Bekijk volle/desktop versie : Ik zie alleen Jihaad en Taghoet!!! WAT IS DIT



17-11-2003, 16:07
Salaam alaikoem broeders en zusters,

Kom eens met iets leerzaam, in plaats van alleen allerlei soorte jihaad.
Sorry hoor maar we hebben er niks aan.
Plaats iets nuttigs, iets over de ramadan, doe3a, ahadith, of tenminste jihaad anafs.....

Ik word echt gek van al dat jihaad en taghoet, ik lees niks meer anders.
Ik hoop dat jullie wat veranderingen gaan maken.

Raihana

17-11-2003, 21:30


De betekenis van djihaad

Er bestaat een groot misverstand ten aanzien van de djihaad-plicht in de Islam. Dat komt omdat het woord djihaad als een synoniem wordt gezien voor oorlog. Zelfs de grootste geleerden uit Europa die zich bezighouden met wetenschappelijk onderzoek, hebben niet de moeite genomen een Arabisch woordenboek of de Heilige Koran te raadplegen om achter de juiste betekenis van het woord te komen. Het is een dusdanig wijd verspreid misverstand, dat zelfs de befaamde geleerde A.J. Wensinck bij het schrijven van zijn Hadith-concordantie "A Handbook of Early Muhammadan Tradition", bij het woord djihaad geen enkele verwijzing geeft, maar de lezer slechts naar het woord oorlog verwijst, alsof het een synoniem daarvoor is. In de "Encyclopaedia of Islam" gaat men zelfs verder. Zo begint men het artikel over de Djihaad als volgt: "De verbreiding van de Islam met wapens is over het algemeen een godsdienstplicht van de moslims". Het is alsof djihaad niet slechts oorlog betekende, maar het voeren van oorlog ter verbreiding van de Islam. In "The Religion of Islam" geeft Klein een soortgelijke bewering: "Djihaad - De strijd tegen de ongelovigen met het doel hen óf voor de Islam te winnen óf te onderwerpen en uit te roeien, voor het geval zij weigeren moslim te worden. Verder stelt Klein vast dat het als een heilige plicht van de moslims wordt geacht ervoor te zorgen dat de Islam zich verbreidt en over alle godsdiensten zegeviert. Wanneer een van deze geleerden de moeite zou hebben genomen om een Arabisch woordenboek te raadplegen, dan zou hij nooit een verkeerde voorstelling van het woord hebben kunnen geven. Het woord djihaad is afgeleid van djahd of djuhd, hetgeen betekent: vermogen, inspanning of kracht. Djihaad en mudjahida betekenen: het inspannen van eigen kracht bij het afslaan van de vijand (R.). Dezelfde autoriteit zegt verder: "Er zijn drie soorten djihaad, nl. het voeren van een strijd:

tegen een zichtbare vijand
tegen de duivel, en
tegen zichzelf (nafs)".
Volgens een andere autoriteit betekent djihaad: strijden tegen ongelovigen en dat is een versterkende vorm (mubalagha) alsmede het zich inspannen, voor zover mogelijk, hetzij met woord (qaul) of daad (fi'l). (N.). Een derde autoriteit geeft de volgende betekenis: "Djihaad, een zelfstandig naamwoord van Djahada betekent eigenlijk: het aanwenden of inspannen van de eigen kracht, poging, streven of vermogen bij het bestrijden van een drietal voorwerpen van afkeuring, namelijk een zichtbare vijand, de duivel en zichzelf, zoals gebruikt wordt in de Koran 22:77 " (LL) (In onze nummering 22:78).Djihaad en oorlog zijn daarom helemaal geen synoniemen. Daarbij komt dat de betekenis van "het voeren van een oorlog ter verbreiding van de Islam", hetgeen door Europese schrijvers als djihaad wordt beschouwd, zowel in het Arabisch als in de Heilige Koran volstrekt onbekend is.




Het gebruik van het woord djihaad in Mekkaanse openbaringen

Even belangrijk of zelfs belangrijker, is naar de betekenis van het woord te kijken, zoals dat in de Heilige Koran wordt gebruikt. Het is een erkend feit, dat moslims de toestemming om te vechten kregen toen zij naar Medina waren verhuisd of, op zijn vroegst, aan de vooravond van hun vertrek van Mekka. Maar het bevel betreffende de djihaad is zowel in de oudere als in de latere Mekkaanse openbaringen vervat. Zo is de 'Ankabut, het 29ste hoofdstuk van de Heilige Koran, er een uit een groep die ongetwijfeld in het vijfde en zesde jaar van de roeping van de Heilige Profeet werd geopenbaard. Niettemin werd het woord djihaad vrij geïnterpreteerd in de betekenis van het inspannen van eigen kracht en vermogen, zonder dat daar oorlog mee wordt bedoeld. Op één plaats wordt gezegd: "Wat betreft degenen die hard strijden (djahadu) voor Ons, hen zullen Wij zeker in Onze wegen leiden en Allah is waarlijk met degenen die het goede doen" (29:69). Het Arabische woord djahadu is afgeleid van djihaad of mudjahida en de toevoeging van fi-na (voor Ons) toont aan - voor zover het nodig is om aan te tonen - , dat de djihaad in dit geval de geestelijke strijd is om nader tot God te komen. Het resultaat van deze djihaad is ook, aldus het vers, dat God deze mensen in Zijn wegen leidt. Het woord wordt in precies dezelfde betekenis tweemaal gebruikt in een voorgaande vers van hetzelfde hoofdstuk: "En wie hard strijdt (djahada), strijdt (yudjahidu) slechts voor zijn eigen ziel", d.w.z. ten voordeel van zichzelf, "want Allah is Zichzelf genoeg, boven de behoefte van de werelden verheven" (29:6). In hetzelfde hoofdstuk wordt het woord gebruikt in de zin van een woordenstrijd: "En Wij hebben de mens goedheid jegens zijn ouders bevolen en indien zij met u twisten (djahada), opdat gij anderen met Mij zult verenigen, waarvan gij geen kennis hebt, gehoorzaam hen niet" (29:8).

Van de latere openbaringen kan al-Nahl, het 16e hoofdstuk, worden genoemd waar aan het eind wordt gezegd: "Voorwaar, uw Heer zal ten aanzien van degenen die vluchten nadat zij werden vervolgd, en die dan hard strijden (djahadu) en lijdzaam zijn (sabaru), vergevensgezind en Genadig zijn" (16:110). Er is een ander algemeen misverstand, namelijk dat de Heilige Koran te Mekka lijdzaamheid (sabr) beval en te Medina de djihaad, alsof lijdzaamheid en djihaad twee tegenstrijdige dingen waren. Deze onjuiste mening wordt door het hier aangehaalde vers aangetoond, want het beveelt juist de djihaad en de lijdzaamheid in één adem aan.

Ik wil nog twee voorbeelden van het gebruik van het woord djihaad in de Mekkaanse openbaringen aanhalen. Er wordt op een plaats gezegd: "En strijdt (djahidu) voor Allah, een strijd (djihaad) die Hem verschuldigd is" (22:78). Op een andere plaats wordt gezegd: "Volg de ongelovigen niet en strijd (djahid) daarmede (met de Koran) een grote strijd (djihadan kabiran) tegen hen" (25:52). Het woord bi-hu, (hier vertaald met daarmee) wijst, zoals het verband het aantoont, naar de Heilige Koran. Nu wordt in beide gevallen duidelijk bevolen een djihaad te voeren, maar in het eerste geval is het een djihaad om nader tot God te komen en in het tweede geval is het een djihaad die tegen de ongelovigen moet worden gevoerd. Een djihaad weliswaar met de Heilige Koran en niet met het zwaard. De strijd, om nader tot God te komen en om eigen hartstochten in bedwang te houden en de strijd om de ongelovigen, weliswaar niet met het zwaard maar met de Heilige Koran, voor de Islam te winnen, is daarom een djihaad in de terminologie van de Koran. De bevelen tot het voeren van deze twee soorten djihaad werden gegeven lang voor het bevel om naar het zwaard - dit ter zelfverdediging - te grijpen.



