Bekijk volle/desktop versie : Verhalen van de Sahabah !!



25-03-2008, 19:34
Al-Baraa Ibn Maalik Al-Ansaari, radiya Allahu ‘anhu



Zijn haren waren verward en zijn gehele voorkomen was onverzorgd. Hij was mager en pezig met zo weinig vlees op zijn botten dat het pijnlijk was om naar hem te kijken.

Toch had hij in één op één gevechten vele tegenstanders verslagen en in veldslagen bleek hij een uitzonderlijk strijder tegen de mushrikeen te zijn.

Hij was zo heldhaftig en gedurfd dat ‘Umar, radiya Allahu ‘anhu, een aan zijn bestuurders van de Islamitische Staat te kennen gaf dat niemand hem een leger mocht laten leiden uit angst dat hij iedereen zou doden tijdens zijn gewaagde daden. Deze man was Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, de persoonlijke beschermer van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam.

Als de verhalen van Baraa’s heldendaden in detail verteld zouden worden, zouden hier pagina’s vol over kunnen worden geschreven. Maar laat één voorbeeld voldoende zijn.

Dit bijzondere verhaal begint slechte enkele uren na het overlijden van de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, toen veel Arabische stammen in grote aantallen de Religie van Allah Subhanahu wa Ta’ala waren toegetreden. Binnen een zeer korte tijd bleven alleen de mensen van Makkah, Madinah en Tayf en andere verspreide gemeenschappen hier en daar over wiens vertrouwen in de Islaam erg sterk was.

Abu Bakr As-Siddeeq, radiya Allahu ‘anhu, de handlanger van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, stond vastberaden tegenover deze blinde en verwoestende partijen. Van de Muhaajireen en de Ansaar zond hij elf legers, met elk een eigen bevelhebber en hij zond hen naar verschillende delen van het Arabische Schiereiland uit. Hun doel wasom de afvalligen tot het Pad van de Leiding en de Waarheid terug te laten keren en om de opstandige leiders het hoofd te bieden.

De sterkste en tevens de grootste groep afvalligen was de Banu Haneefah onder wie de leugenaar Musaylammah opdook, die beweerde dat hij een profeet was.

Musaylammah kreeg het voor elkaar veertigduizend van de beste strijders onder zijn mensen te mobiliseren. De meeste van hen echter volgden hem meer uit assabiyyah of trouw aan de stam en niet omdat ze in hem geloofden.

Eén van gen zei zelfs: “Ik getuig dat Musaylammah een bedrieger is en dat Muhammad waar is maar de bedrieger van Rabi’ah (Musaylammah) is ons liever dan de echte man van Mudar (Muhammad, salla Allahu ‘alayhi wa sallam).”

Musaylammah bracht aan het eerst gezonden leger tegen hen, geleid door Ikraamah Ibn abi Jahl, radiya Allahu ‘anhu, een zware nederlaag toe. Abu Bakr, radiya Allahu ‘anhu, zond een ander leger uit naar Musaylammah, geleid door Khaaled Ibn Waleed, radiya Allahu ‘anhu. Dit leger bevatte de beste van de Sahaabah, bestaande uit zowel de Ansaar als de Muhaajireen. In de voorste gedeelten van het leger bevond zich Baraa ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, en een groep van de dapperste Moslims.

De twee legers ontmoetten elkaar in het gebied van de Banu Haneefah bij Yamamah in Najd.

Al snel was het leger van Musaylammah en zijn mannen aan de winnende hand. Het Moslimleger trok zich van zijn positie terug. Musaylammah’s troepen bestormden zelfs nog de tent van Khaleed Ibn Al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, en dreven ook hem uit zijn positie. Zij zouden zelfs zijn vrouw hebben vermoord indien één van hen haar niet had beschermd.

Op dit moment realiseerden de Moslims zich in wat voor een gevaarlijke situatie zij waren beland. Ook waren zij zich bewust van het feit dat als Musaylammah het voor elkaar kreeg hen te vernietigen, de Islaam niet als religie zou blijven bestaan en Allah ‘Azza wa Jal in het Arabisch Schiereiland niet meer zou worden aanbeden.

