westerse feniks heeft er een vlucht mee genomen.”

In antwoord daarop zeg ik dat taqlīd (het volgen van gekwalificeerde geleerdheid) een verplichting is voor een ieder behalve dan een absolute mujtahid. Ik zal al de noodzakelijke vereisten hiervoor opnoemen, inshā’ Allah. [Sīdī `Abdullāh Oūld Hājj Ibrāhīm] heeft in marāq al-sa`ūd gezegd:

“[taqlīd] is noodzakelijk behalve voor diegene die de rank van absolute ijtihād heeft bereikt. Zelfs als iemand een beperkte [mujtahid] is, die niet in staat is [om absolute ijtihād uit te voeren].”

Als commentaar hierop, zei [Sīdī `Abdullāh] in zijn nashr al-bunūd:

“[Het betekent dat taqlīd een verplichting is voor een ieder die geen absolute mujtahid is, zelfs als die de beperkte rank van ijtihād muqayyad heeft bereikt, [totdat hij zegt], ‘Vraag het dan aan de bezitters van de kennis, indien jullie het niet weten.’ (Koran 16:43)”

Met het bovengenoemde citaat van Muhammad al-Nabīgha, beweer ik op geen enkele wijze dat alle ijtihād in ieder land beperkt is. Hoe zou ik [zoiets kunnen zeggen] wanneer Sīdī `Abdullāh in marāq al-sa`ūd zegt:

“Het zal de aarde nooit aan een mujtahid geleerde ontbreken, totdat de fundering ervan trilt.”

Hij zei ook:

“Wat betreft de noodzaak om een specifieke madhhab te volgen, hebben zij [de geleerden] deze verplichting genoemd voor een ieder die tekort komt [in de condities van de ijtihād].”

Hij zegt in nashr al-bunūd:

“Het betekent dat het volgen van een bepaalde madhhab noodzakelijk is voor een ieder die tekort komt in de rank van de absolute ijtihād.”

Sīdī `Abdullāh zegt wederom in marāq al-sa`ūd:

“De consensus van vandaag is op de vier [madhhabs], en allen hebben het verboden verklaard om een andere [dan deze vier] te volgen.”Hij zegt in nashr al-bunūd: “Dit betekent dat de consensus van de geleerden van vandaag op de vier scholen is, en ik bedoel daarmee de scholen van Mālik, Abū Hanīfa, Shāfi`ī en Ahmad. Het is inderdaad zo dat alle geleerden het verboden hebben verklaard iedere andere rechtsschool [afkomstig] van een absolute mujtahid te volgen, sinds de 8ste eeuw toen de rechtsschool van Dawūd al-Zāhirī uitstierf, tot aan de 12de eeuw en wat daarop volgt.”

In het hoofdstuk betreft het afgeleid redeneren van marāq al-sa`ūd zegt Sīdī `Abdullāh:

“Voor iedereen die geen mujtahid is, zijn handelingen die [direct] gebaseerd zijn op primaire schriftelijke bewijzen [Heilige Koran en Hadīth] niet toegestaan.”

Hij zegt in nashr al-bunūd:

“Het betekent dat het voor iedereen, behalve een mujtahid, verboden is om zijn handelingen te baseren op een directe tekst van het Boek of de Sunnah, zelfs als de overdracht goed is. Dit omdat er een grote kans is dat er andere overwegingen [gemaakt dienen te worden] zoals afschaffing, beperkingen, enkel betrekking hebben op bepaalde situaties en andere zaken die niemand anders dan de mujtahid volledig en met precisie begrijpt. Zodoende kan niemand hem redden van Allah de Allerhoogste, behalve door het volgen van een mujtahid. Imam al-Qarāfī [1] zegt: ‘Wees erop bedacht om niet hetzelfde te doen wat sommige studenten doen wanneer zij direct vanuit de Hadīth redeneren, terwijl zij niet eens de correctheid ervan kennen, laat staan wat al genoemd is [door de Imams] over de fijne details ervan. Door dit te doen, dwaalden ze af en hebben anderen laten afdwalen. En een ieder die een vers of HadIth interpreteert op een manier die afwijkt van de ware betekenis, zonder hiervoor dalīl (bewijs) te hebben, is een kāfir (ongelovige).’”

22-10-2008, 18:45
En wat betreft de voorwaardes van de absolute en onafhankelijke ijtihād, deze worden genoemd in het volgende citaat uit de marāq al-sa`ūd:

“En dat [het woord ‘faqīh’] [2] is synoniem met [het woord] mujtahid, samen met de zaken waar hij verantwoordelijk door is gemaakt .”

Zoals de buitengewone intelligentie die hij van nature heeft, en er bestaat een discussie over diegene waarvan het bekend is dat hij de qiyās (juridische analogie) afwijst. Hij kent de [juridische] verantwoordelijkheden door middel van intellectuele bewijzen, totdat een duidelijk overgeleverd bewijs iets anders aanduidt. Sīdī Abdullāh zegt nashr al-bunūd:

“Dit betekent dat één van de voorwaarden van de ijtihād is dat hij [de mujtahid] weet dat hij moet voldoen aan de intellectuele bewijzen, en dit is al-bara’at al-asliyya (de fundamentele voorwaarde), [3] totdat een overgeleverd bewijs van een Heilige Wet iets anders aanduidt.”

Daarna gaat haalt hij de andere voorwaarden aan waar een mujtahid aan dient te voldoen:

“[De wetenschap van] de grammatica, versleer, filologie, gecombineerd met die van usūl en retoriek moet hij beheersen. Volgens de mensen van precisie, [dient hij te weten] waar de oordelen gevonden kunnen worden zonder de voorwaarde dat hij de daadwerkelijke tekst gememoriseerd heeft. [Al het bovengenoemde dient men op zijn minst te weten] op het niveau van een gemiddelde beheersing. Hij moet ook weten over welke zaken er een consensus is. [Des temeer moet hij] zaken kennen zoals de voorwaarde van ahad Hadīths en wat de autoriteit bedraagt van grote hoeveelheden van overleveringen; evenals [de kennis] van wat betrouwbaar en zwak is. Verder, wat afschaft en wat afgeschaft is, evenals of de omstandigheid waarin een vers werd geopenbaard of een Hadīth werd overgeleverd, een voorwaarde is waaraan voldaan moet worden. De status van de overleveraars en de metgezellen [moet ook bekend zijn]. U mag daarom een ieder volgen die de bovengenoemde voorwaarden vervuld, volgens de meest correcte mening.”

Dus overweeg al het bovengenoemde, en moge Allah u genadig zijn. Zie voor uzelf of uw metgezel wordt gekarakteriseerd door dergelijke kwaliteiten en de voorwaarden vervuld; ik betwijfel het ten zeerste. Waarschijnlijk wijst hij enkel naar zichzelf, in zijn oproep dat de mensen van zijn tijdhun oordelen direct van het Boek en Sunnah dienen te halen. Aan de andere kant, als hij niet de benodigde noodzakelijke voorwaarden beheerst, is verdere discussie zinloos.