Djihaad in Medinese openbaringen


Toen de moslims te Medina kwamen, werd hun een strijd om het nationaal bestaan opgedrongen en moesten zij ter zelfverdediging naar het zwaard grijpen. Deze strijd stond ook bekend - en met recht - als djihaad. Ook in de Medinese soera's wordt het woord in ruimere zin gebruikt: een strijd gevoerd met woorden of daden in welke vorm dan ook. Als een zeer duidelijk voorbeeld van dit gebruik kan het volgende vers worden aangehaald, dat tweemaal voorkomt: "O Profeet! strijd hard (djahid van djihaad), tegen de ongelovigen en de huichelaars en wees onverzettelijk tegen hen. De Hel is hun woonplaats en dit is een slechte toevluchtsoord" (9:73; 66:9). Hier wordt de Heilige Profeet bevolen, een djihaad tegen zowel de ongelovigen als de huichelaars te voeren. De huichelaars waren degenen die uiterlijk moslims waren, onder de moslims leefden en in alle opzichten als moslims werden behandeld. Zij bezochten de moskee en baden met de moslims. Zij betaalden zelfs de zakaat. Een oorlog tegen hen was ondenkbaar en er werd ook nooit oorlog tegen hen gevoerd. Integendeel, zij vochten soms naast de moslims tegen de ongelovigen. Het bevel om een djihaad tegen zowel de ongelovigen als de huichelaars kon daarom niet betekenen oorlog voeren tegen hen. Het was een djihaad in dezelfde betekenis zoals die in de Mekkaanse openbaringen wordt gebruikt. Een djihaad gevoerd door middel van de Heilige Koran, zoals in 25:52 uitdrukkelijk is gezegd. Een harde inspanning om hen voor de Islam te winnen. Inderdaad is het ook bij andere gelegenheden, onjuist te menen, dat djihaad slechts strijden betekent. Het woord wordt nagenoeg altijd in de algemene zin van zich hard inspannen gebruikt, waarbij strijden inbegrepen is waar dat uit de kontekst blijkt. "Voorwaar, zij die geloven en zij die vluchten en zich hard inspannen terwille van Allah" (2:218; 8:74) is een beschrijving die evengoed op de strijders van toepassing is als op degenen die op andere manieren de strijd tegen het ongeloof en het kwaad voeren. En de sabirin (de lijdzamen) en de mudjahidin (degenen die hard strijden) worden in een Medinese openbaring wederom samen vermeld, zoals ook in een Mekkaanse openbaring: "Denkt gij, dat gij het paradijs zult betreden, terwijl Allah diegenen onder u die hard strijden (noch) de lijdzamen nog niet onderscheiden heeft?" (3:141)




Djihaad in de Hadith

Ook in de Hadith-literatuur wordt het woord djihaad niet uitsluitend voor strijden gebruikt. Zo wordt de hadjdj bijvoorbeeld een djihaad genoemd: "Allah's Boodschapper zei: De voortreffelijkste van alle djihaad's is de hadjdj" (Bo.25:4). Van alle Hadith-verzamelingen is Bochari het duidelijkst over dit punt. In I'tisam bi-l-Kitab wa-l-Sunna staat in hoofdstuk 11 het volgende opschrift: "Het gezegde van de Heilige Profeet: Een groep van mijn gemeenschap zal niet ophouden overwinnaars als voorstanders van de Waarheid" te zijn. Daaraan is het volgende toegevoegd: "En dat zijn de geleerden (ahl al-'ilm)" (Bo. 96:11). In het werkelijke gezegde van de Heilige Profeet, zoals het in een andere hadith is overgeleverd, is het woord yaqatilun bijgevoegd (AD.15:4). Bochari is dus van oordeel, dat de zegevierende groep van de gemeenschap van de Heilige Profeet niet uit vechters bestaat, maar uit geleerden die de waarheid verbreiden en zich bezighouden met de propaganda van de Islam. Verder geeft Bochari in verschillende hoofdstukken van zijn boek over de Djihaad de volgende betekenis aan dit woord: een louter uitnodigen tot de Islam. Het opschrift van 56:99 bijvoorbeeld is: "Moge de moslim de volgelingen van het Boek naar het rechte pad leiden, of moge hij hun het Boek leren; dat van 56:100 is: "Om de leiding van de polytheïsten te bidden, zodat er vriendschappelijke betrekkingen met hen worden ontwikkeld"; dat van 56:102 luidt: "De uitnodiging van de Heilige Profeet (aan de ongelovigen) tot de Islam en het profeetschap, en opdat zij anderen niet tot goden buiten Allah zullen nemen"; dat van 56:143 luidt: "De voortreffelijkheid van hem, uit wiens handen iemand de Islam aanneemt"; dat van 56:145: "De voortreffelijkheid van hem onder de volgelingen van het Boek, die de Islam aanneemt" en dat van 56:178: "Hoe de Islam aan een kind moet worden aangeboden".

Deze opschriften geven aan, dat het woord djihaad, voorzover dit in de Heilige Koran voorkomt, tot aan de tijd van Bochari ruim werd opgevat, namelijk dat een uitnodiging tot de Islam als djihaad werd beschouwd. De andere Hadith-literatuur bevat soortgelijke vermeldingen. Zo haalt Abu Dawud (AD. 15:4) onder het opschrift "De standvastigheid van de djihaad" een hadith aan, die stelt dat "een groep van mijn gemeenschap niet zal ophouden voor de waarheid te strijden en (dat) ze over haar tegenstanders zal zegevieren". Deze woorden worden in de 'Aun al-Ma'bud, een commentaar op Abu Dawud, op gezag van Nawawi als volgt verklaard: "Deze groep bestaat uit verschillende categorieën van gelovigen, tot wie de dappere strijders behoren, de faqih's (juristen), de muhaddithun (Hadith-verzamelaars), de zahid's (asceten), degenen die het goede bevelen en het kwade verbieden en tal van anderen, die andere goede daden verrichten". Dit toont aan, dat de djihaad in de Hadith in de een of andere vorm de dienst aan de Islam behelst.

17-11-2003, 21:31
Het gebruik van het woord djihaad door de juristen

Alleen onder de juristen verloor het woord djihaad zijn oorspronkelijke ruimere betekenis en begon het in de engere zin van qital (gevecht) gebruikt te worden. De reden is niet ver te zoeken. De fiqh-boeken codificeerden de Islamitische wet en bij de classificatie van de verschillende wetsonderwerpen, moest het woord qital (het gevecht) noodzakelijkerwijs worden opgenomen. Echter, de uitnodiging tot de Islam maakte, hoewel dit een grondbetekenis van het woord djihaad is, geen deel uit van de wet, daar het een zaak van individuele vrije keus was. De juristen die de qital moesten behandelen, gebruikten het woord djihaad derhalve als synoniem voor qital. Niet lang daarna verloor men de ruimere betekenis van djihaad uit het oog, ofschoon de commentatoren van de Heilige Koran deze betekenis overnamen als zij zulke verzen behandelden, zoals in 25:52. Maar dat was niet het enige verkeerde gebruik van het woord. Tegelijk met deze betekenisverenging van het woord djihaad werd het denkbeeld ontwikkeld, dat de moslims oorlog moesten voeren tegen ongelovige volkeren en landen, onverschillig of zij aangevallen werden of niet. Een denkbeeld, dat de Heilige Koran geheel vreemd is.




