Oem_Dawoed
25-03-2008, 19:34
Al-Baraa Ibn Maalik Al-Ansaari, radiya Allahu ‘anhu
Zijn haren waren verward en zijn gehele voorkomen was onverzorgd. Hij was mager en pezig met zo weinig vlees op zijn botten dat het pijnlijk was om naar hem te kijken.
Toch had hij in één op één gevechten vele tegenstanders verslagen en in veldslagen bleek hij een uitzonderlijk strijder tegen de mushrikeen te zijn.
Hij was zo heldhaftig en gedurfd dat ‘Umar, radiya Allahu ‘anhu, een aan zijn bestuurders van de Islamitische Staat te kennen gaf dat niemand hem een leger mocht laten leiden uit angst dat hij iedereen zou doden tijdens zijn gewaagde daden. Deze man was Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, de persoonlijke beschermer van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam.
Als de verhalen van Baraa’s heldendaden in detail verteld zouden worden, zouden hier pagina’s vol over kunnen worden geschreven. Maar laat één voorbeeld voldoende zijn.
Dit bijzondere verhaal begint slechte enkele uren na het overlijden van de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, toen veel Arabische stammen in grote aantallen de Religie van Allah Subhanahu wa Ta’ala waren toegetreden. Binnen een zeer korte tijd bleven alleen de mensen van Makkah, Madinah en Tayf en andere verspreide gemeenschappen hier en daar over wiens vertrouwen in de Islaam erg sterk was.
Abu Bakr As-Siddeeq, radiya Allahu ‘anhu, de handlanger van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, stond vastberaden tegenover deze blinde en verwoestende partijen. Van de Muhaajireen en de Ansaar zond hij elf legers, met elk een eigen bevelhebber en hij zond hen naar verschillende delen van het Arabische Schiereiland uit. Hun doel wasom de afvalligen tot het Pad van de Leiding en de Waarheid terug te laten keren en om de opstandige leiders het hoofd te bieden.
De sterkste en tevens de grootste groep afvalligen was de Banu Haneefah onder wie de leugenaar Musaylammah opdook, die beweerde dat hij een profeet was.
Musaylammah kreeg het voor elkaar veertigduizend van de beste strijders onder zijn mensen te mobiliseren. De meeste van hen echter volgden hem meer uit assabiyyah of trouw aan de stam en niet omdat ze in hem geloofden.
Eén van gen zei zelfs: “Ik getuig dat Musaylammah een bedrieger is en dat Muhammad waar is maar de bedrieger van Rabi’ah (Musaylammah) is ons liever dan de echte man van Mudar (Muhammad, salla Allahu ‘alayhi wa sallam).”
Musaylammah bracht aan het eerst gezonden leger tegen hen, geleid door Ikraamah Ibn abi Jahl, radiya Allahu ‘anhu, een zware nederlaag toe. Abu Bakr, radiya Allahu ‘anhu, zond een ander leger uit naar Musaylammah, geleid door Khaaled Ibn Waleed, radiya Allahu ‘anhu. Dit leger bevatte de beste van de Sahaabah, bestaande uit zowel de Ansaar als de Muhaajireen. In de voorste gedeelten van het leger bevond zich Baraa ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, en een groep van de dapperste Moslims.
De twee legers ontmoetten elkaar in het gebied van de Banu Haneefah bij Yamamah in Najd.
Al snel was het leger van Musaylammah en zijn mannen aan de winnende hand. Het Moslimleger trok zich van zijn positie terug. Musaylammah’s troepen bestormden zelfs nog de tent van Khaleed Ibn Al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, en dreven ook hem uit zijn positie. Zij zouden zelfs zijn vrouw hebben vermoord indien één van hen haar niet had beschermd.
Op dit moment realiseerden de Moslims zich in wat voor een gevaarlijke situatie zij waren beland. Ook waren zij zich bewust van het feit dat als Musaylammah het voor elkaar kreeg hen te vernietigen, de Islaam niet als religie zou blijven bestaan en Allah ‘Azza wa Jal in het Arabisch Schiereiland niet meer zou worden aanbeden.