In fath al-`āl al-mālik van Imam Muhammad Illīsh zijn er vele sterke berispingen voor diegenen die mensen wensen te dwingen afstand te doen van de studie van de juridische takken, om direct [regels] uit het Boek en de Sunnah af te leiden. De vraag die hem [Muhammad Illīsh] gesteld werd is als volgt:

“Wat zegt u over iemand die één van de vier Imams (moge Allah de Verhevene tevreden met hen zijn) volgt en deze vervolgens verlaat bewerende dat hij zijn oordelen direct uit de Koran en authentiek overgeleverde Hadīths kan afleiden? Hij legt dus de boeken der jurisprudentie naast zich neer, en neigt naar de opvatting van [bijvoorbeeld] Ahmad ibn Idrīs. Bovendien zegt hij tegen diegene die vasthoudt aan de uitspraken van de Imams en hun volgelingen, ‘ik zeg tegen u “Allah en Zijn Boodschapper zeggen,” terwijl u antwoordt met “Mālik zei,” Ibn al-Qāsim zei” of “Khalīl zei.”’

Imam Illīsh antwoordt hierop:

“Mijn antwoord is als volgt: Alle lof is aan Allah, en vrede en zegeningen zij met Sayyidinā Mohammed, de Boodschapper van Allah. Het is voor een leek niet toegestaan om het volgen van de vier Imams te verlaten en direct van de tekstbronnen van de Koran en Hadīth af te leiden, voor de simpele redenen dat dit vele voorwaarden met zich meebrengt wat verhelderd wordt in de boeken van de usūl. Daarnaast wordt [zelfs] door de grote geleerden zelden aan deze voorwaarden voldaan, zeker in deze laatste dagen waarin de Islam vreemd is geworden net zoals het vreemd is begonnen.”

Ibn Uyyāna, moge Allah tevreden met hem zijn, heeft gezegd:

“De Hadīths zijn een bron van fouten behalve voor de juristen.”

Wat hij bedoelt is dat mensen, behalve de geleerden, een Hadīth kunnen interpreteren gebaseerd op een schijnbare betekenis, terwijl het [de Hadīth] een andere interpretatie kent gebaseerd op een andere Hadīth die de betekenis ervan verduidelijkt, of een bewijs [aangeeft] dat verborgen blijft [voor de leken]. Na een lang betoog merkt hij op:

“Wat betreft hun uitspraak, ‘hoe kan je nu duidelijke Koranverzen authentieke Hadīths links laten liggen, en de Imams in hun ijtihād volgen, terwijl zij duidelijk de mogelijkheid hebben om zich te vergissen.”’

Zijn antwoord aan hen is als volgt:

“Het volgen van onze Imams is ongetwijfeld niet het links laten liggen van de Koranverzen of de authentieke Hadīths. Het is juist de essentie van het zich eraan vasthouden, en onze oordelen ervan af te leiden. Dit is omdat de Koran enkel door middel van deze Imams tot ons is gekomen [die het meer dan waard zijn te volgen] vanwege hun verdiensten in het meer geleerd te zijn dan wij [in de wetenschappen] van de afschaffing en het afgeschafte, het absolute en het voorwaardelijke, het dubbelzinnige en het verhelderde, het waarschijnlijke en het duidelijke, de omstandigheden rondom de openbaring en diens verschillende betekenissen, evenals de mogelijke interpretaties en verschillende taalkundige en filologische overwegingen, [om maar niet van] de verschillende andere bijkomstige wetenschappen te spreken die nodig zijn [met betrekking tot het begrijpen van de Koran].

22-10-2008, 18:45
Zij namen dit alles van de studenten van de metgezellen (tabi`īn), die hun instructies van de metgezellen zelf hebben ontvangen, die hun instructies van de Wetgever zelf hebben ontvangen (Allah zegene hem en schenke hem vrede). Hij was goddelijk beschermd van iedere fout, en getuigde dat de eerste drie generaties van Moslims gezegend en deugdelijk zouden zijn. Daarnaast hebben ook de profetische tradities ons via hen bereikt, met het gegeven dat zij meer kennis hadden dan ons en diegenen die na hen kwamen wat betreft de sahīh (authentieke), hasan (betrouwbare), en da`īf (zwakke) overleveringen, evenals de marfu`, mursal, mutawātir, ahad, mu`dal en gharīb overleveringen. [4]

Dus, wat deze kleine groep mannen betreft, zijn er maar twee mogelijkheden: of zij schrijven onwetendheid toe aan de Imams wiens kennis met consensus wordt beschouwd de menselijke perfectie te hebben bereikt, zoals de verschillende tradities van de waarheidsgetrouwe Wetgever getuigt (vrede en zegeningen zij met hem), of zij schrijven eigenlijk misleiding en tekort aan dīn aan de Imams toe, terwijl zij allen tot de beste generatie behoren volgens de getuigenis van de grootse Boodschapper zelf (Allah zegene hem en geve hem vrede). Voorzeker, het zijn niet de ogen die blind zijn, maar blind zijn de harten in onze borsten.”

Wat betreft hun antwoord aan diegene die Mālik volgt, zoals ‘ik zeg tegen u “Allah en Zijn Boodschapper zeggen,” terwijl u antwoordt met “Mālik zei,” Ibn al-Qāsim zei” of “Khalīl zei.”’ Ons antwoord is dat de volgeling die zegt, ‘Mālik zei,’ bedoelt dat, “Mālik zegt, gebaseerd op zijn grondige begrip van het Woord van Allah, of van de woorden van de Boodschapper, of van hen die stevig vasthouden aan de handelingen van de metgezellen, of van de tabi’īn die het Woord van Allah en de woorden van de Boodschapper van Allah duidelijk begrepen, of hun voorbeeld haalden uit de handelingen van Zijn Boodschapper.’ En de betekenis van het zeggen, ‘Ibn al-Qāsim zei’ is dat hij [getrouw] overgeleverd heeft wat Mālik zei gebaseerd op zijn begrip van het Woord van Allah, of van wat Ibn al-Qāsim zelf begreep van het Woord van Allah de Verhevene. En de betekenis van het zeggen, ‘Khalil zei’ is dat hij alleen overleverde van de hiervoor genoemden [de Imams]. Wat betreft Mālik en Ibn al-Qāsim, zij zijn beide Imams wiens spirituele en rechtelijke autoriteit met een unanieme consensus van deze Ummah vaststaat; en zij zijn beiden van de beste der generaties.Wat betreft diegene die hun leiderschap verlaat en zegt, ‘Allah heeft gezegd en Zijn Boodschapper zei,’ hij baseert zich volledig op zijn eigen begrip ondanks het feit dat hij niet bekwaam is in het met precisie citeren van verzen en Hadīths, gezien hij zelfs de kettingen van overleveringen niet [met enige autoriteit] kan aantonen, terwijl hij daarnaast kennis tekort komt wat betreft het afgeschafte, het absolute en het voorwaardelijke, het dubbelzinnige en het verduidelijkende, het duidelijke en het tekstuele, het algemene en het specifieke, de dimensies van het Arabisch en de redenen voor openbaring, de verschillende taalkundige overwegingen en andere verschillende bijkomende wetenschappen die nodig zijn. Dus, overweeg voor uzelf waar u de voorkeur aangeeft: het citaat van een volgeling die simpelweg het begrip van Mālik citeert, een Imam die met consensus erkend wordt, of het woord van deze onwetende die zegt ‘Allah zei en Zijn Boodschapper zei’ Het is echter niet het zicht dat verblind wordt, maar de harten in onze borsten. Weet ook dat deze afwijking van de zahiriyya afkomstig is [5], die verschenen in Andalusië [Islamitisch Spanje] en wiens macht een tijd toenam totdat Allah al hun sporen uitwiste, totdat deze kleine groep mannen zich opwierpen om hun overtuigingen te doen herleven. Imam al-Barzūlī zei,

“De eerste ooit die de Mudawwana [6] aanviel was Sa`īd bin al-Haddād.”