Khaleed, radiya Allahu ‘anhu, verzamelde nogmaals alle troepen en begon deze wederom te organiseren. Hij scheidde de Muhajireen en de Ansaar van elkaar en hield de mannen uit verschillende stammen uit elkaar, zodat elke strijder onder het leiderschap van zijn eigen stam stond om zo de verliezen door het gevecht van elke groep duidelijk te maken.

Het gevecht woedde voort. Er werd veel vernietigd en er vielen veel doden. De Moslims hadden nooit eerder zoiets meegemaakt in geen van de veldslagen waarin zij eerder hadden gevochten. Musaylammah’s troepen bleven standvastig temidden van de gevechten, even sterk als onwrikbare bergen ondanks dat vele van hen reeds waren gedood.

De Moslims toonden enorme heldendaden. Thaabit Ibn Qays, de overdrager van de Quraan onder de Ansaar, groef een kuil, ging erin en vocht tot zijn dood. De kuil die hij had gegraven werd uiteindelijk zijn eigen graf.

Zayd Ibn al Khattaab, de broer van ‘Umar Ibn al Khattaab, radiya Allahu ‘anhum, riep naar de Moslims uit: “Mannen, zet je tanden er in, val de vijand aan en zet door! Bij Allah!, ik zal niet meer tegen jullie spreken tot Musaylammah is verslagen of ik Allah Ta’ala ontmoet!”

Toen rukte hij uit naar de vijand en vocht tot zijn dood.

Saalim, de mawlaa (beschermeling) van Abu Hudhayfah, radiya Allahu ‘anhu, en degene onder de Muhaajireen en de overdrager van de Quraan onder hen, toonde een onverwachte dapperheid. Zijn mensen waren bang dat hij zwakheid zou tonen of bang zou zijn om te vechten. Hij zei tegen hen: “Indien jullie mij voorbijstreven, wat een beroerde overbrenger van de Quraan zou ik dan zijn!”

Toen hij zich dapper tussen de manschappen van de vijand stortte, viel hij uiteindelijk als een martelaar op het slagveld.

De dapperheid van hen valt in het niet bij de heldhaftigheid van Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu.

De strijd werd almaar wreder en wreder, Khaalid, radiya Allahu ‘anhu kwam naar Al-Baraa en zei: “Val aan! Oh jonge mannen van de Ansaar!”

Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, keerde zich naar zijn mannen en zei: Oh mensen van de Ansaar! Laat niemand onder jullie eraan denken terug te keren naar Madinah. Er is geen Madinah voor jullie na deze dag. Alleen Allah Ta’ala en dan het Paradijs.”

Toen vielen hij en de Ansaar de mushrikeen aan, sloegen hun in het gelid staande manschappen uit elkaar en deelden diverse slagen uit totdat zij zich uiteindelijk terugtrokken. Ze zochten toevlucht in een tuin die later in de geschiedenis bekend stond als “de Tuin der Doden” omdat er die dag vele doden waren gevallen. Rondom de tuin stonden hoge muren. Musaylammah en duizenden van zijn manschappen gingen er binnen en sloten de poorten achter zich en verschansten zich daar.

Vanuit hun nieuwe positie schoten zij een regen van pijlen af op de Moslims.

De held Al-Baraa ging vooruit en sprak zijn manschappen toe: “Plaats mij op een schild. Hef het schild omhoog op speren en werp mij in de tuin dichtbij de poort. Ik zal dan of sterven als martelaar of ik zal de poort voor jullie openen.”

De magere en pezige Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, zat al gauw op een schild. Een aantal speren hieven het omhoog en gooide hem in “de Tuin der Doden” tussen de menigte van Musaylammah’s mannen.

Hij viel op hen neer als een bliksem en bevocht hen voor de poort. Velen werden door zijn zwaard gedood en hijzelf kreeg vele verwondingen voordat hij het voor elkaar kreeg de poort te openen. De Moslims rukten op “de Tuin der Doden” in door de poort en over de muren. Het gevecht was zwaar en aan alle kanten werden er honderden gedood. Eindelijk slaagden de Moslims erin bij Musaylammah te komen en hem te doden.

Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, werd op een draagbaar richting Madinah gedragen. Khaleed Ibn al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, zorgde maandenlang voor hem en verzorgde zijn wonden. Uiteindelijk verbeterde zijn conditie. Door hem waren de Moslims erin geslaagd Musaylammah te overwinnen.

Omdanks zijn nog helende wonden verlangde Al-Baraa naar het martelaarschap waaraan hij in “de Tuin der Doden” was ontsnapt. Hij ging door, vechtend van de ene veldslag naar de andere, hopend zijn doel te bereiken. Dit kwam in de slag voor Tustar in Perzie.

In Tustar werden de Perzen belegerd in één van hun uitdagende vestingen. De belegering duurde lang en toen de uitwerking ervan onverdraaglijk werd, besloten zij een nieuwe tactiek te gebruiken. Vanaf de muren van de vesting gooiden zij ijzeren kettingen naar beneden met aan het einde ervan gloeiende hete, ijzeren haken. De Moslims werden door deze haken gegrepen en ermee omhoog gehesen, dood of onder kwelling van een nabije dood.

Eén van deze haken kreeg Anas Ibn Maalik, de broer van Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhum, te pakken. Toen Al-Baraa dit zag, sprong hij meteen op de muur van de vesting en greep de haak waarmee zijn broer was gegrepen en begon de haak van zijn lichaam te halen. Zijn hand verbrandde door de extreme hitte ervan maar dit weerhield hem niet zijn broer te helpen tot hij hem ervan bevrijdde.

Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, zelf kwam in deze slag om. Hij had gesmeekt tot Allah Subhaanahu wa Ta’ala om het martelaarschap te verkrijgen.

25-03-2008, 19:35


'Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu 'anhu

De Blinde Held



‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, was een neef van Khadijah bint Khuwaylid, Moeder der Gelovigen, moge Allah Subhaanahu wa Ta’ala tevreden over haar zijn. Zijn vader was Qays Ibn Za’id en zijn moeder was ‘Ateeqah bint ‘Abd-Allah. Zijn moeder werd Oum Maktum (Moeder van het Verborgene) genoemd omdat ze een blind kind baarde.

‘Abd-Allah was getuige van de opkomst van de Islaam in Makkah. Hij behoorde tot degenen die als eerste Moslim werden. Hij maakte de vervolgingen van de Moslims mee en onderging hetzelfde als de andere Metgezellen, radiya Allahu ‘anhum, van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, moesten ondergaan.

Zijn houding was, net als die van hen, standvastig. Hij verzette zich ferm en hij moest veel opofferen.

Noch zijn toewijding tot de Islam, noch zijn overtuiging verzwakten tijdens deze gewelddadigheden van de aanvallen van de Quraysh.

Dat alles vergrootte zelfs zijn vastberadenheid om vast te houden aan de Religie van Allah ‘Azza wa Jal en zijn toewijding voor Zijn Boodschapper, salla Allahu ‘alayhi wa sallam.

‘Abd-Allah, radiya Allahu anhu, was enorm aan de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, toegewijd en hij had zo een grote begeerte om de Quraan te leren dat hij geen enkele kans ontliep om zijn hartewens te vervullen. Waarlijk, zijn manier van haast en zijn aandringen konden gemakkelijk irritatie opleveren wanneer hij, onopzettelijk, alle aandacht van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, opeiste.

In deze periode concentreerde de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, zich vooral op de vooraanstaanden van de Quraysh-stam en hoopte met smart dat ook zij Moslims zouden worden. Op een zekere dag ontmoette hij ‘Utbah Ibn Rabee’ah en zijn broer Abu Jahl, Umayyah Ibn Khallaf en Waleed Ibn Mugheerah, de vader van Khaleed Ibn al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, die layer ook wel bekend stond als Sayf Allah, of “het Zwaard van Allah” Subhaanahu wa Ta’ala.

Hij was begonnen met hen over de Islaam te vertellen. Hij wenste dat zij zouden instemmen en de Islaam zouden aan zouden nemen of op zijn minst hun vervolgingen op zijn Metgezellen, radiya Allahu ‘anhum, wilden staken.