Khaleed, radiya Allahu ‘anhu, verzamelde nogmaals alle troepen en begon deze wederom te organiseren. Hij scheidde de Muhajireen en de Ansaar van elkaar en hield de mannen uit verschillende stammen uit elkaar, zodat elke strijder onder het leiderschap van zijn eigen stam stond om zo de verliezen door het gevecht van elke groep duidelijk te maken.
Het gevecht woedde voort. Er werd veel vernietigd en er vielen veel doden. De Moslims hadden nooit eerder zoiets meegemaakt in geen van de veldslagen waarin zij eerder hadden gevochten. Musaylammah’s troepen bleven standvastig temidden van de gevechten, even sterk als onwrikbare bergen ondanks dat vele van hen reeds waren gedood.
De Moslims toonden enorme heldendaden. Thaabit Ibn Qays, de overdrager van de Quraan onder de Ansaar, groef een kuil, ging erin en vocht tot zijn dood. De kuil die hij had gegraven werd uiteindelijk zijn eigen graf.
Zayd Ibn al Khattaab, de broer van ‘Umar Ibn al Khattaab, radiya Allahu ‘anhum, riep naar de Moslims uit: “Mannen, zet je tanden er in, val de vijand aan en zet door! Bij Allah!, ik zal niet meer tegen jullie spreken tot Musaylammah is verslagen of ik Allah Ta’ala ontmoet!”
Toen rukte hij uit naar de vijand en vocht tot zijn dood.
Saalim, de mawlaa (beschermeling) van Abu Hudhayfah, radiya Allahu ‘anhu, en degene onder de Muhaajireen en de overdrager van de Quraan onder hen, toonde een onverwachte dapperheid. Zijn mensen waren bang dat hij zwakheid zou tonen of bang zou zijn om te vechten. Hij zei tegen hen: “Indien jullie mij voorbijstreven, wat een beroerde overbrenger van de Quraan zou ik dan zijn!”
Toen hij zich dapper tussen de manschappen van de vijand stortte, viel hij uiteindelijk als een martelaar op het slagveld.
De dapperheid van hen valt in het niet bij de heldhaftigheid van Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu.
De strijd werd almaar wreder en wreder, Khaalid, radiya Allahu ‘anhu kwam naar Al-Baraa en zei: “Val aan! Oh jonge mannen van de Ansaar!”
Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, keerde zich naar zijn mannen en zei: Oh mensen van de Ansaar! Laat niemand onder jullie eraan denken terug te keren naar Madinah. Er is geen Madinah voor jullie na deze dag. Alleen Allah Ta’ala en dan het Paradijs.”
Toen vielen hij en de Ansaar de mushrikeen aan, sloegen hun in het gelid staande manschappen uit elkaar en deelden diverse slagen uit totdat zij zich uiteindelijk terugtrokken. Ze zochten toevlucht in een tuin die later in de geschiedenis bekend stond als “de Tuin der Doden” omdat er die dag vele doden waren gevallen. Rondom de tuin stonden hoge muren. Musaylammah en duizenden van zijn manschappen gingen er binnen en sloten de poorten achter zich en verschansten zich daar.
Vanuit hun nieuwe positie schoten zij een regen van pijlen af op de Moslims.
De held Al-Baraa ging vooruit en sprak zijn manschappen toe: “Plaats mij op een schild. Hef het schild omhoog op speren en werp mij in de tuin dichtbij de poort. Ik zal dan of sterven als martelaar of ik zal de poort voor jullie openen.”
De magere en pezige Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, zat al gauw op een schild. Een aantal speren hieven het omhoog en gooide hem in “de Tuin der Doden” tussen de menigte van Musaylammah’s mannen.