Als u de bovengenoemde teksten zorgvuldig overweegt, zult u zich realiseren dat diegene die u probeert te beperken in het volgen [van de Imams] daadwerkelijk afwijkend is. Ik gebruik het woord “afwijkend” om hen te omschrijven enkel omdat de geleerden [voor mij] deze kleine groep en hun madhhab als afwijkend hebben bestempeld.

Verder zou u ook moeten weten dat diegenen die uw vasthouden aan de Imams veroordelen, volledig zijn weerlegd door Muhammad al-Khadīr bin Mayyāba, en dit met het meest doordringende der weerleggingen, en hijzelf noemde hen ‘de mensen van afwijking en heterodoxie.’ Hij noemde zijn boek, Het weerleggen van de afwijkende mensen van heterodoxie die de taqlīd op de Imams van de ijtihād aanvallen.

Dus mijn broeder, ik waarschuw u met klem in het volgen van de madhhab van deze mensen en zelfs van het bijzijn in hun gezelschap, behalve als het een absolute noodzaak is; en zeker ook voor het luisteren naar alles wat zij te zeggen hebben, omdat de geleerden hun ideeën als afwijkend hebben verklaard. Ibn al-Hājj zegt in zijn boek al-madkhal:

“`Umar ibn al-Azīz zei, ‘Geef nooit diegene wiens hart afwijkend is toegang tot je oren, want je weet nooit welke woorden vastigheid in u zullen vinden.’

Ik vraag Allah u en mij vanonder diegenen te maken die naar de zaken luisteren en het beste ervan volgen.Murabit al Haaj, Mauritanië

Voetnoten

[1] Ahmad ibn Idrīs Shihābuddīn as-Sanhājī al-Qarāfī al-Mālikī was geboren in Egypte in de 7e eeuw H., en overleed daar in het jaar 684 H.. Hij was een van de grootste Mālikī geleerde die ooit geleefd heeft en is vooral bekend geworden om zijn werk in de usūl al-fiqh. Hij was een specialist in de Arabische taal en heeft opmerkelijke grammaticawerken. Zij boek al-dhākhira is een meesterlijk, 14 delend tellend werk dat waarin de Mālikī fiqh bekeken wordt met bewijzen uit usūlī bronnen, en onlangs gepubliceerd is in de Arabische Emiraten. Imam al- Qarāfī is begraven in Qarāf in Egypte, dichtbij Imam al-Shāfi`ī (moge Allah hen beide genadig zijn].

[2] Sīdī Abdullāh zegt in zijn commentaar in deze zin dat de faqīh synoniem is met de mujtahid in de wetenschap van de usūl. Er zijn verschillende soorten faqīhs. Een faqīh is volgens de geleerden van de usūl een ieder die de rang van ijtihād heeft bereikt. Volgens de geleerden van furū is een faqīh een ieder die het niveau van kennis heeft bereikt waarin hij een rechtsgeldige juridische uitspraak kan doen. Deze laatste definitie is van belang met betrekking tot de overweging van de begaafdheid die de faqīhs bezitten. Zie hiervoor nashur al-bunūd `ala marāq al-sa`ūd, kitāb al-ijtihād fil furū p.309 (Beiroet, 1409 H.; Maktabat al-Kutub)

[3] De fundamentele voorwaarde is dat een mens niet door Allah gevraagd is iets te doen, anders dan datgene waar we een grondig bewijs voor hebben door de overleveringen van de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem); en dat de mens alleen verantwoordelijk gehouden wordt voor die zaken waarin een duidelijke verantwoordelijkheid bestaat. Alle anderen zaken worden als toegestaan beschouwd omdat er een tekort aan bewijs is dat erop wijst dat het niet toegestaan zou zijn.

[4] De marfu` Hadīth heeft een sanad (overleveringsketting) dat terug gaat op de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede), dus de Hadīth is van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) afkomstig. De mursal Hadīth is door een tabi`ī overgeleverd van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede), een sahāba ontbreekt dus in de overleveringsketting. De mutawātir Hadīth is uit zoveel bronnen afkomstig dat het een absoluut bewijs vormt. Een ahad Hadīth heeft op een bepaald punt in de overleveringsketting, slechts één overleveraar. Een mu`dal Hadīth ontbreken er twee overleveraars in de overleveringsketting. De overleveraar een gharīb Hadīth is betrouwbaar, maar niemand anders overleverde de betreffende Hadīth.

[5] De zāhiriyya volgden de maddhab van Dawūd al-Zāhirī.

[6] De mudawwana is het fiqh-werk van Imam Mālik.

22-10-2008, 18:47
Wat is een Madhhab?
Waarom is het noodzakelijk om er één te volgen?


Het woord madhhab is afgeleid van een Arabisch woord dat “gaan” of “als pad nemen” betekent. Het verwijst naar de keuze die een mujtahid maakt uit de verschillende interpretatie mogelijkheden wanneer hij, met betrekking tot een specifieke vraag, Allah’s wet uit de primaire teksten van de Heilige Koran en Hadith afleidt. In bredere zin vertegenwoordigt een madhhab de gehele wetschool van een specifieke mujtahid Imam zoals Abū Hanīfa, Mālik, Shāfi`ī, of Ahmad. Dit geldt tevens voor de vele andere gerenommeerde geleerden die na ieder van hen kwamen in de hiervoor genoemde wetscholen. Zij toetsten hun bewijzen, en verfijnden en bevorderden hun werk. De mujtahid Imams waren dus uitleggers die de specifieke wetten van de Shari`ah vanuit de Heilige Koran en de Sunnah afleidden en toepasbaar maakten voor gebruik in ons leven. Deze gebruiksklare wetten staan in hun geheel ook wel bekend als de fiqh of jurisprudentie.

Omdat onze religieuze kennis uit drie verschillende vormen bestaan, is de fiqh met betrekking tot onze dīn of “religie” hier slechts een onderdeel van. De eerste vorm van kennis betreft de algemene punten van het Islamitische geloof in de Eenheid van Allah, in Zijn Engelen, Boeken, Boodschappers, het Profeetschap van Mohammed (Allah zegene hem en geve hem vrede) enzovoorts. Een ieder kan zich deze kennis rechtstreeks vanuit de Heilige Koran en de Hadith eigen maken. Dit geldt tevens voor de tweede vorm van kennis, welke bestaat uit de algemene Islamitisch ethische principes, zoals het goede te doen, het slechte te vermijden, actief mee te werken om het goede te bewerkstelligen, enz. Elke Moslim is in staat deze algemene principes, die voor het grootste en belangrijkste deel zijn religie vormen, uit de Heilige Koran en de Hadīth te halen. De derde vorm van kennis bestaat uit het op de juiste manier begrijpen van de specifieke goddelijke geboden en verboden die samen de Sharī`ah vormen. Vanwege de aard en het totale aantal teksten uit de Heilige Koran en Hadīth die hierbij betrokken zijn, verschillen de mensen in hun deskundigheid om deze te begrijpen en er wetten van af te leiden. Wij zijn echter allen geboden, in overgave aan Allah, naar deze wetten te leven. Er zijn dus twee soorten Moslims. Moslims die dit uit zichzelf kunnen, de mujtahid Imams en er zijn Moslims die het op een andere manier moeten doen, doelend op het volgen van een mujtahid Imam. Dit is in overeenstemming met Allah’s woord in Sūrat al-Nahl,