De verbreiding van de Islam met geweld

De propaganda van de Islam is ongetwijfeld een godsdienstplicht van iedere echte moslim, die het voorbeeld van de Heilige Profeet moest volgen. Maar de "verbreiding van de Islam met geweld" is iets, waar men in de Heilige Koran geen spoor van kan vinden. Ja, het Heilige Boek stelt zelfs het tegenovergestelde in duidelijke bewoordingen vast: "Er is geen dwang in de religie", en voegt er de reden bij: "De rechte weg is duidelijk onderscheiden van de dwaling" (2:256). Dit vers werd geopenbaard, nadat toestemming tot oorlog voeren gegeven was. Het is derhalve zeker, dat de toestemming tot vechten geen verband hield met de prediking van de religie. Dat de Heilige Koran een dergelijke stelling nooit onderwees en dat de Heilige Profeet er ook nooit aan dacht, is een gegeven dat thans gaandeweg door het Westen wordt gewaardeerd. Nadat D.B. MacDonald zijn artikel over de Djihaad in de Encyclopaedia of Islam begon met de bewering dat "de verbreiding van de Islam met de wapens over het algemeen een godsdienstplicht van de moslims is", twijfelde hij in zekere zin aan de juistheid van zijn eigen bewering, door er aan te voegen dat er in de Heilige Koran niets is, dat zijn bewering bevestigt en dat het denkbeeld zelfs bij de Profeet niet opkwam: "In de Mekkaanse Soera's van de Koran wordt geleerd dat aanvallen geduldig moeten worden ondergaan; er was geen andere houding mogelijk. Maar te Medina had men het recht om de aanval af te slaan en gaandeweg werd het een voorgeschreven plicht om de vijandig gezinde Mekkaners te bestrijden en te onderwerpen. Of Mohammed zelf inzag, dat zijn standpunt een bestendige alsmede een oorlog zonder aanleiding tegen de ongelovige wereld met zich meebracht totdat ze aan de Islam onderworpen was, is misschien twijfelachtig. De overleveringen zijn duidelijk over het punt, (later zal aangetoond worden, dat ook de Hadies niet leert de Islam met geweld te propageren) maar de Koranische passages spreken steeds van de ongelovigen, die gevaarlijk en trouweloos zijn en derhalve onderworpen moeten worden".

Hier is een duidelijke erkenning dat de Heilige Koran het oorlog voeren tegen alle ongelovigen, zodat de moslims hen aan de Islam onderwierpen, niet beveelt en dat het denkbeeld ook niet bij de Heilige Profeet opkwam. De logische gevolgtrekking van deze erkenning is, dat de onvervalste hadiths een dergelijke leerstelling niet kunnen bevatten, want de Hadith is het gezegde van de Profeet. Indien de Koran en de Heilige Profeet zo'n leerstelling nooit hebben verkondigd, hoe kan die dan de godsdienstplicht van de moslims genoemd worden? Er is hier klaarblijkelijk een strijd in de geest van de schrijver tussen vooropgezette meningen en werkelijke feitenkennis.




De omstandigheden waaronder oorlog toegestaan werd

Het is een verkeerde voorstelling van zaken om te zeggen, dat men te Mekka geleerd werd geduld te betrachten tijdens aanvallen, omdat hem geen andere keus overbleef en dat men te Medina wel het recht had om de aanval af te slaan. De houding was ongetwijfeld veranderd, maar die verandering was toe te schrijven aan de verandering van omstandigheden. Er was te Mekka een persoonlijke vervolging en daar werd geleerd geduld te betrachten. Waren de omstandigheden te Medina dezelfde gebleven, dan zou de houding van de moslims ook dezelfde zijn geweest. Maar de Koreisjieten konden de moslims niet meer individueel vervolgen, daar zij buiten hun bereik woonden. Deze omstandigheid nu wakkerde het vuur van hun verbolgenheid aan en zij smeedden nu plannen, om de moslims als een volk uit te roeien. Zij grepen naar het zwaard om de moslims te vernietigen en om ze te dwingen tot het ongeloof terug te keren. Dat was de handschoen die hun werd toegeworpen en de Profeet moest hem wel opnemen. De Heilige Koran getuigt daarvan het duidelijkst. De oudste toestemming om aanvallen af te slaan wordt uitgedrukt in woorden, die aantonen dat de vijand reeds naar het zwaard had gegrepen of besloten had dat te doen: "Toestemming (tot strijden) wordt gegeven aan degenen, tegen wie oorlog wordt gevoerd, omdat zij onderdrukt worden. Voorwaar, Allah is zeker in staat om degenen bij te staan, die op een onrechtvaardige manier uit hun huizen verdreven zijn , behalve als zij zeggen: Onze Heer is Allah. En indien Allah de ene mens door de andere mens in toom zou hebben gehouden, dan zouden zeker kloosters, kerken, synagogen en moskeeën, waarin Allah's naam dikwijls wordt uitgesproken, zijn afgebroken. Voorwaar, Allah zal zeker degene bijstaan die Hem bijstaat" (22:39,40). De woorden van dit vers tonen alleen al aan, dat het het oudste is over het onderwerp 'strijden'. Het is namelijk de eerste vermelding over het verlenen van toestemming hiertoe, wat tot op dat moment klaarblijkelijk niet gegeven was. Deze toestemming werd gegeven aan een volk, waartegen oorlog werd gevoerd door hun vijanden (yuqataluna)'. Het was geen toestemming om tegen de mensen in het algemeen oorlog te voeren, maar uitsluitend tegen degenen, die tegen hen oorlog voerden, en de duidelijk aangegeven reden is "omdat zij onderdrukt worden" en "uit hun huizen zijn verdreven zonder een rechtvaardige reden". Het was duidelijk een aanvallende oorlog van de zijde van de vijanden van de Islam, die de moslims op die wijze trachtten uit te roeien of hen trachtten te dwingen hun godsdienst te verzaken: "En zij zullen niet ophouden U te bestrijden, totdat zij, indien zij het kunnen, U van uw geloof doen terugkeren" (2:217). Het was een heilige oorlog in de volste zin van het woord. Want indien de oorlog onder deze omstandigheden niet toegestaan zou zijn, dan zou er geen vrede op aarde zijn, geen godsdienstvrijheid, en alle huizen van Godsverering zouden zijn verwoest. Inderdaad kon een oorlog niet heiliger zijn dan die, welke hard nodig was voor de godsdienstvrijheid van de moslims en voor andere mensen, en welke eveneens hard nodig was om de moskeeën, de kloosters, de synagogen en de kerken te beschermen. Zo er ooit in deze wereld een rechtvaardige reden tot oorlog voeren was geweest, dan was het wel het voeren van een oorlog, waar de moslims toestemming voor kregen. En een oorlog uit zulke zuivere motieven was ongetwijfeld een djihaad. Een strijd, die gevoerd werd enkel met het doel om de waarheid te laten gedijen en gewetensvrijheid te handhaven.