Hij viel op hen neer als een bliksem en bevocht hen voor de poort. Velen werden door zijn zwaard gedood en hijzelf kreeg vele verwondingen voordat hij het voor elkaar kreeg de poort te openen. De Moslims rukten op “de Tuin der Doden” in door de poort en over de muren. Het gevecht was zwaar en aan alle kanten werden er honderden gedood. Eindelijk slaagden de Moslims erin bij Musaylammah te komen en hem te doden.
Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, werd op een draagbaar richting Madinah gedragen. Khaleed Ibn al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, zorgde maandenlang voor hem en verzorgde zijn wonden. Uiteindelijk verbeterde zijn conditie. Door hem waren de Moslims erin geslaagd Musaylammah te overwinnen.
Omdanks zijn nog helende wonden verlangde Al-Baraa naar het martelaarschap waaraan hij in “de Tuin der Doden” was ontsnapt. Hij ging door, vechtend van de ene veldslag naar de andere, hopend zijn doel te bereiken. Dit kwam in de slag voor Tustar in Perzie.
In Tustar werden de Perzen belegerd in één van hun uitdagende vestingen. De belegering duurde lang en toen de uitwerking ervan onverdraaglijk werd, besloten zij een nieuwe tactiek te gebruiken. Vanaf de muren van de vesting gooiden zij ijzeren kettingen naar beneden met aan het einde ervan gloeiende hete, ijzeren haken. De Moslims werden door deze haken gegrepen en ermee omhoog gehesen, dood of onder kwelling van een nabije dood.
Eén van deze haken kreeg Anas Ibn Maalik, de broer van Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhum, te pakken. Toen Al-Baraa dit zag, sprong hij meteen op de muur van de vesting en greep de haak waarmee zijn broer was gegrepen en begon de haak van zijn lichaam te halen. Zijn hand verbrandde door de extreme hitte ervan maar dit weerhield hem niet zijn broer te helpen tot hij hem ervan bevrijdde.
Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, zelf kwam in deze slag om. Hij had gesmeekt tot Allah Subhaanahu wa Ta’ala om het martelaarschap te verkrijgen.
Zijn haren waren verward en zijn gehele voorkomen was onverzorgd. Hij was mager en pezig met zo weinig vlees op zijn botten dat het pijnlijk was om naar hem te kijken.
Toch had hij in één op één gevechten vele tegenstanders verslagen en in veldslagen bleek hij een uitzonderlijk strijder tegen de mushrikeen te zijn.
Hij was zo heldhaftig en gedurfd dat ‘Umar, radiya Allahu ‘anhu, een aan zijn bestuurders van de Islamitische Staat te kennen gaf dat niemand hem een leger mocht laten leiden uit angst dat hij iedereen zou doden tijdens zijn gewaagde daden. Deze man was Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, de persoonlijke beschermer van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam.
Als de verhalen van Baraa’s heldendaden in detail verteld zouden worden, zouden hier pagina’s vol over kunnen worden geschreven. Maar laat één voorbeeld voldoende zijn.
Dit bijzondere verhaal begint slechte enkele uren na het overlijden van de nobele Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, toen veel Arabische stammen in grote aantallen de Religie van Allah Subhanahu wa Ta’ala waren toegetreden. Binnen een zeer korte tijd bleven alleen de mensen van Makkah, Madinah en Tayf en andere verspreide gemeenschappen hier en daar over wiens vertrouwen in de Islaam erg sterk was.
Abu Bakr As-Siddeeq, radiya Allahu ‘anhu, de handlanger van de Profeet, salla Allahu ‘alayhi wa sallam, stond vastberaden tegenover deze blinde en verwoestende partijen. Van de Muhaajireen en de Ansaar zond hij elf legers, met elk een eigen bevelhebber en hij zond hen naar verschillende delen van het Arabische Schiereiland uit. Hun doel wasom de afvalligen tot het Pad van de Leiding en de Waarheid terug te laten keren en om de opstandige leiders het hoofd te bieden.
De sterkste en tevens de grootste groep afvalligen was de Banu Haneefah onder wie de leugenaar Musaylammah opdook, die beweerde dat hij een profeet was.