“Vraag het dan aan de bezitters van de kennis, indien jullie het niet weten”
(Koran Sūrat al-Nahl 16:43)

En in Sūrat al-Nisā,

“Indien zij het aan de Boodschapper hadden verwezen,en aan degenen van hen die met gezag bekleed zijn, dan zouden degenen onder hen die onderzoeksbekwaam zijn er kennis van kunnen nemen”
(Koran Sūrat al-Nisā 4:83)

De passage, “degenen onder hen die onderzoeksbekwaam zijn er kennis van kunnen nemen”, bevat de woorden ‘alladhīna yastanbitūnahu minhum’, verwijzend naar diegenen die de deskundigheid bezitten om rechtstreeks vanuit het bewijs een conclusie te kunnen trekken. In het Arabisch wordt dit istinbāt genoemd. Deze en andere verzen en Hadīths verplichten de gelovige die niet het niveau heeft van istinbāt of rechtstreeks wetten uit de Heilige Koran en Hadīth kan uitwerken, iemand te vragen en te volgen die dat wel kan. Het is niet moeilijk om in te zien waarom Allah ons heeft verplicht het aan deskundigen te vragen. Als we allen persoonlijk verantwoordelijk zouden zijn voor het evalueren van alle primaire teksten met betrekking tot elke vraag, dan zou zelfs een levenslange studie niet genoeg zijn. Een ieder zou in dat geval een keuze moeten maken tussen werk verrichten om onszelf in onze levensbehoeften te voorzien of het opgeven van onze religie. Daarom zegt Allah in Sūrat al-Tawba, in de context van Jihād:

“Niet alle gelovigen zouden allen ten strijde uitrukken. Waarom rukt niet van elke groep een aantal uit, opdat zij begrip verkrijgen over de godsdienst, opdat zij hun volk zullen waarschuwen wanneer het tot hen is teruggekeerd.”
(Koran Sūrat al-Tawba 9:122)

De kreten die we vandaag de dag horen over “het volgen de Koran en Sunnah in plaats van de madhhabs”, slaan de plank volledig mis. Iedereen is het er toch mee eens dat we de Heilige Koran en de Sunnah van de Nabī (Allah zegene hem en geve hem vrede) moeten volgen. Het punt is dat de Heilige Nabī (Allah zegene hem en geve hem vrede) niet meer leeft om ons persoonlijk bij te staan. En alles dat we van hem hebben, of het nu de Hadīth is of de Heilige Koran, is aan ons doorgegeven door Islamitische geleerden. De vraag is dan ook niet of we wel of niet onze religie moeten overnemen van geleerden, maar van welke geleerden we dit moeten doen. En dit is de reden waarom we madhhabs hebben in de Islam. Omdat de excellentie en uitmuntendheid in de deskundigheid van de mujtahid Imams, samen met de traditionele geleerden die volgden in elk van hun rechtsscholen en hun werk naderhand evalueerden en bevorderden, hebben voldaan aan de beproevingen van deskundig onderzoek. Zij hebben het vertrouwen gewonnen van denkende en praktiserende Moslims in alle voorgaande eeuwen van Islamitisch rijkdom. De reden waarom madhhabs bestaan, de voordelen ervan, in het verleden, heden en in de toekomst is dat zij volstaan in het correct overdragen en leveren van duizenden op kennis gebaseerde antwoorden op vragen van Moslims over hoe Allah gehoorzaam te zijn. Moslims hebben zich gerealiseerd dat het volgen van een madhhab gelijkstaat aan het volgen van een supergeleerde. Niet alleen had hij een zeer uitgebreide kennis van de Heilige Koran en Hadīth teksten gerelateerd aan elke vraag waarover hij een oordeel gaf, maar ook leefde hij in een tijd die een millennium dichterbij de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) en de Metgezellen stond.Toen was taqwa of “Vreze Gods” de norm, en beide condities staan in een sterk contrast met de geleerdheid dat vandaag de dag beschikbaar is.

Hoewel de oproep voor een terugkeer naar de Heilige Koran en Sunnah een aantrekkelijke kreet is, is het in werkelijkheid een grote stap terug. Het is een oproep tot het teniet doen van eeuwen oude, gedetailleerde, stap voor stap uitgewerkte Islamitische deskundigheid in het vinden, uitpluizen en uitwerken van geboden uit de Heilige Koran en de Sunnah. Het is een oproep tot het teniet doen van een hoog ontwikkelde, gedisciplineerde inspanning in verschillende velden geleverd door mujtahids, Hadith wetenschappers, Koran exegeten, taalkundigen en andere geleerden in de Islamitische rechtswetenschappen. Het teniet doen van de vruchten van dit onderzoek, de Islamitische Sharī`ah, om hedendaagse Sheikhs te volgen die ondanks de beweringen niet hetzelfde niveau hebben als hun voorgangers, is een vervanging van iets dat eerder uitgeprobeerd is en waarvan de uitkomst bewezen is voor iets dat op zijn hoogst twijfelachtig is. De retoriek in het volgen van de Sharī`ah zonder het volgen van een specifieke madhhab is als een persoon die naar de auto dealer gaat om een auto te kopen, maar erop staat dat het geen gangbaar merk mag zijn, dus geen Volkswagen, Rolls-Royce of Chevrolet, maar “gewoon een auto, eenvoudig en simpel”. Een dergelijk persoon weet niet wat hij nu echt wil. Op deze manier zijn er geen auto's te vinden bij de dealer, deze komen alleen in types. Een lichte glimlach mag de verkoper vergeven zijn en hij kan er alleen maar op wijzen dat de ontwikkelde producten van een geraffineerd soort productie komt. Ze komen uit fabrieken met divisies van arbeiders die testen uitvoeren, produceren, en de vele onderdelen van het eindproduct goed in elkaar zetten. Het is de aard van dergelijke collectieve menselijke inspanningen om iets te produceren dat veel beter is dan iemand van ons helemaal vanaf het begin af aan alleen zou kunnen, zelfs wanneer we daar vijftig of wel duizend jaar de tijd voor zouden krijgen. En zo is het ook met de Sharī`ah, wat veel ingewikkelder in elkaar zit dan welke auto ook, omdat het te maken heeft met universele menselijke handelingen en brede interpretatieve reikwijdte van de heilige teksten. Dit is waarom het ontdoen van de monumentale geleerdheid van madhhabs in de operationalisering van de Heilige Koran en Sunnah, voor het begrijpen en volgen van een hedendaagse Sheikh, niet slechts een verkeerde opinie is. Het is alsof een Mercedes ingeruild wordt voor een kinderwagen.

22-10-2008, 18:48
Verschillen tussen de Madhhabs in de Islam
Sheikh Gibril Fouad Haddad

Met betrekking tot de Hadīth:
“ikhtilāfu ummatī rahmatun lil-nās”
“Verschil van mening in mijn Ummah is een genade voor de mensen”

1. Al-Hāfiz al-Bayhaqī in zijn boek al-Madkhal, en al-Zarkashī in zijn Tadhkīrat fī-l-Ahadīth al-Mushtahara, overleveren dat: Imam al-Qāsim ibn Muhammad ibn Abī Bakr al-Siddīq gezegd heeft:

“De verschillen tussen de Metgezellen van Mohammed
zijn een genade voor de dienaren van Allah.”

