kenitri_weldnas
23-03-2008, 16:48
Een keerpunt in de geschiedenis
In de zevende eeuw van de Hidjra begonnen de Tartaren met één van hun grootste bestormingen op het land van de islamitische Chilafah, hetgeen resulteerde in de beslaglegging van de Chilafah hoofdstad, Baghdad, het doden van de Chalifah en de bezetting van drie hoofdkwartieren van het moeslimland.
Op dat moment kwam één van de grootste moeslimleiders uit de islamitische geschiedenis tevoorschijn. Hij bezat trots in zijn geloof en hij redde zijn oemmah. Dit gebeurde toen in één van de meest beslissende oorlogen in de geschiedenis. De leider was de "overwinnende koning", Mahmoed Sayfoe-d-dien Qoetoez, en de oorlog was die van "Ain Djaloet".
De invasie van de Tartaren:
De Tartaren vielen het moeslimland binnen tegen het einde van 656 van de Hidjra. Toen de Chalifah, Aboe Ahmed Al-Moesta’sim Billah, zijn legers begon voor te bereiden de invasie te blokkeren, leidde zijn minister hem om de tuin door hem ervan te overtuigen vrede te sluiten met de indringers. Al-Alqami, die een niet-Arabische Shia was, correspondeerde in het geheim met de Tartaren en beloofde hen om ieder verzet tegen hen te stoppen, op voorwaarde dat zij hem als Chalifah zouden aanwijzen en hem zouden toestaan zijn eigen Shia-staat in Baghdad te vestigen.
Toen al-Alqami de leider van de gelovigen bedroog en hem liet denken dat er tenslotte een vrede-overeenkomst met de Tartaren werd bereikt, vertrok al-Moesta’sim samen met zijn ministers, de geleerden en leiders van Bagdad om de leider van de Tartaren te ontmoeten, die hen allemaal doodden en vervolgens Bagdad bezetten en de eer van z’n moeslimbewoners op een afschuwelijke manier schond.
De verraderlijke al-Alqami kon zijn droom niet bereiken omdat de Tartaren, die wisten dat de persoon die zijn leider verraadt zijn vijand niet zou sparen, hem ook doodden.
Bij de overname van Baghdad kregen de moeslims te maken met een groot aantal verslagen en vele steden werden veroverd. De Tartaren begonnen, na Irak geheel in beslag te hebben genomen, met de vernieling van het land van Shaam (Syrië, Jordanië, Palestina, Libanon en delen van Egypte en Irak) en namen wraak op hun mensen in verband met hun weigering zich over te geven.
Met de ondergang van Damascus, rukten de Tartaren opwaarts naar Egypte en Marokko, het laatste bolwerk van moeslims in die tijd op aarde. Als dit in beslag zou worden genomen, zou de moeslim-oemmah zijn bezweken.
Daarna stuurde de leider van de Tartaren “Katabgna” zoals gebruikelijk, een brief vol met dreigementen naar de Amier van Egypte. Hij zei o.a.: “We hebben het land vernietigd, de kinderen tot wezen gemaakt, de mensen gemarteld en afgeslacht, hun geëerde mensen veracht en hun leider gevangen genomen. Denk je dat je aan ons kunt ontsnappen?
Na een tijdje zul je weten wat naar je toekomt...”
Ondanks de taalkundige zwakte van de brieven van de Tartaren, had het een grote invloed op de moeslims toentertijd wegens hun zwakheid en lage moralen.
Onze Amier Qoetoez, die werd grootgebracht volgens de leringen van de profeet , had daarop een ander antwoord dan dat van de andere moeslimleiders: hij doodde de Tartaarse delegatie en liet hun lichamen in zijn hoofdstad achter, en verhief zijn soldaten en de mensen hun kracht aan de ene kant en vernederde zijn vijanden, spionnen en loyale mensen aan de andere kant. Zijn handeling was in overeenstemming met het gedicht:
“Het zwaard spreekt luider dan boeken,
Z’n scherpe kant onderscheidt ernst van kinderspel.
Toen Qoetoez z’n antwoord de Tartaren bereikte door middel van hun spionnen in Egypte, realiseerden zij zich dat ze een ander soort leider voor zich hadden, iemand met wie zij niet eerder te maken hadden gehad.
Als zij de geschiedenis hadden bestudeerd, dan hadden zij opgemerkt dat onze overwinnende leider het voorbeeld van Haroen ar-Rashied en zijn antwoord aan de Romeinse leider “Nakfoer”, en die van al-Moe’tasim aan de goeverneur van “Amouriyah” had gekopieerd en hadden zij het vermeden in conflict met hem te komen.