Het tweede vers, dat de Moslims toestemming geeft tot strijden, luidt aldus: " En strijd ten dienste van God tegen degenen, die U bestrijden en wees niet agressief. Voorwaar, Allah heeft niet lief degenen, die agressief zijn" (2:190). Er wordt hier opnieuw duidelijk de voorwaarde gesteld, dat de moslims de aanval niet moeten beginnen. Zij moesten strijden - nu was dat een plicht geworden - maar alleen tegen diegenen, die tegen hen vochten. Agressie werd uitdrukkelijk verboden. En deze strijd ter zelfverdediging wordt een strijd op de weg van Allah (fi sabili-llah) genoemd, omdat een gevecht ter verdediging de edelste en rechtvaardigste van alle gevechten is. Het was een Goddelijke zaak, want hadden de moslims niet gevochten, dan zouden zij geheel en al uitgeroeid zijn en dan zou er niemand zijn geweest om de Goddelijke Eenheid op de aarde te bevestigen. Dat waren dezelfde woorden, waarin de Heilige profeet op het slagveld van Badr bad: "O Allah' ik smeek U, Uw verbond en Uw belofte te vervullen. O Allah' indien Gij (het anders) wilt, zult Gij niet meer aangebeden worden" (Bu. 56: 89). De woorden fi sabili-llah worden door de meeste Europese schrijvers verkeerd aangeduid in de zin van propaganda van den Islam. Niets kon verder van de waarheid zijn. De moslims vochten niet om anderen de Islam op te dringen; integendeel zij werden eigenlijk bestreden, en gedwongen de Islam op te geven, zoals bovenaangehaald vers 2:217 aantoont. Het is een bespottelijke zaak om te zeggen dat de moslims oorlog voerden ter verbreiding van de Islam!

Er wordt soms beweerd, dat deze bevelen met betrekking tot de defensieve strijd door een latere openbaring in hoofdstuk 9 werden opgeheven. Maar een ieder die dat hoofdstuk leest, kan wel zien dat de leerstellingen totaal niet afwijken van eerder vastgestelde beginselen. Strijd tegen de afgodendienaars wordt in hoofdstuk 9 bevolen, maar niet alleen tegen hen. In het allereerste vers van dit hoofdstuk is de verklaring van ontheffing alleen gericht op 'degenen - echter niet alle - onder de afgodendienaars, met wie U een verbond hebt gesloten. Er wordt zelfs in hun geval een uitzondering gemaakt: "Behalve degenen onder de afgodendienaars met wie U een verdrag hebt gesloten, dan zijn zij ten opzichte van U in niets te kort geschoten en hebben zij niemand tegen u gesteund". "Derhalve, komt hun verdrag na tot het einde van de termijn. Voorwaar, Allah heeft lief degenen die zorgvuldig zijn met hun plicht" (9:4).

Dit toont aan, dat er afgodische stammen waren, die op vriendschappelijke voet met de moslims leefden. Het was de moslims niet toegestaan tegen hen te strijden. Slechts de vijandig gezinde stammen die hun overeenkomsten schonden en de moslims aanvielen, moesten bestreden worden. En indien afzonderlijke afgodendienaars - zelfs al behoorden zij tot de vijandig gezinde stammen - inlichtingen omtrent de Islam wensten, opdat zij veilig naar huis konden terugkeren, zelfs al namen zij de Islam niet aan: "En indien een van de afgodendienaars bescherming van u vraagt, schenk hem dan bescherming, tot hij Allah's woord hoort; laat hem dan zijn plaats veilig bereiken. Dat komt, doordat zij een onwetend volk zijn" (9:6). De afgodendienaar, die nodig bescherming moest vragen, behoorde klaarblijkelijk tot een vijandig gezinde stam, want de vriendschappelijk gezinde stammen behoefden geen bescherming van de moslimse regering te vragen, omdat zij een verdrag met de moslims waren aangegaan. Zo moest zelfs een vijandig gezinde afgodendienaar, zoals de woorden van het vers aantonen, veilig naar huis gebracht worden en op geen enkele wijze overlast worden aangedaan. De afgodendienaren tegen wie het strijden werd bevolen, waren degenen die de verdragen hadden geschonden en de eerste waren om de moslims aan te vallen, zoals de volgende woorden aantonen: "Indien zij de overhand op u hebben, ten opzichte van u noch de banden van bloedverwantschap noch die van het verbond in acht nemen" (9:8). "Zult gij niet tegen de mensen strijden die hun eden gebroken hebben en besloten hebben de Boodschapper te verdrijven, terwijl zij u het eerst aanvielen?" (9:13).

Hoofdstuk 9, dat verondersteld wordt de oudere verzen op te heffen, spreekt dus nog steeds van vechten slechts tegen die afgodendienaars, die "u het eerst aanvielen", en dit is dezelfde voorwaarde die in oudere verzen, zoals 2:190, gesteld is.

Afkortingen:

AH=Bahr al Muhit (Commentaar), door Imaam Athir al-Din Abu 'Abd Allah Abu Hayyan al-Andalusi
Bu=Al Sahih al-Buchari door Al Hafiz Abu Abd-Allah Muhammad ibn Isma'il al Buchari
LL=Arabic English Lexicon door Edward William Lane
MSh=Mishkat al-Masabih (Hadies), door Shaikh Wali al-Din Muhammad 'Abd Allah
Al -Nihaya fi Gharibi-l-Hadithi wa-l-Athar
R=Al Mufradat fi Gharib al-Quran (Woordenboek van de Koran), door Shaikh Abu-l Qasim Al Husain al Raghib al Isfahani
Tr=Al-Jami' (Hadies), door Abu 'Isa Muhammad ibn 'Isa Tirmidhi

17-11-2003, 22:00

Citaat:
Origineel gepost door Uitgeblust
[B]Het gebruik van het woord djihaad door de juristen

Alleen onder de juristen verloor het woord djihaad zijn oorspronkelijke ruimere betekenis en begon het in de engere zin van qital (gevecht) gebruikt te worden. De reden is niet ver te zoeken. De fiqh-boeken codificeerden de Islamitische wet en bij de classificatie van de verschillende wetsonderwerpen, moest het woord qital (het gevecht) noodzakelijkerwijs worden opgenomen. Echter, de uitnodiging tot de Islam maakte, hoewel dit een grondbetekenis van het woord djihaad is, geen deel uit van de wet, daar het een zaak van individuele vrije keus was. De juristen die de qital moesten behandelen, gebruikten het woord djihaad derhalve als synoniem voor qital. Niet lang daarna verloor men de ruimere betekenis van djihaad uit het oog, ofschoon de commentatoren van de Heilige Koran deze betekenis overnamen als zij zulke verzen behandelden, zoals in 25:52. Maar dat was niet het enige verkeerde gebruik van het woord. Tegelijk met deze betekenisverenging van het woord djihaad werd het denkbeeld ontwikkeld, dat de moslims oorlog moesten voeren tegen ongelovige volkeren en landen, onverschillig of zij aangevallen werden of niet. Een denkbeeld, dat de Heilige Koran geheel vreemd is.