Al-Hāfiz al-`Irāqī, de leraar van Ibn Hajar al-`Asqalānī, zei:

“Dit is een uitspraak van al-Qāsim ibn Muhammad die gezegd heeft, ‘Meningsverschil tussen de Metgezellen van Mohammed is een genade.’”

2. Al-Hāfiz Ibn al-Athir overlevert de bovengenoemde uitspraak van Imam Mālik in de inleiding tot zijn Jāmi` al-Usūl fī Ahadīth al-Rasūl, volgens al-Hāfiz Ibn al-Mulaqqīn in zijn Tuhfat al-Muhtaj ilā Adillat al-Minhaj, en Ibn al-Subkī in zijn Tabaqāt al-Shāfi`iyya.

3. Bayhaqī en Zarkashī hebben ook gezegd: Qutāda zei: Het was `Umar ibn `Abdul `Azīz gewoon te zeggen:

“Ik zou het niet prettig vinden als de Metgezellen van Mohammed niet onderling verschilden, omdat indien zij niet verschilden er (voor ons) geen (speel)ruimte zou zijn.”

4. Bayhaqī vermeldt ook in al-Madkhal en Zarkashī in de Tadhkīra: al-Layth ibn Sa`d heeft op gezag van Yahya ibn Sa`īd gezegd:

“De mensen van kennis zijn de mensen van flexibiliteit (tawsī`a). Degenen die fatwās geven houden nooit op te verschillen, en aldus staat de een iets toe terwijl de ander het verbiedt, zonder dat de één een fout vindt bij de ander als hij zijn standpunt kent.”

5. Al-Hāfiz al-Sakhāwī zei in zijn Maqāsid al-Hasana (p. 49 #39), na het bovenstaande te hebben geciteerd: Ik heb het volgende gelezen, geschreven in het handschrift van mijn Shaykh (al-Hāfiz ibn Hajar):

De Hadīth van Layth is een verwijzing naar een erg beroemde Hadīth van de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede), geciteerd door Ibn al-Hajib in de Mukhtasar in het gedeelte over qiyās (analogie), die luidt: “Verschil van mening in mijn Ummah is een genade voor mensen.” Er is veel twijfel over de authenticiteit ervan, en veel van de geleerde Imams hebben beweerd dat het geen basis heeft. Echter, al-Khattabī noemt het in de context van een uitweiding in Gharīb al-Hadīth … en wat hij zegt over het nagaan [van de ketens] van de Hadīth is niet vrij van imperfectie, maar hij laat weten dat het naar zijn mening wel een basis heeft.

6. Al-`Irāqī vermeldt al het bovenstaande (1-5) in zijn Mughni `an Haml al-Asfar en voegt daar aan toe:

“Wat wordt bedoeld met ‘de Ummah’ in deze uitspraak zijn diegenen die bevoegd zijn tot het juridisch redeneren (mujtahids) in de aftakkingen van de jurisprudentie, waarin redeneren is toegestaan.”

Wat `Irāqī bedoelde met “de aftakkingen … waarin redeneren is toegestaan”, is dat verschil niet wordt getolereerd in zaken van geloofsleer, aangezien er overeenstemming is dat er slechts één waarheid bestaat als het gaat om de essentiële punten van geloof en dat eenieder, mujtahid of anderzijds, die een ander standpunt heeft, automatisch de Islam verwerpt zoals gesteld door Shawkānī. [1]

Albānī in zijn aanval op de Hadīth, “Verschil van mening in mijn Ummah is een genade,” negeert dit onderscheid en voert zelfs het vers aan, “Als het van een ander dan Allah was geweest, dan zouden zij daarin veel tegenstrijdigs aantreffen” (Koran, Sūrat al-Nisā 4:82), om zodoende te bewijzen dat verschillen nooit een genade kunnen zijn, maar altijd een vloek zijn. [2] Zijn standpunt is geheel gericht tegen degenen die tevreden zijn met het volgen van een Madhhab. De enige geleerde die hij citeert in het ondersteunen van zijn standpunt, is Ibn Hazm al-Zāhirī, wiens fout in deze kwestie aan de kaak werd gesteld door Nawawī.

7. Ibn Hazm heeft in al-Ihkām fī Usul al-Ahkām (5:64) gezegd:

De uitspraak, “Verschil van mening in mijn Ummah is een genade” is de meest perverse uitspraak mogelijk, omdat als verschil een genade was, overeenstemming een vloek zou zijn, en het is onmogelijk voor een Moslim dit te zeggen, omdat er slechts overeenstemming of verschil kan zijn, en er slechts genade of een vloek kan zijn.

Imam Nawawī verwierp dit standpunt in zijn commentaar op Sahīh Muslim:

Als iets (overeenstemming) een genade is, houdt dit niet noodzakelijk in dat het tegengestelde ook het tegengestelde van genade is. Niemand maakt dit bindend, niemand zegt dit ook maar behalve een onbenul of degene die zich voordoet als een onbenul. Allah de Verhevene heeft gezegd: “En uit Zijn genade heeft Hij de nacht voor jou gemaakt, zodat jij daarin zou rusten,” en Hij heeft de nacht een genade genoemd: hieruit vloeit niet noodzakelijk voort dat de dag een straf is.

8. Al-Khattabī heeft in Gharīb al-Hadīth gezegd:

Verschil van mening in religie bestaat uit drie soorten:

· Wat betreft de bevestiging van de Schepper en zijn Eenheid; ontkenning hiervan is ongeloof;
· Wat betreft zijn Eigenschappen en wil: ontkenning hiervan is innovatie;
· Wat betreft de verschillende oordelen in de aftakkingen van de jurisprudentie (ahkām al-furū`): Allah heeft deze een genade en een ruimhartigheid gemaakt voor de geleerden, en dat is de betekenis van de Hadīth: “Verschil van mening in mijn Ummah is een genade.” [3]

9. Al-Hāfiz al-Suyūtī zegt in zijn korte verhandeling Jazīl al-Mawāhib fī Ikhtilāf al-Madhāhib:

22-10-2008, 18:49
De Hadīth, “Verschil van mening in mijn Ummah is een genade voor de mensen,” kent vele voordelen waaronder het feit dat de Profeet (Allah zegene hem en geve hem vrede) de verschillen voorspelde die na zijn tijd zouden rijzen tussen de Madhhabs in de aftakkingen van de jurisprudentie, en dit is één van zijn wonderen omdat het een voorspelling is van ongeziene zaken. Een ander voordeel is zijn goedkeuring van deze verschillen en zijn bevestiging ervan, omdat hij ze kenmerkt als een genade. Een ander voordeel is dat de juridisch verantwoordelijke persoon kan kiezen datgene te volgen waaraan hij de voorkeur geeft. [Na het citeren van de uitspraak van `Umar ibn `Abdul `Azīz reeds aangehaald (#3 hierboven), gaat Suyūtī verder:] … Dit duidt aan dat hetgeen bedoeld wordt hun verschillen in de oordelen van de aftakkingen van de jurisprudentie is.