Voorbereiding voor de oorlog:
Qoetoez was niet vergeten dat het maken van zo’n kritisch antwoord zou resulteren in een erge en wrede oorlog tegen hem en zijn mensen, waarop zij zich moesten voorbereiden.
Aldus begon hij zijn mensen voor te bereiden met het wapen van geloof en eenheid, voorafgaand met hen te bewapenen met wapens van staal. Om eenheid te krijgen stuurde hij naar de verjaagde leiders en Amiers van Mamaliek, zoals Biebers al-Bandakari, die later bekend stond als “Biebers de grote”, berichten waarin hij hen vroeg hun onbeduidende verschillen te laten en zich te verenigden om hun voornaamste vijand te verslaan, de vijand van de islaam.
Qoetoez, die wist wat een belangrijke rol geleerden en hun invloeden op de massa hebben, vroeg hun hulp en ondersteuning en vroeg hen te bidden voor overwinning en de mensen aan te moedigen voor hun religie te staan. Hij nam de geleerden als zijn naaste adviseurs.
De bekendste geleerde die een bijdrage leverde aan deze zaak was de “Sultan van Geleerden” Al-Izz bin Abdis-Salam. Qoetoez vroeg een fatwa (religieuze uitspraak) van Bin Abdis-Salam die hem zou toestaan meer belastingen aan het publiek op te leggen om zo het moeslimleger uit te rusten. De geleerde van islaam maakte het duidelijk dat de goeverneur geen nieuwe belastingen zou kunnen opleggen, behalve als de goeverneur z’n eigen rijkdom en dat van zijn leiders en degenen rondom hem, wordt besteed. Al-Izz dwong zelfs over te gaan tot het verkopen van de Mamaliek legerleiders, omdat zij wettelijk niet waren vrijgelaten van hun slavernij (de Mamalieken waren voornamelijk slaven die deelnamen in legers en geleidelijk macht verkregen totdat zij de legers bestuurden/leidden).
Het geld wat nodig was werd verkregen zonder extra belastingen aan de mensen op te leggen, die, van de volledige volgzaamheid en onderworpenheid van hun leider aan de wetten van Allah getuigden, zoals werd getoond door de oprechte geleerden van islaam. Zij werden wakker voor de realiteit en waren overtuigd van de legaliteit van hun leiders en realiseerden zich hun plichten in de Djihaad en opoffering voor Allahs Zaak om de indringers te stoppen van het bezetten van hun moeslimland.
In de zevende eeuw van de Hidjra begonnen de Tartaren met één van hun grootste bestormingen op het land van de islamitische Chilafah, hetgeen resulteerde in de beslaglegging van de Chilafah hoofdstad, Baghdad, het doden van de Chalifah en de bezetting van drie hoofdkwartieren van het moeslimland.
Op dat moment kwam één van de grootste moeslimleiders uit de islamitische geschiedenis tevoorschijn. Hij bezat trots in zijn geloof en hij redde zijn oemmah. Dit gebeurde toen in één van de meest beslissende oorlogen in de geschiedenis. De leider was de "overwinnende koning", Mahmoed Sayfoe-d-dien Qoetoez, en de oorlog was die van "Ain Djaloet".
De invasie van de Tartaren:
De Tartaren vielen het moeslimland binnen tegen het einde van 656 van de Hidjra. Toen de Chalifah, Aboe Ahmed Al-Moesta’sim Billah, zijn legers begon voor te bereiden de invasie te blokkeren, leidde zijn minister hem om de tuin door hem ervan te overtuigen vrede te sluiten met de indringers. Al-Alqami, die een niet-Arabische Shia was, correspondeerde in het geheim met de Tartaren en beloofde hen om ieder verzet tegen hen te stoppen, op voorwaarde dat zij hem als Chalifah zouden aanwijzen en hem zouden toestaan zijn eigen Shia-staat in Baghdad te vestigen.
Toen al-Alqami de leider van de gelovigen bedroog en hem liet denken dat er tenslotte een vrede-overeenkomst met de Tartaren werd bereikt, vertrok al-Moesta’sim samen met zijn ministers, de geleerden en leiders van Bagdad om de leider van de Tartaren te ontmoeten, die hen allemaal doodden en vervolgens Bagdad bezetten en de eer van z’n moeslimbewoners op een afschuwelijke manier schond.
De verraderlijke al-Alqami kon zijn droom niet bereiken omdat de Tartaren, die wisten dat de persoon die zijn leider verraadt zijn vijand niet zou sparen, hem ook doodden.
Bij de overname van Baghdad kregen de moeslims te maken met een groot aantal verslagen en vele steden werden veroverd. De Tartaren begonnen, na Irak geheel in beslag te hebben genomen, met de vernieling van het land van Shaam (Syrië, Jordanië, Palestina, Libanon en delen van Egypte en Irak) en namen wraak op hun mensen in verband met hun weigering zich over te geven.