De verbreiding van de Islam met geweld

De propaganda van de Islam is ongetwijfeld een godsdienstplicht van iedere echte moslim, die het voorbeeld van de Heilige Profeet moest volgen. Maar de "verbreiding van de Islam met geweld" is iets, waar men in de Heilige Koran geen spoor van kan vinden. Ja, het Heilige Boek stelt zelfs het tegenovergestelde in duidelijke bewoordingen vast: "Er is geen dwang in de religie", en voegt er de reden bij: "De rechte weg is duidelijk onderscheiden van de dwaling" (2:256). Dit vers werd geopenbaard, nadat toestemming tot oorlog voeren gegeven was. Het is derhalve zeker, dat de toestemming tot vechten geen verband hield met de prediking van de religie. Dat de Heilige Koran een dergelijke stelling nooit onderwees en dat de Heilige Profeet er ook nooit aan dacht, is een gegeven dat thans gaandeweg door het Westen wordt gewaardeerd. Nadat D.B. MacDonald zijn artikel over de Djihaad in de Encyclopaedia of Islam begon met de bewering dat "de verbreiding van de Islam met de wapens over het algemeen een godsdienstplicht van de moslims is", twijfelde hij in zekere zin aan de juistheid van zijn eigen bewering, door er aan te voegen dat er in de Heilige Koran niets is, dat zijn bewering bevestigt en dat het denkbeeld zelfs bij de Profeet niet opkwam: "In de Mekkaanse Soera's van de Koran wordt geleerd dat aanvallen geduldig moeten worden ondergaan; er was geen andere houding mogelijk. Maar te Medina had men het recht om de aanval af te slaan en gaandeweg werd het een voorgeschreven plicht om de vijandig gezinde Mekkaners te bestrijden en te onderwerpen. Of Mohammed zelf inzag, dat zijn standpunt een bestendige alsmede een oorlog zonder aanleiding tegen de ongelovige wereld met zich meebracht totdat ze aan de Islam onderworpen was, is misschien twijfelachtig. De overleveringen zijn duidelijk over het punt, (later zal aangetoond worden, dat ook de Hadies niet leert de Islam met geweld te propageren) maar de Koranische passages spreken steeds van de ongelovigen, die gevaarlijk en trouweloos zijn en derhalve onderworpen moeten worden".

Hier is een duidelijke erkenning dat de Heilige Koran het oorlog voeren tegen alle ongelovigen, zodat de moslims hen aan de Islam onderwierpen, niet beveelt en dat het denkbeeld ook niet bij de Heilige Profeet opkwam. De logische gevolgtrekking van deze erkenning is, dat de onvervalste hadiths een dergelijke leerstelling niet kunnen bevatten, want de Hadith is het gezegde van de Profeet. Indien de Koran en de Heilige Profeet zo'n leerstelling nooit hebben verkondigd, hoe kan die dan de godsdienstplicht van de moslims genoemd worden? Er is hier klaarblijkelijk een strijd in de geest van de schrijver tussen vooropgezette meningen en werkelijke feitenkennis.




De omstandigheden waaronder oorlog toegestaan werd

Het is een verkeerde voorstelling van zaken om te zeggen, dat men te Mekka geleerd werd geduld te betrachten tijdens aanvallen, omdat hem geen andere keus overbleef en dat men te Medina wel het recht had om de aanval af te slaan. De houding was ongetwijfeld veranderd, maar die verandering was toe te schrijven aan de verandering van omstandigheden. Er was te Mekka een persoonlijke vervolging en daar werd geleerd geduld te betrachten. Waren de omstandigheden te Medina dezelfde gebleven, dan zou de houding van de moslims ook dezelfde zijn geweest. Maar de Koreisjieten konden de moslims niet meer individueel vervolgen, daar zij buiten hun bereik woonden. Deze omstandigheid nu wakkerde het vuur van hun verbolgenheid aan en zij smeedden nu plannen, om de moslims als een volk uit te roeien. Zij grepen naar het zwaard om de moslims te vernietigen en om ze te dwingen tot het ongeloof terug te keren. Dat was de handschoen die hun werd toegeworpen en de Profeet moest hem wel opnemen. De Heilige Koran getuigt daarvan het duidelijkst. De oudste toestemming om aanvallen af te slaan wordt uitgedrukt in woorden, die aantonen dat de vijand reeds naar het zwaard had gegrepen of besloten had dat te doen: "Toestemming (tot strijden) wordt gegeven aan degenen, tegen wie oorlog wordt gevoerd, omdat zij onderdrukt worden. Voorwaar, Allah is zeker in staat om degenen bij te staan, die op een onrechtvaardige manier uit hun huizen verdreven zijn , behalve als zij zeggen: Onze Heer is Allah. En indien Allah de ene mens door de andere mens in toom zou hebben gehouden, dan zouden zeker kloosters, kerken, synagogen en moskeeën, waarin Allah's naam dikwijls wordt uitgesproken, zijn afgebroken. Voorwaar, Allah zal zeker degene bijstaan die Hem bijstaat" (22:39,40). De woorden van dit vers tonen alleen al aan, dat het het oudste is over het onderwerp 'strijden'. Het is namelijk de eerste vermelding over het verlenen van toestemming hiertoe, wat tot op dat moment klaarblijkelijk niet gegeven was. Deze toestemming werd gegeven aan een volk, waartegen oorlog werd gevoerd door hun vijanden (yuqataluna)'. Het was geen toestemming om tegen de mensen in het algemeen oorlog te voeren, maar uitsluitend tegen degenen, die tegen hen oorlog voerden, en de duidelijk aangegeven reden is "omdat zij onderdrukt worden" en "uit hun huizen zijn verdreven zonder een rechtvaardige reden". Het was duidelijk een aanvallende oorlog van de zijde van de vijanden van de Islam, die de moslims op die wijze trachtten uit te roeien of hen trachtten te dwingen hun godsdienst te verzaken: "En zij zullen niet ophouden U te bestrijden, totdat zij, indien zij het kunnen, U van uw geloof doen terugkeren" (2:217). Het was een heilige oorlog in de volste zin van het woord. Want indien de oorlog onder deze omstandigheden niet toegestaan zou zijn, dan zou er geen vrede op aarde zijn, geen godsdienstvrijheid, en alle huizen van Godsverering zouden zijn verwoest. Inderdaad kon een oorlog niet heiliger zijn dan die, welke hard nodig was voor de godsdienstvrijheid van de moslims en voor andere mensen, en welke eveneens hard nodig was om de moskeeën, de kloosters, de synagogen en de kerken te beschermen. Zo er ooit in deze wereld een rechtvaardige reden tot oorlog voeren was geweest, dan was het wel het voeren van een oorlog, waar de moslims toestemming voor kregen. En een oorlog uit zulke zuivere motieven was ongetwijfeld een djihaad. Een strijd, die gevoerd werd enkel met het doel om de waarheid te laten gedijen en gewetensvrijheid te handhaven.

Het tweede vers, dat de Moslims toestemming geeft tot strijden, luidt aldus: " En strijd ten dienste van God tegen degenen, die U bestrijden en wees niet agressief. Voorwaar, Allah heeft niet lief degenen, die agressief zijn" (2:190). Er wordt hier opnieuw duidelijk de voorwaarde gesteld, dat de moslims de aanval niet moeten beginnen. Zij moesten strijden - nu was dat een plicht geworden - maar alleen tegen diegenen, die tegen hen vochten. Agressie werd uitdrukkelijk verboden. En deze strijd ter zelfverdediging wordt een strijd op de weg van Allah (fi sabili-llah) genoemd, omdat een gevecht ter verdediging de edelste en rechtvaardigste van alle gevechten is. Het was een Goddelijke zaak, want hadden de moslims niet gevochten, dan zouden zij geheel en al uitgeroeid zijn en dan zou er niemand zijn geweest om de Goddelijke Eenheid op de aarde te bevestigen. Dat waren dezelfde woorden, waarin de Heilige profeet op het slagveld van Badr bad: "O Allah' ik smeek U, Uw verbond en Uw belofte te vervullen. O Allah' indien Gij (het anders) wilt, zult Gij niet meer aangebeden worden" (Bu. 56: 89). De woorden fi sabili-llah worden door de meeste Europese schrijvers verkeerd aangeduid in de zin van propaganda van den Islam. Niets kon verder van de waarheid zijn. De moslims vochten niet om anderen de Islam op te dringen; integendeel zij werden eigenlijk bestreden, en gedwongen de Islam op te geven, zoals bovenaangehaald vers 2:217 aantoont. Het is een bespottelijke zaak om te zeggen dat de moslims oorlog voerden ter verbreiding van de Islam!