Musaylammah kreeg het voor elkaar veertigduizend van de beste strijders onder zijn mensen te mobiliseren. De meeste van hen echter volgden hem meer uit assabiyyah of trouw aan de stam en niet omdat ze in hem geloofden.
Eén van gen zei zelfs: “Ik getuig dat Musaylammah een bedrieger is en dat Muhammad waar is maar de bedrieger van Rabi’ah (Musaylammah) is ons liever dan de echte man van Mudar (Muhammad, salla Allahu ‘alayhi wa sallam).”
Musaylammah bracht aan het eerst gezonden leger tegen hen, geleid door Ikraamah Ibn abi Jahl, radiya Allahu ‘anhu, een zware nederlaag toe. Abu Bakr, radiya Allahu ‘anhu, zond een ander leger uit naar Musaylammah, geleid door Khaaled Ibn Waleed, radiya Allahu ‘anhu. Dit leger bevatte de beste van de Sahaabah, bestaande uit zowel de Ansaar als de Muhaajireen. In de voorste gedeelten van het leger bevond zich Baraa ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, en een groep van de dapperste Moslims.
De twee legers ontmoetten elkaar in het gebied van de Banu Haneefah bij Yamamah in Najd.
Al snel was het leger van Musaylammah en zijn mannen aan de winnende hand. Het Moslimleger trok zich van zijn positie terug. Musaylammah’s troepen bestormden zelfs nog de tent van Khaleed Ibn Al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, en dreven ook hem uit zijn positie. Zij zouden zelfs zijn vrouw hebben vermoord indien één van hen haar niet had beschermd.
Op dit moment realiseerden de Moslims zich in wat voor een gevaarlijke situatie zij waren beland. Ook waren zij zich bewust van het feit dat als Musaylammah het voor elkaar kreeg hen te vernietigen, de Islaam niet als religie zou blijven bestaan en Allah ‘Azza wa Jal in het Arabisch Schiereiland niet meer zou worden aanbeden.
Khaleed, radiya Allahu ‘anhu, verzamelde nogmaals alle troepen en begon deze wederom te organiseren. Hij scheidde de Muhajireen en de Ansaar van elkaar en hield de mannen uit verschillende stammen uit elkaar, zodat elke strijder onder het leiderschap van zijn eigen stam stond om zo de verliezen door het gevecht van elke groep duidelijk te maken.
Het gevecht woedde voort. Er werd veel vernietigd en er vielen veel doden. De Moslims hadden nooit eerder zoiets meegemaakt in geen van de veldslagen waarin zij eerder hadden gevochten. Musaylammah’s troepen bleven standvastig temidden van de gevechten, even sterk als onwrikbare bergen ondanks dat vele van hen reeds waren gedood.
De Moslims toonden enorme heldendaden. Thaabit Ibn Qays, de overdrager van de Quraan onder de Ansaar, groef een kuil, ging erin en vocht tot zijn dood. De kuil die hij had gegraven werd uiteindelijk zijn eigen graf.
Zayd Ibn al Khattaab, de broer van ‘Umar Ibn al Khattaab, radiya Allahu ‘anhum, riep naar de Moslims uit: “Mannen, zet je tanden er in, val de vijand aan en zet door! Bij Allah!, ik zal niet meer tegen jullie spreken tot Musaylammah is verslagen of ik Allah Ta’ala ontmoet!”
Toen rukte hij uit naar de vijand en vocht tot zijn dood.
Saalim, de mawlaa (beschermeling) van Abu Hudhayfah, radiya Allahu ‘anhu, en degene onder de Muhaajireen en de overdrager van de Quraan onder hen, toonde een onverwachte dapperheid. Zijn mensen waren bang dat hij zwakheid zou tonen of bang zou zijn om te vechten. Hij zei tegen hen: “Indien jullie mij voorbijstreven, wat een beroerde overbrenger van de Quraan zou ik dan zijn!”