Met de ondergang van Damascus, rukten de Tartaren opwaarts naar Egypte en Marokko, het laatste bolwerk van moeslims in die tijd op aarde. Als dit in beslag zou worden genomen, zou de moeslim-oemmah zijn bezweken.
Daarna stuurde de leider van de Tartaren “Katabgna” zoals gebruikelijk, een brief vol met dreigementen naar de Amier van Egypte. Hij zei o.a.: “We hebben het land vernietigd, de kinderen tot wezen gemaakt, de mensen gemarteld en afgeslacht, hun geëerde mensen veracht en hun leider gevangen genomen. Denk je dat je aan ons kunt ontsnappen?
Na een tijdje zul je weten wat naar je toekomt...”
Ondanks de taalkundige zwakte van de brieven van de Tartaren, had het een grote invloed op de moeslims toentertijd wegens hun zwakheid en lage moralen.
Onze Amier Qoetoez, die werd grootgebracht volgens de leringen van de profeet , had daarop een ander antwoord dan dat van de andere moeslimleiders: hij doodde de Tartaarse delegatie en liet hun lichamen in zijn hoofdstad achter, en verhief zijn soldaten en de mensen hun kracht aan de ene kant en vernederde zijn vijanden, spionnen en loyale mensen aan de andere kant. Zijn handeling was in overeenstemming met het gedicht:
“Het zwaard spreekt luider dan boeken,
Z’n scherpe kant onderscheidt ernst van kinderspel.
Toen Qoetoez z’n antwoord de Tartaren bereikte door middel van hun spionnen in Egypte, realiseerden zij zich dat ze een ander soort leider voor zich hadden, iemand met wie zij niet eerder te maken hadden gehad.
Als zij de geschiedenis hadden bestudeerd, dan hadden zij opgemerkt dat onze overwinnende leider het voorbeeld van Haroen ar-Rashied en zijn antwoord aan de Romeinse leider “Nakfoer”, en die van al-Moe’tasim aan de goeverneur van “Amouriyah” had gekopieerd en hadden zij het vermeden in conflict met hem te komen.
Voorbereiding voor de oorlog:
Qoetoez was niet vergeten dat het maken van zo’n kritisch antwoord zou resulteren in een erge en wrede oorlog tegen hem en zijn mensen, waarop zij zich moesten voorbereiden.
Aldus begon hij zijn mensen voor te bereiden met het wapen van geloof en eenheid, voorafgaand met hen te bewapenen met wapens van staal. Om eenheid te krijgen stuurde hij naar de verjaagde leiders en Amiers van Mamaliek, zoals Biebers al-Bandakari, die later bekend stond als “Biebers de grote”, berichten waarin hij hen vroeg hun onbeduidende verschillen te laten en zich te verenigden om hun voornaamste vijand te verslaan, de vijand van de islaam.
Qoetoez, die wist wat een belangrijke rol geleerden en hun invloeden op de massa hebben, vroeg hun hulp en ondersteuning en vroeg hen te bidden voor overwinning en de mensen aan te moedigen voor hun religie te staan. Hij nam de geleerden als zijn naaste adviseurs.
De bekendste geleerde die een bijdrage leverde aan deze zaak was de “Sultan van Geleerden” Al-Izz bin Abdis-Salam. Qoetoez vroeg een fatwa (religieuze uitspraak) van Bin Abdis-Salam die hem zou toestaan meer belastingen aan het publiek op te leggen om zo het moeslimleger uit te rusten. De geleerde van islaam maakte het duidelijk dat de goeverneur geen nieuwe belastingen zou kunnen opleggen, behalve als de goeverneur z’n eigen rijkdom en dat van zijn leiders en degenen rondom hem, wordt besteed. Al-Izz dwong zelfs over te gaan tot het verkopen van de Mamaliek legerleiders, omdat zij wettelijk niet waren vrijgelaten van hun slavernij (de Mamalieken waren voornamelijk slaven die deelnamen in legers en geleidelijk macht verkregen totdat zij de legers bestuurden/leidden).
Het geld wat nodig was werd verkregen zonder extra belastingen aan de mensen op te leggen, die, van de volledige volgzaamheid en onderworpenheid van hun leider aan de wetten van Allah getuigden, zoals werd getoond door de oprechte geleerden van islaam. Zij werden wakker voor de realiteit en waren overtuigd van de legaliteit van hun leiders en realiseerden zich hun plichten in de Djihaad en opoffering voor Allahs Zaak om de indringers te stoppen van het bezetten van hun moeslimland.