Er wordt soms beweerd, dat deze bevelen met betrekking tot de defensieve strijd door een latere openbaring in hoofdstuk 9 werden opgeheven. Maar een ieder die dat hoofdstuk leest, kan wel zien dat de leerstellingen totaal niet afwijken van eerder vastgestelde beginselen. Strijd tegen de afgodendienaars wordt in hoofdstuk 9 bevolen, maar niet alleen tegen hen. In het allereerste vers van dit hoofdstuk is de verklaring van ontheffing alleen gericht op 'degenen - echter niet alle - onder de afgodendienaars, met wie U een verbond hebt gesloten. Er wordt zelfs in hun geval een uitzondering gemaakt: "Behalve degenen onder de afgodendienaars met wie U een verdrag hebt gesloten, dan zijn zij ten opzichte van U in niets te kort geschoten en hebben zij niemand tegen u gesteund". "Derhalve, komt hun verdrag na tot het einde van de termijn. Voorwaar, Allah heeft lief degenen die zorgvuldig zijn met hun plicht" (9:4).

Dit toont aan, dat er afgodische stammen waren, die op vriendschappelijke voet met de moslims leefden. Het was de moslims niet toegestaan tegen hen te strijden. Slechts de vijandig gezinde stammen die hun overeenkomsten schonden en de moslims aanvielen, moesten bestreden worden. En indien afzonderlijke afgodendienaars - zelfs al behoorden zij tot de vijandig gezinde stammen - inlichtingen omtrent de Islam wensten, opdat zij veilig naar huis konden terugkeren, zelfs al namen zij de Islam niet aan: "En indien een van de afgodendienaars bescherming van u vraagt, schenk hem dan bescherming, tot hij Allah's woord hoort; laat hem dan zijn plaats veilig bereiken. Dat komt, doordat zij een onwetend volk zijn" (9:6). De afgodendienaar, die nodig bescherming moest vragen, behoorde klaarblijkelijk tot een vijandig gezinde stam, want de vriendschappelijk gezinde stammen behoefden geen bescherming van de moslimse regering te vragen, omdat zij een verdrag met de moslims waren aangegaan. Zo moest zelfs een vijandig gezinde afgodendienaar, zoals de woorden van het vers aantonen, veilig naar huis gebracht worden en op geen enkele wijze overlast worden aangedaan. De afgodendienaren tegen wie het strijden werd bevolen, waren degenen die de verdragen hadden geschonden en de eerste waren om de moslims aan te vallen, zoals de volgende woorden aantonen: "Indien zij de overhand op u hebben, ten opzichte van u noch de banden van bloedverwantschap noch die van het verbond in acht nemen" (9:8). "Zult gij niet tegen de mensen strijden die hun eden gebroken hebben en besloten hebben de Boodschapper te verdrijven, terwijl zij u het eerst aanvielen?" (9:13).

Hoofdstuk 9, dat verondersteld wordt de oudere verzen op te heffen, spreekt dus nog steeds van vechten slechts tegen die afgodendienaars, die "u het eerst aanvielen", en dit is dezelfde voorwaarde die in oudere verzen, zoals 2:190, gesteld is.

Afkortingen:

AH=Bahr al Muhit (Commentaar), door Imaam Athir al-Din Abu 'Abd Allah Abu Hayyan al-Andalusi
Bu=Al Sahih al-Buchari door Al Hafiz Abu Abd-Allah Muhammad ibn Isma'il al Buchari
LL=Arabic English Lexicon door Edward William Lane
MSh=Mishkat al-Masabih (Hadies), door Shaikh Wali al-Din Muhammad 'Abd Allah
Al -Nihaya fi Gharibi-l-Hadithi wa-l-Athar
R=Al Mufradat fi Gharib al-Quran (Woordenboek van de Koran), door Shaikh Abu-l Qasim Al Husain al Raghib al Isfahani
Tr=Al-Jami' (Hadies), door Abu 'Isa Muhammad ibn 'Isa Tirmidhi [/B]
Mooie ondertekening heb je
Dat is pas leerzaam!

17-11-2003, 22:42



Citaat:
Origineel gepost door Uitgeblust
[B]Het gebruik van het woord djihaad door de juristen

Alleen onder de juristen verloor het woord djihaad zijn oorspronkelijke ruimere betekenis en begon het in de engere zin van qital (gevecht) gebruikt te worden. De reden is niet ver te zoeken. De fiqh-boeken codificeerden de Islamitische wet en bij de classificatie van de verschillende wetsonderwerpen, moest het woord qital (het gevecht) noodzakelijkerwijs worden opgenomen. Echter, de uitnodiging tot de Islam maakte, hoewel dit een grondbetekenis van het woord djihaad is, geen deel uit van de wet, daar het een zaak van individuele vrije keus was. De juristen die de qital moesten behandelen, gebruikten het woord djihaad derhalve als synoniem voor qital. Niet lang daarna verloor men de ruimere betekenis van djihaad uit het oog, ofschoon de commentatoren van de Heilige Koran deze betekenis overnamen als zij zulke verzen behandelden, zoals in 25:52. Maar dat was niet het enige verkeerde gebruik van het woord. Tegelijk met deze betekenisverenging van het woord djihaad werd het denkbeeld ontwikkeld, dat de moslims oorlog moesten voeren tegen ongelovige volkeren en landen, onverschillig of zij aangevallen werden of niet. Een denkbeeld, dat de Heilige Koran geheel vreemd is.




De verbreiding van de Islam met geweld

De propaganda van de Islam is ongetwijfeld een godsdienstplicht van iedere echte moslim, die het voorbeeld van de Heilige Profeet moest volgen. Maar de "verbreiding van de Islam met geweld" is iets, waar men in de Heilige Koran geen spoor van kan vinden. Ja, het Heilige Boek stelt zelfs het tegenovergestelde in duidelijke bewoordingen vast: "Er is geen dwang in de religie", en voegt er de reden bij: "De rechte weg is duidelijk onderscheiden van de dwaling" (2:256). Dit vers werd geopenbaard, nadat toestemming tot oorlog voeren gegeven was. Het is derhalve zeker, dat de toestemming tot vechten geen verband hield met de prediking van de religie. Dat de Heilige Koran een dergelijke stelling nooit onderwees en dat de Heilige Profeet er ook nooit aan dacht, is een gegeven dat thans gaandeweg door het Westen wordt gewaardeerd. Nadat D.B. MacDonald zijn artikel over de Djihaad in de Encyclopaedia of Islam begon met de bewering dat "de verbreiding van de Islam met de wapens over het algemeen een godsdienstplicht van de moslims is", twijfelde hij in zekere zin aan de juistheid van zijn eigen bewering, door er aan te voegen dat er in de Heilige Koran niets is, dat zijn bewering bevestigt en dat het denkbeeld zelfs bij de Profeet niet opkwam: "In de Mekkaanse Soera's van de Koran wordt geleerd dat aanvallen geduldig moeten worden ondergaan; er was geen andere houding mogelijk. Maar te Medina had men het recht om de aanval af te slaan en gaandeweg werd het een voorgeschreven plicht om de vijandig gezinde Mekkaners te bestrijden en te onderwerpen. Of Mohammed zelf inzag, dat zijn standpunt een bestendige alsmede een oorlog zonder aanleiding tegen de ongelovige wereld met zich meebracht totdat ze aan de Islam onderworpen was, is misschien twijfelachtig. De overleveringen zijn duidelijk over het punt, (later zal aangetoond worden, dat ook de Hadies niet leert de Islam met geweld te propageren) maar de Koranische passages spreken steeds van de ongelovigen, die gevaarlijk en trouweloos zijn en derhalve onderworpen moeten worden".