10. De Hadīthgeleerde al-Samhūdī vermeldt de bespreking van al-Hāfiz Ibn al-Salāh aangaande de uitspraak van Imam Mālik betreft verschil van mening tussen de Metgezellen:

“Onder hen bevind zich degene die fout is en degene die juist is:
daarom moet je ijtihād praktiseren.”

Samhūdī zei: Het is duidelijk dat dit duidt op verschillen aangaande juridische oordelen (ahkām). Ibn al-Salāh heeft gezegd: “Dit verschilt van wat Layth heeft gezegd over de flexibiliteit die is toegestaan voor de Gemeenschap, aangezien dit uitsluitend van toepassing is voor de mujtahid, zoals hij gezegd heeft, “Je moet ijtihād praktiseren,” omdat de bevoegdheid van de mujtahid hem juridisch verantwoordelijk maakt (mukallaf) om ijtihād te praktiseren, en er is geen flexibiliteit toegestaan voor hem aangaande de zaak van hun verschil [van mening]. De flexibiliteit is uitsluitend van toepassing op de ongekwalificeerde volgeling (muqallid). De mensen bedoeld in de uitspraak, “Verschil van mening in mijn Ummah is een genade voor de mensen,” zijn die ongekwalificeerde volgelingen. Wat betreft de toevoeging van Mālik’s uitspraak, “Onder hen [de Metgezellen] bevindt zich degene die fout is en degene die juist is,” dit is slechts bedoeld als een antwoord op diegenen die zeggen dat de mujtahid in staat is de Metgezellen te volgen. Het is niet bedoeld voor anderen.”

11. Imam Abū Hanīfa heeft in de kortere versie van al-Fiqh al-Akbar gezegd:

“Verschil van mening in de Ummah is een teken van goddelijke genade.”

12. Ibn Qudāma al-Hanbalī heeft in al-`Aqā’id gezegd:

“Verschil van mening in de Ummah is een genade,
en hun overeenstemming is een bewijs.”

13. Ibn Taymiyya zegt in de Mukhtasar al-Fatāwā al-Misriyya:

De consensus van de Imams [van fiqh] met betrekking tot een vraagstuk is een definitief bewijs, en hun verschil van mening is een uitgestrekte genade…Als iemand niet één van de vier Imams [van fiqh] volgt…dan verkeert hij volledig in dwaling, want de waarheid wordt niet gevonden buiten deze vier in de gehele Sharī`ah. [4]

14. Al-Shātibī heeft in Kitāb al-I`tisām gezegd:

Een grote groep van de Salaf achtten de verschillen van de Gemeenschap in de aftakkingen van de jurisprudentie één van de wegen van Allah’s genade…

De uiteenzetting van het feit dat het hiervoor genoemde verschil een genade is, wordt overgeleverd uit de woorden van al-Qāsim ibn Muhammad (ibn Abī Bakr al-Siddīq)’s woorden: “Allah heeft ons doen verkrijgen door de verschillen tussen de Metgezellen van Allah’s Boodschapper in hun uitvoering [ervan].” Niemand praktiseert volgens de uitvoering van één van hen, behalve dat hij (al-Qāsim) het zag als zijnde binnen het kader van juistheid.

Dumra ibn Rajā` heeft overgeleverd: “`Umar ibn `Abdul `Azīz en al-Qāsim ibn Muhammad ontmoetten elkaar en begonnen de Hadīths te herzien. `Umar begon toen dingen te noemen die verschilden van wat al-Qāsim noemde, en al-Qāsim sprak hem tegen hierover totdat de zaak duidelijker werd. `Umar zei toen tegen hem: ‘Doe dat niet! [stel het verschil niet ter discussie]. Ik keur het zich ontdoen van de gunsten (van Allah) van de verschillen af.’”

Ibn Wahb heeft ook overgeleverd van al-Qāsim dat hij zei: “Ik was tevreden met de uitspraak van `Umar ibn `Abdul `Azīz: Ik zou het niet fijn vinden als de Metgezellen van Mohammed onderling niet verschilden, omdat als er slechts één standpunt was de mensen in moeilijkheid zouden verkeren. Waarlijk, de Metgezellen zijn Imams die men gebruikt voor leiding. Als iemand de uitspraak volgt van één van hen, dan is dat Sunnah.”

De betekenis hiervan is dat zij (de Metgezellen) de deur wijd open hebben gezet voor wetenschappelijke inspanning (ijtihād) en de toelaatbaarheid van verschil in inspanning. Als zij deze niet hadden geopend, zouden de mujtahids gebonden zijn, omdat de mate van ijtihād en die van meningen over het algemeen niet overeenkomt: de mensen die zich toeleggen op inspanning zouden dan, ondanks hun verplichting te volgen waarvan ze overtuigd zijn, verplicht zijn te volgen wat hun doet verschillen, en dit is een soort van ondraaglijke juridische verplichting en één van de grootste gebondenheden.

22-10-2008, 18:50
Om die reden schonk Allah de Gemeenschap ruimhartige (speel)ruimte in het bestaan van verschil tussen hen in de aftakkingen van de jurisprudentie. Dit is de deur die Hij geopend heeft voor de Gemeenschap om Zijn genade binnen te treden. Hoe zouden zij dan niet kunnen worden bedoeld met, “degenen met wie jou Heer genade heeft,” in de verzen “… maar zij bleven van mening verschillen, behalve wie jouw Heer begenadigd heeft” (Koran, Sūrat Hūd 11:118-119)?! Hun verschil in de aftakkingen van de jurisprudentie is daarom net als hun overeenstemming erin (in het feit dat zij beiden deel uitmaken van genade), en lof komt aan Allah toe. [5]

15. Ibn `Abdul Barr heeft in Jāmi` Bayān al-`Ilm gezegd:

De `Ulemā zijn met elkaar in overeenstemming dat het toelaatbaar is, voor eenieder die naar de verschillende meningen van de Metgezellen van de Profeet kijkt, het standpunt te volgen van degene onder hen dat hem bevalt. Hetzelfde geldt voor eenieder die naar de standpunten van de Imams anders dan de Metgezellen kijkt, zolang hij niet weet dat hij een fout gemaakt heeft door de tekst van de Qur’ān, of de Sunnah, of de Consensus van de geleerden tegen te spreken, in welk geval hij bovengenoemd standpunt niet kan volgen. Echter, als de deze tegenstrijdigheid hem niet duidelijk is met betrekking tot de drie genoemde punten, dan is het toelaatbaar voor hem de uitspraak in kwestie te volgen zelfs als hij niet weet of het goed of fout is, want hij valt dan binnen het kader van de gewone mensen (al-`amma) voor wie het toelaatbaar is de geleerde te imiteren aan wie hij iets vraagt, zelfs zonder de bronnen te kennen van het antwoord…

Al-`Uqayli melde dat Muhammad ibn `Abdul Rahmān al-Sayrafī heeft gezegd: ‘Ik vroeg Ahmad ibn Hanbal, “Als de Metgezellen verschilden met betrekking tot een bepaalde kwestie, is het dan toelaatbaar voor ons hun standpunten na te gaan om te zien wie van hen correct is, zodat we hem mogen volgen?” Hij antwoordde: “Het is niet toegestaan de Metgezellen van de Profeet te verifiëren” Ik zei, “Wat is dan de te volgen procedure in deze?” Hij antwoordde: “Je volgt diegene van hen waaraan je de voorkeur geeft.” [6]