Toen hij, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, zo door deze bezigheid ingenomen was, kwam ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum op hem af en zei:


“Leer mij wat Allah Subhaanahu wa Ta’ala jou heeft geleerd!”

De Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, fronste zijn wenkbrauwen en keerde zijn rug naar hem toe. Zijn aandacht ging weer uit naar de invloedrijke groep van de Quraysh, hopende dat zij Moslims zouden worden en met hun acceptatie van de Islaam zouden ze deze Religie van Allah Subhaanahu wa Ta’ala heel groot kunnen maken en zijn missie kunnen versterken. Direct nadat hij klaar was met hen en uit hun bijzijn was, werd hij gedeeltelijk verblind en begon zijn hoofd hevig te kloppen. Op dit moment werd hem, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, het volgende geopenbaard:

عَبَسَ وَتَوَل& #1617;َى x أَن جَاءهُ الْأَعْ& #1605;َى x وَمَا يُدْرِي& #1603;َ لَعَلَّ& #1607;ُ يَزَّكّ& #1614;ى x أَوْ يَذَّكّ& #1614;رُ فَتَنفَ& #1593;َهُ الذِّكْ& #1585;َى x أَمَّا مَنِ اسْتَغْ& #1606;َى x فَأَنت&#161 4; لَهُ تَصَدَّ& #1609; x وَمَا عَلَيْك& #1614; أَلَّا يَزَّكّ& #1614;ى x وَأَمَّ& #1575; مَن جَاءكَ يَسْعَ&#160 9; x وَهُوَ يَخْشَ&#160 9; x فَأَنت&#161 4; عَنْهُ تَلَهَّ& #1609; x كَلَّا إِنَّهَ& #1575; تَذْكِر& #1614;ةٌ x فَمَن شَاء ذَكَرَه& #1615; x فِي صُحُفٍ مُّكَرّ& #1614;مَةٍ x مَّرْفُ& #1608;عَةٍ مُّطَهّ& #1614;رَةٍ x بِأَيْد& #1616;ي سَفَرَة& #1613; x كِرَام&#161 3; بَرَرَة& #1613; x

"Hij (de Profeet) fronste (zijn voorhoofd) en wendde zich af. Omdat er een blinde man tot hem kwam. Maar wie zou zeggen of hij misschien gekomen is om zich te reinigen? Of dat hij een vermaning mocht ontvangen, en hij kon met deze vermaning zijn voordeel doen? Maar voor hem, die denkt dat hij aan zichzelf genoeg heeft... Schenkt u uw aandacht... Hoewel u er niet voor aansprakelijk bent als hij niet rein wordt. Maar hij die zich tot u haast... En vreest (voor Allah en Zijn Bestraffing)... Hem negeert u en u concentreert zich op de ander. Nee! (Doe dit niet!) Voorwaar! Het (deze verzen uit de Quraan) is een vermaning. Dus laat een ieder dit wil er lering uit trekken. (Dit is) In Eerzame en Heilige Geschriften. Uitmuntend (in waardigheid), Rein en Heilig gehouden. In de handen van de Engelen. Eerbaar en Gehoorzaam."

[Surrat 'Abbasah; 1-16]



Dit zijn zestien verzen die aan de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, geopenbaard werden over ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu. Zestien verzen die tot op de dag van vandaag nog altijd gereciteerd worden. Vanaf die dag hoelde de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, niet meer op zich edelmoedig te gedragen jegens ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, door hem altijd te vragen hoe het met hem ging, door aan zijn behoeften te voorzien en door hem te allen tijde raad te geven wanneer hij hem benaderde.

Dit is niet vreemd. Was hij, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, niet op een harde manier voor het belang van ‘Abd-Allah, radiya Allahu ‘anhu, berispt door Allah ‘Azza wa Jal? Zelfs jaren later, groette hij, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, met deze nederige woorden:

“Welkom aan hem voor wiens belang mijn Onderhouder mij heeft berispt.”

Toen de Quraysh hun vervolgingen van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, en zijn aanhangers intensiveerden, stond Allah Subhaanahu wa Ta’ala, hen toe te emigreren. ‘Abd-Allah, radiya Allahu ‘anhu, gaf er snel gehoor aan. Hij en Mus’ab Ibn ‘Umayr, radiya Allahu ‘anhum, waren de eersten van de Metgezellen die in Madinah arriveerden.