Hier is een duidelijke erkenning dat de Heilige Koran het oorlog voeren tegen alle ongelovigen, zodat de moslims hen aan de Islam onderwierpen, niet beveelt en dat het denkbeeld ook niet bij de Heilige Profeet opkwam. De logische gevolgtrekking van deze erkenning is, dat de onvervalste hadiths een dergelijke leerstelling niet kunnen bevatten, want de Hadith is het gezegde van de Profeet. Indien de Koran en de Heilige Profeet zo'n leerstelling nooit hebben verkondigd, hoe kan die dan de godsdienstplicht van de moslims genoemd worden? Er is hier klaarblijkelijk een strijd in de geest van de schrijver tussen vooropgezette meningen en werkelijke feitenkennis.




De omstandigheden waaronder oorlog toegestaan werd

Het is een verkeerde voorstelling van zaken om te zeggen, dat men te Mekka geleerd werd geduld te betrachten tijdens aanvallen, omdat hem geen andere keus overbleef en dat men te Medina wel het recht had om de aanval af te slaan. De houding was ongetwijfeld veranderd, maar die verandering was toe te schrijven aan de verandering van omstandigheden. Er was te Mekka een persoonlijke vervolging en daar werd geleerd geduld te betrachten. Waren de omstandigheden te Medina dezelfde gebleven, dan zou de houding van de moslims ook dezelfde zijn geweest. Maar de Koreisjieten konden de moslims niet meer individueel vervolgen, daar zij buiten hun bereik woonden. Deze omstandigheid nu wakkerde het vuur van hun verbolgenheid aan en zij smeedden nu plannen, om de moslims als een volk uit te roeien. Zij grepen naar het zwaard om de moslims te vernietigen en om ze te dwingen tot het ongeloof terug te keren. Dat was de handschoen die hun werd toegeworpen en de Profeet moest hem wel opnemen. De Heilige Koran getuigt daarvan het duidelijkst. De oudste toestemming om aanvallen af te slaan wordt uitgedrukt in woorden, die aantonen dat de vijand reeds naar het zwaard had gegrepen of besloten had dat te doen: "Toestemming (tot strijden) wordt gegeven aan degenen, tegen wie oorlog wordt gevoerd, omdat zij onderdrukt worden. Voorwaar, Allah is zeker in staat om degenen bij te staan, die op een onrechtvaardige manier uit hun huizen verdreven zijn , behalve als zij zeggen: Onze Heer is Allah. En indien Allah de ene mens door de andere mens in toom zou hebben gehouden, dan zouden zeker kloosters, kerken, synagogen en moskeeën, waarin Allah's naam dikwijls wordt uitgesproken, zijn afgebroken. Voorwaar, Allah zal zeker degene bijstaan die Hem bijstaat" (22:39,40). De woorden van dit vers tonen alleen al aan, dat het het oudste is over het onderwerp 'strijden'. Het is namelijk de eerste vermelding over het verlenen van toestemming hiertoe, wat tot op dat moment klaarblijkelijk niet gegeven was. Deze toestemming werd gegeven aan een volk, waartegen oorlog werd gevoerd door hun vijanden (yuqataluna)'. Het was geen toestemming om tegen de mensen in het algemeen oorlog te voeren, maar uitsluitend tegen degenen, die tegen hen oorlog voerden, en de duidelijk aangegeven reden is "omdat zij onderdrukt worden" en "uit hun huizen zijn verdreven zonder een rechtvaardige reden". Het was duidelijk een aanvallende oorlog van de zijde van de vijanden van de Islam, die de moslims op die wijze trachtten uit te roeien of hen trachtten te dwingen hun godsdienst te verzaken: "En zij zullen niet ophouden U te bestrijden, totdat zij, indien zij het kunnen, U van uw geloof doen terugkeren" (2:217). Het was een heilige oorlog in de volste zin van het woord. Want indien de oorlog onder deze omstandigheden niet toegestaan zou zijn, dan zou er geen vrede op aarde zijn, geen godsdienstvrijheid, en alle huizen van Godsverering zouden zijn verwoest. Inderdaad kon een oorlog niet heiliger zijn dan die, welke hard nodig was voor de godsdienstvrijheid van de moslims en voor andere mensen, en welke eveneens hard nodig was om de moskeeën, de kloosters, de synagogen en de kerken te beschermen. Zo er ooit in deze wereld een rechtvaardige reden tot oorlog voeren was geweest, dan was het wel het voeren van een oorlog, waar de moslims toestemming voor kregen. En een oorlog uit zulke zuivere motieven was ongetwijfeld een djihaad. Een strijd, die gevoerd werd enkel met het doel om de waarheid te laten gedijen en gewetensvrijheid te handhaven.

Het tweede vers, dat de Moslims toestemming geeft tot strijden, luidt aldus: " En strijd ten dienste van God tegen degenen, die U bestrijden en wees niet agressief. Voorwaar, Allah heeft niet lief degenen, die agressief zijn" (2:190). Er wordt hier opnieuw duidelijk de voorwaarde gesteld, dat de moslims de aanval niet moeten beginnen. Zij moesten strijden - nu was dat een plicht geworden - maar alleen tegen diegenen, die tegen hen vochten. Agressie werd uitdrukkelijk verboden. En deze strijd ter zelfverdediging wordt een strijd op de weg van Allah (fi sabili-llah) genoemd, omdat een gevecht ter verdediging de edelste en rechtvaardigste van alle gevechten is. Het was een Goddelijke zaak, want hadden de moslims niet gevochten, dan zouden zij geheel en al uitgeroeid zijn en dan zou er niemand zijn geweest om de Goddelijke Eenheid op de aarde te bevestigen. Dat waren dezelfde woorden, waarin de Heilige profeet op het slagveld van Badr bad: "O Allah' ik smeek U, Uw verbond en Uw belofte te vervullen. O Allah' indien Gij (het anders) wilt, zult Gij niet meer aangebeden worden" (Bu. 56: 89). De woorden fi sabili-llah worden door de meeste Europese schrijvers verkeerd aangeduid in de zin van propaganda van den Islam. Niets kon verder van de waarheid zijn. De moslims vochten niet om anderen de Islam op te dringen; integendeel zij werden eigenlijk bestreden, en gedwongen de Islam op te geven, zoals bovenaangehaald vers 2:217 aantoont. Het is een bespottelijke zaak om te zeggen dat de moslims oorlog voerden ter verbreiding van de Islam!