Toen hij zich dapper tussen de manschappen van de vijand stortte, viel hij uiteindelijk als een martelaar op het slagveld.
De dapperheid van hen valt in het niet bij de heldhaftigheid van Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu.
De strijd werd almaar wreder en wreder, Khaalid, radiya Allahu ‘anhu kwam naar Al-Baraa en zei: “Val aan! Oh jonge mannen van de Ansaar!”
Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, keerde zich naar zijn mannen en zei: Oh mensen van de Ansaar! Laat niemand onder jullie eraan denken terug te keren naar Madinah. Er is geen Madinah voor jullie na deze dag. Alleen Allah Ta’ala en dan het Paradijs.”
Toen vielen hij en de Ansaar de mushrikeen aan, sloegen hun in het gelid staande manschappen uit elkaar en deelden diverse slagen uit totdat zij zich uiteindelijk terugtrokken. Ze zochten toevlucht in een tuin die later in de geschiedenis bekend stond als “de Tuin der Doden” omdat er die dag vele doden waren gevallen. Rondom de tuin stonden hoge muren. Musaylammah en duizenden van zijn manschappen gingen er binnen en sloten de poorten achter zich en verschansten zich daar.
Vanuit hun nieuwe positie schoten zij een regen van pijlen af op de Moslims.
De held Al-Baraa ging vooruit en sprak zijn manschappen toe: “Plaats mij op een schild. Hef het schild omhoog op speren en werp mij in de tuin dichtbij de poort. Ik zal dan of sterven als martelaar of ik zal de poort voor jullie openen.”
De magere en pezige Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, zat al gauw op een schild. Een aantal speren hieven het omhoog en gooide hem in “de Tuin der Doden” tussen de menigte van Musaylammah’s mannen.
Hij viel op hen neer als een bliksem en bevocht hen voor de poort. Velen werden door zijn zwaard gedood en hijzelf kreeg vele verwondingen voordat hij het voor elkaar kreeg de poort te openen. De Moslims rukten op “de Tuin der Doden” in door de poort en over de muren. Het gevecht was zwaar en aan alle kanten werden er honderden gedood. Eindelijk slaagden de Moslims erin bij Musaylammah te komen en hem te doden.
Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhu, werd op een draagbaar richting Madinah gedragen. Khaleed Ibn al-Waleed, radiya Allahu ‘anhu, zorgde maandenlang voor hem en verzorgde zijn wonden. Uiteindelijk verbeterde zijn conditie. Door hem waren de Moslims erin geslaagd Musaylammah te overwinnen.
Omdanks zijn nog helende wonden verlangde Al-Baraa naar het martelaarschap waaraan hij in “de Tuin der Doden” was ontsnapt. Hij ging door, vechtend van de ene veldslag naar de andere, hopend zijn doel te bereiken. Dit kwam in de slag voor Tustar in Perzie.
In Tustar werden de Perzen belegerd in één van hun uitdagende vestingen. De belegering duurde lang en toen de uitwerking ervan onverdraaglijk werd, besloten zij een nieuwe tactiek te gebruiken. Vanaf de muren van de vesting gooiden zij ijzeren kettingen naar beneden met aan het einde ervan gloeiende hete, ijzeren haken. De Moslims werden door deze haken gegrepen en ermee omhoog gehesen, dood of onder kwelling van een nabije dood.
Eén van deze haken kreeg Anas Ibn Maalik, de broer van Al-Baraa, radiya Allahu ‘anhum, te pakken. Toen Al-Baraa dit zag, sprong hij meteen op de muur van de vesting en greep de haak waarmee zijn broer was gegrepen en begon de haak van zijn lichaam te halen. Zijn hand verbrandde door de extreme hitte ervan maar dit weerhield hem niet zijn broer te helpen tot hij hem ervan bevrijdde.
Al-Baraa Ibn Maalik, radiya Allahu ‘anhu, zelf kwam in deze slag om. Hij had gesmeekt tot Allah Subhaanahu wa Ta’ala om het martelaarschap te verkrijgen.