Zodra zij in Jathrib (de oude naam voor Madinah) aankwamen, begonnen hij en Mus’ab met de mensen te discussieren, de Quraan voor te dragen en hen de Religie van Allah Subhaanahu wa Ta’ala te onderwijzen. Toen de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, arriveerde in Madinah wees hij ‘Abd-Allah en Bilaal Ibn Rabbaah, radiya Allahu ‘anhum, aan als Muwadeens voor de Moslims, om de Eenheid van Allah Subhaanahu wa Ta’ala vijfmaal per dag af te roepen, de mensen oproepend hun beste daden te verrichten en hen op te roepen tot succes.

Bilaal deed dan de adhaan en ‘Abd-Allah deed de iqaamah voor het gebed. Soms wisselden zij elkaar hierin af. Tijdens de Ramadhaan hadden ze een speciale routine gecreeerd. Eén van hen riep dan de adhaan om de mensen wakker te maken om te eten voor het vasten. De ander deed dan de adhaan om het begin van het ochtendgloren en het vasten aan te geven.

Eén van de verantwoordelijkheden van die de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, aan ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, gaf, was hem als leider aan te wijzen, tijdens zijn afwezigheid om Makkah te bevrijden.

Kort na de Slag bij Badr kreeg de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, een openbaring van Allah Subhaanahu wa Ta’ala, die de status van de Mujahideen boven de qaa’ideen ( de thuiszittenden) plaatste. Dit was om de Mujaheed aan te moedigen en om de qaa’eed nog meer aan te sporen hun passief gedrag achterwege te laten. Dit vers maakte grote indruk op Ibn Maktum, radiya Allahu ‘anhu. Het maakte hem verdrietig deze status niet te kunnen behalen en hij zei:


“Ooh Boodschapper van Allah Ta’ala, als ik op Jihaad kon gaan, zou ik dit zeker doen.”


Daarna vroeg hij vurig aan Allah Subhaanahu wa Ta’ala om een openbaring neer te zenden over zijn bijzondere situatie en mensen die ook belet waren op militaire veldtochten te gaan door hun handicap.

Deze smeekbede werd beantwoord. Een aanvullend vers werd aan de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, geopenbaard, doelend op de vrijstelling van degenen met een handicap, aan de inhoud van de oorspronkelijke vers.

De ayaa werd:

لاَّ يَسْتَو& #1616;ي الْقَاع& #1616;دُونَ مِنَ الْمُؤْ& #1605;ِنِينَ غَيْرُ أُوْلِ&#161 0; الضَّرَ& #1585;ِ وَالْمُ& #1580;َاهِدُ&# 1608;نَ فِي سَبِيل&#161 6; اللّهِ بِأَمْو& #1614;الِهِم&# 1618; وَأَنفُ& #1587;ِهِمْ فَضَّل&#161 4; اللّهُ الْمُجَ& #1575;هِدِين&# 1614; بِأَمْو& #1614;الِهِم&# 1618; وَأَنفُ& #1587;ِهِمْ عَلَى الْقَاع& #1616;دِينَ دَرَجَة& #1611; وَكُـلا& #1617;ً وَعَدَ اللّهُ الْحُسْ& #1606;َى وَفَضَّ& #1604;َ اللّهُ الْمُجَ& #1575;هِدِين&# 1614; عَلَى الْقَاع& #1616;دِينَ أَجْرا&#161 1; عَظِيما& #1611;

....

25-03-2008, 19:36
'Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu 'anhu

De Blinde Held



‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, was een neef van Khadijah bint Khuwaylid, Moeder der Gelovigen, moge Allah Subhaanahu wa Ta’ala tevreden over haar zijn. Zijn vader was Qays Ibn Za’id en zijn moeder was ‘Ateeqah bint ‘Abd-Allah. Zijn moeder werd Oum Maktum (Moeder van het Verborgene) genoemd omdat ze een blind kind baarde.