Er wordt soms beweerd, dat deze bevelen met betrekking tot de defensieve strijd door een latere openbaring in hoofdstuk 9 werden opgeheven. Maar een ieder die dat hoofdstuk leest, kan wel zien dat de leerstellingen totaal niet afwijken van eerder vastgestelde beginselen. Strijd tegen de afgodendienaars wordt in hoofdstuk 9 bevolen, maar niet alleen tegen hen. In het allereerste vers van dit hoofdstuk is de verklaring van ontheffing alleen gericht op 'degenen - echter niet alle - onder de afgodendienaars, met wie U een verbond hebt gesloten. Er wordt zelfs in hun geval een uitzondering gemaakt: "Behalve degenen onder de afgodendienaars met wie U een verdrag hebt gesloten, dan zijn zij ten opzichte van U in niets te kort geschoten en hebben zij niemand tegen u gesteund". "Derhalve, komt hun verdrag na tot het einde van de termijn. Voorwaar, Allah heeft lief degenen die zorgvuldig zijn met hun plicht" (9:4).

Dit toont aan, dat er afgodische stammen waren, die op vriendschappelijke voet met de moslims leefden. Het was de moslims niet toegestaan tegen hen te strijden. Slechts de vijandig gezinde stammen die hun overeenkomsten schonden en de moslims aanvielen, moesten bestreden worden. En indien afzonderlijke afgodendienaars - zelfs al behoorden zij tot de vijandig gezinde stammen - inlichtingen omtrent de Islam wensten, opdat zij veilig naar huis konden terugkeren, zelfs al namen zij de Islam niet aan: "En indien een van de afgodendienaars bescherming van u vraagt, schenk hem dan bescherming, tot hij Allah's woord hoort; laat hem dan zijn plaats veilig bereiken. Dat komt, doordat zij een onwetend volk zijn" (9:6). De afgodendienaar, die nodig bescherming moest vragen, behoorde klaarblijkelijk tot een vijandig gezinde stam, want de vriendschappelijk gezinde stammen behoefden geen bescherming van de moslimse regering te vragen, omdat zij een verdrag met de moslims waren aangegaan. Zo moest zelfs een vijandig gezinde afgodendienaar, zoals de woorden van het vers aantonen, veilig naar huis gebracht worden en op geen enkele wijze overlast worden aangedaan. De afgodendienaren tegen wie het strijden werd bevolen, waren degenen die de verdragen hadden geschonden en de eerste waren om de moslims aan te vallen, zoals de volgende woorden aantonen: "Indien zij de overhand op u hebben, ten opzichte van u noch de banden van bloedverwantschap noch die van het verbond in acht nemen" (9:8). "Zult gij niet tegen de mensen strijden die hun eden gebroken hebben en besloten hebben de Boodschapper te verdrijven, terwijl zij u het eerst aanvielen?" (9:13).

Hoofdstuk 9, dat verondersteld wordt de oudere verzen op te heffen, spreekt dus nog steeds van vechten slechts tegen die afgodendienaars, die "u het eerst aanvielen", en dit is dezelfde voorwaarde die in oudere verzen, zoals 2:190, gesteld is.

Afkortingen:

AH=Bahr al Muhit (Commentaar), door Imaam Athir al-Din Abu 'Abd Allah Abu Hayyan al-Andalusi
Bu=Al Sahih al-Buchari door Al Hafiz Abu Abd-Allah Muhammad ibn Isma'il al Buchari
LL=Arabic English Lexicon door Edward William Lane
MSh=Mishkat al-Masabih (Hadies), door Shaikh Wali al-Din Muhammad 'Abd Allah
Al -Nihaya fi Gharibi-l-Hadithi wa-l-Athar
R=Al Mufradat fi Gharib al-Quran (Woordenboek van de Koran), door Shaikh Abu-l Qasim Al Husain al Raghib al Isfahani
Tr=Al-Jami' (Hadies), door Abu 'Isa Muhammad ibn 'Isa Tirmidhi [/B]
Komt dit van een Ahmadiyya site???

18-11-2003, 05:58

Citaat:
Origineel gepost door Ismael21
Komt dit van een Ahmadiyya site???
Ik heb wel iets gevonden voor je

Schrijver van het stukje is Maulana Muhammad Ali en hij heeft "De Religie van de Islam" als boek bron gebruikt.

Al kan ik me niet met alles verenigen toch kon ik me vinden met veel vinden, vooral dat Djihaad het gevecht in jezelf is dat we allemaal moeten voeren, niet de djihaad om een ieder die anders denkt te verwoesten, dat recht hebben wij niet dat heeft HIJ (SWT) alleen

18-11-2003, 15:19

Citaat:
Origineel gepost door AbuUthmaan
Er is een hadith, aldus luidt een uitspraak van de Profeet (sallallahu 'alaihi wa sallam):

[B]"Ik ben met het zwaard gestuurd, dicht bij het Uur, totdat Allah alleen aanbeden wordt, zonder partners... (Aboe Dawoed, sahih)



Voorts de volgende uitspraak van schrijver:

"Het gebruik van het woord djihaad door de juristen

Alleen onder de juristen verloor het woord djihaad zijn oorspronkelijke ruimere betekenis en begon het in de engere zin van qital (gevecht) gebruikt te worden. De reden is niet ver te zoeken. De fiqh-boeken codificeerden de Islamitische wet en bij de classificatie van de verschillende wetsonderwerpen, moest het woord qital (het gevecht) noodzakelijkerwijs worden opgenomen. Echter, de uitnodiging tot de Islam maakte, hoewel dit een grondbetekenis van het woord djihaad is, geen deel uit van de wet, daar het een zaak van individuele vrije keus was. De juristen die de qital moesten behandelen, gebruikten het woord djihaad derhalve als synoniem voor qital. Niet lang daarna verloor men de ruimere betekenis van djihaad uit het oog, ofschoon de commentatoren van de Heilige Koran deze betekenis overnamen als zij zulke verzen behandelden, zoals in 25:52. Maar dat was niet het enige verkeerde gebruik van het woord. Tegelijk met deze betekenisverenging van het woord djihaad werd het denkbeeld ontwikkeld, dat de moslims oorlog moesten voeren tegen ongelovige volkeren en landen, onverschillig of zij aangevallen werden of niet. Een denkbeeld, dat de Heilige Koran geheel vreemd is.


De Profeet (sallallahu 'alaihi wa sallam) heeft gezegd:

"Deze kennis zal gedragen worden door de betrouwbaren en oprechten van elke generatie ...

"De beste mensen zijn de mensen van mijn tijd, dan degenen die hen volgen, dan degenen die hen weer volgen"

"Er zal altijd een groep (de 'Ulama en degenen met hen) van mijn Ummah op de Waarheid blijven (of vasthouden aan het Bevel van Allah)...

Ik vraag me dan het volgende af. Als de geleerden (Fuqaha, Muhadithien enz.) van de eerste generaties Moslims niet de juiste betekenis van Jihaad wisten en dus een verkeerde interpretatie gaven, van wie heeft deze schrijver zijn kennis dan? Hoogstwaarschijnlijk uit z'n duim gezogen. Mijnsinziens wil hij de tevredenheid van de Westerlingen verkrijgen.

La hawla wa laa wa la qawatta illa billah. Twee extremen:

-De een kent niets anders dan Jihaad met het zwaard, zonder enige voorwaarden
-De ander kent niets anders dan Jihaad van de Nafs

Jihaad an-Nafs is voor elk individu ten alle tijde verplicht, terwijl dat niet geval is met Jihaad met het zwaard, deze is gebonden aan Fadr'Ayn of Fard Kifaya. En de 'Ulama bepalen wanneer het Fard 'Ayn wordt en niet jan en alleman.

Alles heeft z'n plaats in de Islaam


'Abdulwaahid [/B]
JazakAllahoe ghairan