16. Abū Dawūd overlevert dat Ibn Mas`ūd `Uthmān aansprak betreft het voltooien van het gebed terwijl hij reisde [in plaats van het in te korten tot twee cycli – in plaats van vier], echter toen hij achter `Uthmān bad, verrichtte hij vier cycli en kortte hij het niet in. Toen dit kenbaar aan hem werd gemaakt zei hij: “Verschil van mening is een kwaad.” (Dat wil zeggen, verschil van mening tijdens het gebed, of binnen de eenheid van Moslims). Abū Dawūd vermelde al-Zuhrī’s uitleg dat `Uthmān vier rak’āt bad in Mina in plaats van twee, omdat de bedoeïenen dat jaar in grote aantallen waren gekomen [tot de Islam] en dat hij hen wenste te onderwijzen dat het gebed uit vier cycli bestond. [7]

17. Ibn Abī Zayd al-Qayrawānī overlevert zijn Jāmi` fī al-Sunan dat Ibn Mas`ūd heeft gezegd:

Eenieder die de Sunnah wenst te volgen, laat hem de Sunnah volgen van degenen die gestorven zijn (dat wil zeggen, zich houden aan de praktijk van de Metgezellen). Dat zijn de Metgezellen van de Profeet. Zij waren de beste van deze Gemeenschap, de meest zuivere van hart, de meest diepgaande in kennis, en de meest zeldzame in uitvoering. Zij waren mensen die Allah koos voor het gezelschap van Zijn Profeet en de vestiging van zijn Religie. Wees daarom bewust van hun superioriteit en volg hen in hun standpunten, en hou vast aan datgene dat je kunt van hun manieren en hun levens. Zij waren daadwerkelijk op het rechte pad. [8]

18. Ibn Qudāma overlevert in al-Mughnī de volgende voorbeelden van de incidentele praktijk van de grote Imams aangaande standpunten tegengesteld aan hun ijtihād:

- Het standpunt van Abū Hanīfa, Muhammad al-Shaybānī en Abū Yūsuf’s is dat de wudū` vervalt door het bloeden. Echter, toen Abū Yūsuf zag dat Harūn al-Rashīd voor het gebed stond na een aderlating, zonder de wudū` te verrichten, gebaseerd op de fatwā van Mālik voor hem – aangezien bloeden de wudū` niet doet vervallen volgens Mālik – bad hij achter Harūn al-Rashīd, en herhaalde hij zijn gebed niet. Dit wil zeggen: hij beschouwde het gebed als geldig, en om die reden vervalt de wudū` niet voor degene die de fatwā van Mālik volgt.

- Een andere keer verrichte Abū Yūsuf de ghusl en bad hij jum`a in gemeenschap, toen hem werd verteld dat een dode muis was gevonden in de tank van het badwater. Hij herhaalde het gebed niet maar zei: “We zullen in deze de mening van onze broeders uit de Hijāz volgen (de school van Mālik): Als de hoeveelheid water meer dan twee kruiken waard is, dan is het water nog steeds rein [als er een dode muis in wordt gevonden].”
- Toen al-Shāfi`ī het ochtendgebed verrichte met de Hanafīs bij het graf van Abū Hanīfa in Bagdad, maakte hij geen smeekbede na het omhoog komen uit de buiging in de tweede cyclus van gebed – zoals is vereist in zijn eigen school maar niet in de Hanafi school.

- Imam Ahmad’s standpunt is gelijk aan dat van de Hanafīs wat betreft de noodzaak van wudū` na aderlating. Echter, toen hem werd gevraagd: “Kan iemand bidden achter de Imam die opstaat om het gebed te leiden, nadat zijn aders gelaten waren zonder zijn wudū` vernieuwd te hebben?” antwoordde hij: “Hoe zou ik niet achter Mālik en Sa`īd al-Musayyib kunnen bidden?” en in een andere overlevering, “Kan ik jou verbieden achter die en die te bidden?” Dat betekent: achter de Imams die het niet noodzakelijk vinden de wudū` te vernieuwen. [9]

22-10-2008, 18:50


- Imam Ahmad heeft ook gezegd dat iemand de basmala hardop moet uitspreken wanneer het gebed in Medina geleid wordt – alhoewel dit tegenstrijdig is met de algemene opvatting in deze kwestie – vanwege het feit dat de meerderheid van de mensen van Medina de school van Mālik volgt, welke dit vereist. Ibn Taymiyya noemt dit in zijn Qā`ida fī Tawahhud al-Milla. [10]

COMMENTAAR
Sommigen noemen het relaas van `Umar’s positie met betrekking tot het verschil van mening dat plaatsvond tussen Ubayy ibn Ka`b en `Abdullāh ibn Mas`ūd over de kwestie van het bidden in een enkel kledingstuk. Ibn `Abdul Barr zei in zijn boek Jāmi` al-Bayān al-`Ilm:

`Umar ibn al-Khattāb was boos over het meningsverschil tussen Ubayy ibn Ka’b en Ibn Mas`ūd over de kwestie van het bidden in een enkel kledingstuk: Ubayy zei dat het prima en goed was, terwijl Ibn Mas`ūd zei dat dit alleen werd gedaan toen kleding schaars was. `Umar zei: “Twee mannen onder Metgezellen van de Profeet die van mening verschillen wie degenen zijn waar men naar kijkt en waarvan men (aan)neemt?!” – en dit ondersteunt het belang van de Hadīth die zij zwak verklaard hebben waarbij ‘Mijn Metgezellen als de sterren zijn’; wie van hen jij ook gebruikt voor leiding, jij zal rechtgeleid zijn. `Umar zei verder: “Ubayy heeft de waarheid gesproken, noch is Ibn Mas`ūd tekortgeschoten: laat mij echter niemand hierover van mening over horen verschillen na dit punt, of ik zal zo-en-zo met hen doen!” [11]

`Umar beschouwde Ubayy noch Ibn Mas`ūd als verkeerd, zoals geïllustreerd door `Umar’s antwoord in de volgende Hadīth van het ‘Boek van Gebed’ in Sahīh al-Bukhārī: Overgeleverd door Abū Hurayra:

Een man stond op en vroeg de Profeet over het bidden in een enkel kledingstuk. De Profeet zei, “Heeft eenieder van jullie twee kledingstukken?” Een man stelde een soortgelijke vraag aan `Umar waarop hij antwoordde: “Als Allah jou welvarender maakt dan zou je welvarender moeten handelen.” Laat een man zijn kleding over zich heen hangen. Men kan bidden in een lendendoek en een mantel, of een lendendoek en een hemd, of in een lendendoek en lange mouwen, of in een broek en een jas, of in een broek en een hemd, of in een broek en lange mouwen, of in broek zonder pijpen en lange mouwen, of in een korte broek en een hemd.” De overleveraar voegde hieraan toe: ‘En ik denk dat hij zei: “Of in een korte broek en een jas.”’ [12]

