Mister1979
28-05-2007, 14:53
Vuile handen
→ Hoe Holland aan Saddam verdiende
Vorige week werd Frans van Anraat tot zeventien jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens zijn chemicaliënleveranties aan Saddam Hoessein. Ook de Nederlandse overheid is bij de dodelijke leveranties betrokken, gezien de coöperatieve opstelling van het ministerie van Economische Zaken.
DOOR Joeri Boom
Omar Khawa stierf op 16 maart 1988 in Halabja, een Koerdisch stadje in Noord-Irak. In zijn armen had hij zijn zoontje, een baby nog. Hij had proberen te vluchten voor de ‘stille bommen’, afgeworpen door Saddam Hoesseins luchtmacht. Ze explodeerden niet, maar verspreidden dodelijk gas. Naar schatting vijfduizend mensen stierven. In de Anfal-campagne, waar de gifgasaanval op Halabja deel van uitmaakte, werden nog eens tussen de vijftig- en honderdduizend Iraakse Koerden door Saddams troepen vermoord. Het was zijn wraak voor hun steun aan Iran, waarmee Irak al sinds 1980 in oorlog was. Omar Khawa werd postuum beroemd. De foto van zijn lichaam op de stoep van zijn huis, zijn dode zoontje in zijn armen geklemd, ging de hele wereld over en werd het symbool van de wreedheid van Saddam Hoesseins regime. De aanval op Halabja was de grootste gifgasaanval op een burgerdoel ooit.
Ook Frans van Anraat is nu wereldberoemd, bij leven en welzijn. Vanaf 1984 was hij de belangrijkste leverancier van chemicaliën aan Irak waaruit onder meer het dodelijke mosterdgas werd gemaakt dat niet alleen in Halabja, maar ook bij tientallen andere gifgasaanvallen, zowel op burgerdoelen als op Iraanse militairen, werd gebruikt. In 2005 werd hij door de Nederlandse rechter veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Vorige week legden internationale media vast hoe hij er in hoger beroep twee jaar bovenop kreeg. Hij werd veroordeeld tot zeventien jaar gevangenisstraf voor zijn leveranties van thiodiglycol (tdg), een essentieel bestanddeel – een ‘sleutelvoorloper’ – van mosterdgas. Door Van Anraat geleverde chemicaliën die gebruikt werden voor het vervaardigen van zenuwgassen als tabun, VX en sarin liet de rechter buiten beschouwing.
Van Anraat was de eerste Nederlander die terechtstond voor medeplichtigheid aan genocide sinds het beëindigen van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog. Dat het Iraakse regime genocide pleegde op de Koerden werd volgens het Haagse gerechtshof niet afdoende bewezen. Dat Van Anraat medeplichtig was aan oorlogsmisdaden wel. Vandaar zijn hoge en onvoorwaardelijke straf, die door het gerechtshof uitdrukkelijk als voorbeeld werd gesteld aan ‘mensen of bedrijven die (internationaal) handelen, bijvoorbeeld in wapens of mede daartoe te gebruiken grondstoffen’. Volgens het hof ‘moet [hun] worden ingescherpt dat zij – indien zij geen grote waakzaamheid betrachten – bij hoogst ernstige misdrijven betrokken kunnen raken’.
Het boek van de chemicaliënleveranties aan Saddam Hoessein door Nederlanders leek met Van Anraats veroordeling gesloten. