Bismillaahir Rahmaanir Rahiem
Weet, moge Allaahs Barmhartigheid met jou zijn, dat het een verplichting is voor elke moslim om vier vraagstukken te kennen:
(De eerste) De Kennis: Wat inhoudt: kennis over Allaah, kennis over Zijn Profeet en kennis over het Islaamitische geloof aan de hand van de bewijsvoering hiervoor (te kennen).
(De tweede) (Naar deze kennis) te handelen.
(De derde) Hiernaar uitnodigen.
(De vierde) Geduldig zijn met de last die (deze uitnodiging jou kan) bezorgen.
De argumentatie (vanuit de Qor’aan en de Soennah voor deze vier vraagstukken) is, deze uitspraak van de Meest Verhevene:
In de Naam van Allaah de Barmhartigste de Genadevolste.
Bij de tijd! Voorwaar, alle mensen zijn in verbeuring (verlies ten gevolge van schuld en zonde). Behalve degenen die geloven (in Allaah) en goede daden verrichten en elkaar aansporen tot de Waarheid en elkaar aansporen tot geduld. (Soerah Al-‘Asr)
(Iemaam) Ashaafi’ie rahiemehoellaah heeft gezegd: “Als Allaah geen ander bewijs voor Zijn Schepping had neergezonden behalve dit hoofdstuk, dan zou het voldoende voor hen zijn geweest!”
(Iemaam) Al-Boechaarie rahiemehoellaah zei: “Hoofdstuk: (zoek) kennis vóór dat je spreekt en handelt.'' Want de Meest Verhevene Zegt:
Weet dat Hij la illaaha illa Allaah is (niets of niemand heeft het recht om aanbeden te worden dan Allaah) en vraag (dan) om vergeving voor jouw zonden… (Mohammed: 19)
Hij begon dus eerst met (het opnoemen v.d.) kennis voor dat Hij de uitspraak en de handeling (opnoemde).”
(Weet) moge Allaahs Barmhartigheid met jou zijn; dat het voor elke moslim en moslima verplicht is om deze (hierna volgende) drie kwesties te weten en naar te handelen:
(De eerste) Dat Allaah ons heeft geschapen en voorzien heeft van alles wat we nodig hebben. Hij heeft ons niet zomaar aan ons lot overgelaten, maar heeft een boodschapper naar ons toegestuurd. Wie hem gehoorzaamt gaat naar het Paradijs en wie hem ongehoorzaam is gaat naar de Hel. Het bewijs hiervoor is de Uitspraak van de Meest Verhevene:
Voorwaar, Wij hebben een boodschapper naar jullie gezonden als getuige over jullie, net zoals Wij naar Fir’auwn een Boodschapper zonden (Mozes). Maar Fir’auwn was de boodschapper ongehoorzaam, dus hebben Wij hem met een overrompelende straf gegrepen. (Al-Moezemil: 15-16)
(De tweede) Allaah accepteert het niet dat men ook maar iets met Hem vereenzelvigt in de aanbidding tot Hem. Zelfs geen engel die (tot Hem) nabij is of een profeet die (door Hem) gezonden is! De argumentatie hiervoor is deze uitspraak van de Meest Verhevene:
En de moskeeën (gebedsplaatsen) zijn voor Allaah (alléén), roept dus niets (in aanbidding) naast Allaah aan. (Al-Djinn: 18)
(De derde) Het is niet toegestaan voor eenieder die in Allaahs Eenheid gelooft en Zijn Boodschapper gehoorzaamt om vriendschap te sluiten met diegenen die Allaah en Zijn Boodschapper tegenstreven, ook al is hij één van zijn naasten (familieleden)! Het bewijs hiervoor is deze uitspraak van de Meest Verhevene:
Er is geen volk te vinden dat (werkelijk) in Allaah en in de laatste Dag gelooft en degenen die Allaah en Zijn Boodschapper tegenstreven lief heeft. Zelfs wanneer deze tegenstrevenden hun vaders, of hun zonen of hun broeders of hun stamgenoten zijn. Zij zijn degenen bij wie Allaah het geloof (Iemaan) in hun harten verankert heeft en Hij geeft hen kracht met genade van Hem, en Hij doet hen tuinen (het Paradijs) binnengaan waar de rivieren onder door stromen, zij zullen daarin voor eeuwig leven. Allaah heeft Welbehagen met hen en zij hebben welbehagen met Hem. Zij zijn degenen die van de partij van Allaah zijn (degenen die de vijanden van de Islaam haten). Weet: voorwaar de partij van Allaah is de overwinnaar. (Al-Moedjaadellah: 22)
(Weet) moge Allaah jou leiden naar gehoorzaamheid aan Hem: De religie van Ibraahiem was Al-Haniefiejah, (wat betekent) de oprechte aanbidding van Allaah alléén en niets anders dan alléén Hem te aanbidden.
Dit is wat Allaah alle mensen beveelt (en dit is) de reden waarvoor Hij hen geschapen heeft. Zoals Allaah Ta’ala zegt:
En Ik heb de djinn en de mens slechts geschapen zodat zij Mij zouden aanbidden. (Ad-Dzaariyaat: 56)