‘Abd-Allah was getuige van de opkomst van de Islaam in Makkah. Hij behoorde tot degenen die als eerste Moslim werden. Hij maakte de vervolgingen van de Moslims mee en onderging hetzelfde als de andere Metgezellen, radiya Allahu ‘anhum, van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, moesten ondergaan.

Zijn houding was, net als die van hen, standvastig. Hij verzette zich ferm en hij moest veel opofferen.

Noch zijn toewijding tot de Islam, noch zijn overtuiging verzwakten tijdens deze gewelddadigheden van de aanvallen van de Quraysh.

Dat alles vergrootte zelfs zijn vastberadenheid om vast te houden aan de Religie van Allah ‘Azza wa Jal en zijn toewijding voor Zijn Boodschapper, salla Allahu ‘alayhi wa sallam.

‘Abd-Allah, radiya Allahu anhu, was enorm aan de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, toegewijd en hij had zo een grote begeerte om de Quraan te leren dat hij geen enkele kans ontliep om zijn hartewens te vervullen. Waarlijk, zijn manier van haast en zijn aandringen konden gemakkelijk irritatie opleveren wanneer hij, onopzettelijk, alle aandacht van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, opeiste.

In deze periode concentreerde de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, zich vooral op de vooraanstaanden van de Quraysh-stam en hoopte met smart dat ook zij Moslims zouden worden. Op een zekere dag ontmoette hij ‘Utbah Ibn Rabee’ah en zijn broer Abu Jahl, Umayyah Ibn Khallaf en Waleed Ibn Mugheerah, de vader van Khaleed Ibn al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, die layer ook wel bekend stond als Sayf Allah, of “het Zwaard van Allah” Subhaanahu wa Ta’ala.

Hij was begonnen met hen over de Islaam te vertellen. Hij wenste dat zij zouden instemmen en de Islaam zouden aan zouden nemen of op zijn minst hun vervolgingen op zijn Metgezellen, radiya Allahu ‘anhum, wilden staken.

Toen hij, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, zo door deze bezigheid ingenomen was, kwam ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum op hem af en zei:


“Leer mij wat Allah Subhaanahu wa Ta’ala jou heeft geleerd!”

De Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, fronste zijn wenkbrauwen en keerde zijn rug naar hem toe. Zijn aandacht ging weer uit naar de invloedrijke groep van de Quraysh, hopende dat zij Moslims zouden worden en met hun acceptatie van de Islaam zouden ze deze Religie van Allah Subhaanahu wa Ta’ala heel groot kunnen maken en zijn missie kunnen versterken. Direct nadat hij klaar was met hen en uit hun bijzijn was, werd hij gedeeltelijk verblind en begon zijn hoofd hevig te kloppen. Op dit moment werd hem, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, het volgende geopenbaard:

عَبَسَ وَتَوَل& #1617;َى x أَن جَاءهُ الْأَعْ& #1605;َى x وَمَا يُدْرِي& #1603;َ لَعَلَّ& #1607;ُ يَزَّكّ& #1614;ى x أَوْ يَذَّكّ& #1614;رُ فَتَنفَ& #1593;َهُ الذِّكْ& #1585;َى x أَمَّا مَنِ اسْتَغْ& #1606;َى x فَأَنت&#161 4; لَهُ تَصَدَّ& #1609; x وَمَا عَلَيْك& #1614; أَلَّا يَزَّكّ& #1614;ى x وَأَمَّ& #1575; مَن جَاءكَ يَسْعَ&#160 9; x وَهُوَ يَخْشَ&#160 9; x فَأَنت&#161 4; عَنْهُ تَلَهَّ& #1609; x كَلَّا إِنَّهَ& #1575; تَذْكِر& #1614;ةٌ x فَمَن شَاء ذَكَرَه& #1615; x فِي صُحُفٍ مُّكَرّ& #1614;مَةٍ x مَّرْفُ& #1608;عَةٍ مُّطَهّ& #1614;رَةٍ x بِأَيْد& #1616;ي سَفَرَة& #1613; x كِرَام&#161 3; بَرَرَة& #1613; x

"Hij (de Profeet) fronste (zijn voorhoofd) en wendde zich af. Omdat er een blinde man tot hem kwam. Maar wie zou zeggen of hij misschien gekomen is om zich te reinigen? Of dat hij een vermaning mocht ontvangen, en hij kon met deze vermaning zijn voordeel doen? Maar voor hem, die denkt dat hij aan zichzelf genoeg heeft... Schenkt u uw aandacht... Hoewel u er niet voor aansprakelijk bent als hij niet rein wordt. Maar hij die zich tot u haast... En vreest (voor Allah en Zijn Bestraffing)... Hem negeert u en u concentreert zich op de ander. Nee! (Doe dit niet!) Voorwaar! Het (deze verzen uit de Quraan) is een vermaning. Dus laat een ieder dit wil er lering uit trekken. (Dit is) In Eerzame en Heilige Geschriften. Uitmuntend (in waardigheid), Rein en Heilig gehouden. In de handen van de Engelen. Eerbaar en Gehoorzaam."

[Surrat 'Abbasah; 1-16]



Dit zijn zestien verzen die aan de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, geopenbaard werden over ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu. Zestien verzen die tot op de dag van vandaag nog altijd gereciteerd worden. Vanaf die dag hoelde de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, niet meer op zich edelmoedig te gedragen jegens ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, door hem altijd te vragen hoe het met hem ging, door aan zijn behoeften te voorzien en door hem te allen tijde raad te geven wanneer hij hem benaderde.

Dit is niet vreemd. Was hij, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, niet op een harde manier voor het belang van ‘Abd-Allah, radiya Allahu ‘anhu, berispt door Allah ‘Azza wa Jal? Zelfs jaren later, groette hij, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, met deze nederige woorden:

“Welkom aan hem voor wiens belang mijn Onderhouder mij heeft berispt.”

Toen de Quraysh hun vervolgingen van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, en zijn aanhangers intensiveerden, stond Allah Subhaanahu wa Ta’ala, hen toe te emigreren. ‘Abd-Allah, radiya Allahu ‘anhu, gaf er snel gehoor aan. Hij en Mus’ab Ibn ‘Umayr, radiya Allahu ‘anhum, waren de eersten van de Metgezellen die in Madinah arriveerden.

Zodra zij in Jathrib (de oude naam voor Madinah) aankwamen, begonnen hij en Mus’ab met de mensen te discussieren, de Quraan voor te dragen en hen de Religie van Allah Subhaanahu wa Ta’ala te onderwijzen. Toen de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, arriveerde in Madinah wees hij ‘Abd-Allah en Bilaal Ibn Rabbaah, radiya Allahu ‘anhum, aan als Muwadeens voor de Moslims, om de Eenheid van Allah Subhaanahu wa Ta’ala vijfmaal per dag af te roepen, de mensen oproepend hun beste daden te verrichten en hen op te roepen tot succes.

Bilaal deed dan de adhaan en ‘Abd-Allah deed de iqaamah voor het gebed. Soms wisselden zij elkaar hierin af. Tijdens de Ramadhaan hadden ze een speciale routine gecreeerd. Eén van hen riep dan de adhaan om de mensen wakker te maken om te eten voor het vasten. De ander deed dan de adhaan om het begin van het ochtendgloren en het vasten aan te geven.

Eén van de verantwoordelijkheden van die de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, aan ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, gaf, was hem als leider aan te wijzen, tijdens zijn afwezigheid om Makkah te bevrijden.

Kort na de Slag bij Badr kreeg de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, een openbaring van Allah Subhaanahu wa Ta’ala, die de status van de Mujahideen boven de qaa’ideen ( de thuiszittenden) plaatste. Dit was om de Mujaheed aan te moedigen en om de qaa’eed nog meer aan te sporen hun passief gedrag achterwege te laten. Dit vers maakte grote indruk op Ibn Maktum, radiya Allahu ‘anhu. Het maakte hem verdrietig deze status niet te kunnen behalen en hij zei:


“Ooh Boodschapper van Allah Ta’ala, als ik op Jihaad kon gaan, zou ik dit zeker doen.”


Daarna vroeg hij vurig aan Allah Subhaanahu wa Ta’ala om een openbaring neer te zenden over zijn bijzondere situatie en mensen die ook belet waren op militaire veldtochten te gaan door hun handicap.