Ibn Hajar overlevert in Fath al-Bārī dat de tweede vragensteller in de bovenstaande Hadīth, de man die `Umar vroeg, `Abdullāh ibn Mas`ūd was. Hij noemt de vermelding in de Musannaf van `Abdul Razzāq waarin Ibn Mas`ūd `Umar benaderde vanwege zijn geschil met Ubayy die het bidden in een enkel kledingstuk toestond – in die zin dat het niet afkeurenswaardig (makrūh) is – terwijl Ibn Mas`ūd van mening was dat dit alleen het geval was ten tijde van schaarste met betrekking tot kleding, waarop `Umar de preekstoel betrad en zei:

“Wat Ubayy zei is juist, en Ibn Mas`ūd schoot zeker niet tekort”

[13] Daarom is de beslissing van `Umar, waarbij hij toestond te bidden in een enkel kledingstuk zonder blaam, geen bewijs dat “de één juist was en de ander fout was” zoals sommige oppervlakkige onderzoekers begrijpen, echter het is een bewijs dat `Umar zelf aan ijtihād deed en zijn gezag deed gelden als de Grotere Imam door de kwestie op te lossen. Hij oordeelde zonder enig standpunt te verwerpen. Bovendien, als Ibn Mas`ūd het standpunt innam van de Profeet, kon hij dit niet veranderen, zelfs (niet) na het oordeel van de Grotere Imam. Dit is zo met betrekking tot elke ware mujtahid in alle tijden: hij is verplicht het resultaat van zijn eigen ijtihād te volgen, zelfs als deze zou verschillen met die van iedere andere mujtahid uit het verleden en heden, tenzij hij overtuigd raakt dat hij verkeerd was in zijn eerdere ijtihād.

Volgens alle geleerden is het de taak van de leider van de Moslims een mujtahid te zijn, en is het zijn verantwoordelijkheid in zulke gevallen de kwestie op te lossen omwille van de mensen van zijn tijd, en dat is de juiste context van Imam Mālik’s gebod: “Praktiseer ijtihād” Het is gericht aan de Muftī die op een duidelijke wijze moet vaststellen wat juist is, niet aan de muqallid die alleen geïnteresseerd is in “een weg om te volgen” (Madhhab) zonder zijn bewijzen en conclusies te hoeven verifiëren. De muqallid is niet vrij iets anders te volgen dan wat hij als correct accepteert, noch wordt de ijtihād van de ongekwalificeerde ooit als geldig beschouwd voor anderen. Echter, een andere Muftī kan een andere conclusie trekken en gevolgd worden, en is daardoor niet gebonden door de eerste, noch zijn degenen dat die hun fatwā van hem nemen; en niemand vindt iets verkeerds bij de ander, zoals gezegd door al-Layth ibn Sa`d. Degenen die taqlīd onvoorwaardelijk veroordelen voeren vernieuwingen toe aan de religie. Zoals Ibn Qayyim zei, is er een soort taqlīd die zelfs verplicht is:

Er is een verplichte taqlīd, een verboden taqlīd, en een toegestane taqlīd…De verplichte taqlīd is de taqlīd van degenen die het beter weten dan ons, zoals een persoon die geen kennis heeft verkregen van een bewijs van de Qur’ān of de Sunnah betreffende iets. Dergelijke taqlīd is vermeld door Imam al-Shāfi`ī op vele plaatsen, waar hij gewoon was te zeggen: “Ik zei dit in taqlīd van `Umar” of “Ik zei dat in taqlīd van `Uthmān” of “Ik zei dat in taqlīd van ‘Atā’.” Zoals al-Shāfi`ī zei betreffende de Metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen allen): “Hun mening is beter voor ons dan onze eigen mening.” [14]

Een duidelijk bewijs dat de fatwā van de leider het standpunt van de Metgezellen terzijde schuift, maar niet ongeldig maakt – zelfs als die deze terecht weerspreekt – is het feit dat toen `Umar ibn al-Khattāb voorstelde alle Hadīth te verzamelen op te schrijven, hij de Metgezellen raadpleegde – en zij waren het unaniem eens met zijn voorstel; later keurde hij het af en beval hij iedereen die een verzameling had geschreven deze te verbranden. Toch beval `Umar ibn `Abdul `Azīz [weer] later dat Hadīth verzameld en opgeschreven werden. [15]

Degenen die denken dat ze mujtahid zijn maar in werkelijkheid ongekwalificeerd zijn, wanneer geconfronteerd door de volgelingen van Madhhabs, camoufleren hun afwijking met de claim: “We moeten de Qur’ān en Sunnah volgen, niet Madhhabs.” Wanneer aan hen wordt duidelijk gemaakt dat het volgen van een Madhhab het volgen van de Qur’ān en de Sunnah is door middel van ware ijtihād, worden ze kwaad: “Hoe kunnen de vier Madhhabs verschillen en tegelijkertijd juist zijn? Ik heb gehoord dat slechts een juist kan zijn, en de anderen fout.” Het antwoord is dat iemand inderdaad alleen het oordeel volgt waarvan hij denkt dat het juist is, maar hij kan niet het volgen van andere oordelen door andere Madhhabs fanatiek ongeldig verklaren, omdat zij ook gebaseerd zijn op correcte beginselen van ijtihād. Hiertegen rebelleren zij en beginnen zij de fouten van de mujtahids op te noemen: “Imam Shāfi`ī was hierin juist, maar hij was fout inzake dat; Imam Abū Hanīfa was daarin juist, maar hij was fout inzake dat…” Ze sparen de Metgezellen niet eens. Maar wanneer ze worden berispt voor deze schaamteloze oneerbiedigheid “worden Zij arrogant in hun zonde” (Koran, Sūrat al-Baqara 2:206). En dit is de nalatenschap van de “Selefī” beweging.

Zegeningen en Vrede zij met de Profeet, zijn Familie, en zijn Metgezellen

GF Haddad

Voetnoten

[1] al-Shawkānī, Irshād al-Fuhūl (p. 259) zoals aangehaald door Mohammed Hashim Kamali in zijn ‘Beginselen van Islamitische Jurisprudentie’ (p. 383).

[2] Albānī, Silsila Da`īfa (1:76 # 57).

[3] al-Jarrāhī, zoals geciteerd in Kashf al-Khafā (1:64 # 153).

[4] Ibn Taymiyya, Mukhtasar al-Fatāwā al-Misriyya (Cairo, 1980; p. 35, 54)

[5] al-Shatibi, al-I`tisām (3:11; of 1995 Beirut ed. p. 395).

[6] Ibn `Abdul Barr, Jāmi` al-Bayān al-`Ilm (Cairo: Dar al-Tibā`a al-Munīriyya 2:78-83, 181).

[7] Abū Dawūd, Manāsik, Hoofdstuk over Gebed (#1960).

[8] Ibn Abī Zayd, al-Jāmi` fī al-Sunan (1982 ed. p. 118-119).

[9] Ibn Qudāma, Muqaddimat al-Mughnī (1:22).

[10] Ibn Taymiyya, Qā`ida fī Tawahhud al-Milla (p. 174).

[11] Ibn `Abdul Barr, Jāmi` al-Bayān al-`Ilm 2:84.

[12] Cf. Engelse versie vol. 1, Bk. 8 (#361).

[13] Ibn Hajar, Fath al-Bārī (1989 ed. 1:627).

[14] Ibn Qayyim, I`lām al-Muwaqqi`īn (2:186-187).

[15] al-Baghdadi overlevert dit in zijn Taqyīd al-‘Ilm (49, 52-53, 105-106) en Ibn Sa`d in zijn Tabaqāt (3(1):206, 8:353).