Deze smeekbede werd beantwoord. Een aanvullend vers werd aan de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, geopenbaard, doelend op de vrijstelling van degenen met een handicap, aan de inhoud van de oorspronkelijke vers.

De aya werd:

لاَّ يَسْتَو& #1616;ي الْقَاع& #1616;دُونَ مِنَ الْمُؤْ& #1605;ِنِينَ غَيْرُ أُوْلِ&#161 0; الضَّرَ& #1585;ِ وَالْمُ& #1580;َاهِدُ&# 1608;نَ فِي سَبِيل&#161 6; اللّهِ بِأَمْو& #1614;الِهِم&# 1618; وَأَنفُ& #1587;ِهِمْ فَضَّل&#161 4; اللّهُ الْمُجَ& #1575;هِدِين&# 1614; بِأَمْو& #1614;الِهِم&# 1618; وَأَنفُ& #1587;ِهِمْ عَلَى الْقَاع& #1616;دِينَ دَرَجَة& #1611; وَكُـلا& #1617;ً وَعَدَ اللّهُ الْحُسْ& #1606;َى وَفَضَّ& #1604;َ اللّهُ الْمُجَ& #1575;هِدِين&# 1614; عَلَى الْقَاع& #1616;دِينَ أَجْرا&#161 1; عَظِيما& #1611;

....

25-03-2008, 19:49
“Niet gelijk zijn de (thuis-)zittenden van de gelovigen, behalve de gebrekkigen, aan degenen die strijden op de Weg van Allah met hun eigendommen en hun zielen. Allah heeft de strijders met hun eigendommen en zielen een rang bevoorrecht boven de (thuis)zitters. Aan allen heeft Allah het goede beloofd. En Allah heeft de strijders boven de (thuis)zittenden bevoorrecht met een geweldige beloning.”

[Surrat An-Nisaa; 95]

Ondanks de vrijstelling van Jihaad weigerde ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu, genoegen te nemen om onder de thuisblijvers te zijn wanneer er een veldtocht aan de gang was. Zulke grote zielen zijn niet tevreden als zij gescheiden zijn van zulke grote momenten. Hij was vastberaden om geen enkele veldslag meer te missen. Hij bepaalde een rol voor zichzelf op het slagveld. Toen zei hij:


“Plaats mij tussen twee rijen en geef mij een vlag, ik zal het voor jullie dragen beschermen, want ik ben blind en kan niet wegrennen.”

In de veertien jaar na de Hijrah, lukte het ‘Umar, radiya Allahu ‘anhu, een grootse aanval op de Perzen op te zetten, hun staat ten val te brengen en de weg voor de Moslimeenheden te openen.

“Zend ieder met een wapen of een paard of wie mij ook maar tot hulp kan zijn. En haast je!”


Een massa Moslims uit alle windrichtingen gaf gehoor aan de oproep van ‘Umar, radiya Allahu ‘anhu, en kwam bijeen in Madinah. Onder hen was de blinde ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu.

‘Umar, radiya Allahu ‘anhu, wees Sa’d Ibn Abi Waqqaas, radiya Allahu ‘anhu, als commandant aan over het leger, gaf hem instructies en zei hem vaarwel. Toen het leger Qaadisiyyah bereikte, liep ‘Abd-Allah, radiya Allahu ‘anhu, voorop en droeg een harnas en was er helemaal klaar voor. Hij had gezworen om de vlag van de Moslims vast te houden en te beschermen of te sterven in het gevecht van drie dagen. Dit gevecht was één van de hevigste en bitterste gevechten in de geschiedenis van de veroveringen van de Moslims.

Op de derde dag verwierven de Moslims een grote overwinning toen één van de grootste rijken in de wereld viel als één van de meest beschermde tronen.

De Vlag van de Tawheed werd gehesen in een afgoden-aanbiddend land. De prijs voor deze overwinning waren honderden martelaars. Onder hen was ‘Abd-Allah Ibn Oum Maktum, radiya Allahu ‘anhu.

Hij werd dood op het slagveld gevonden, met de Vlag van de Moslims stevig in zijn handen.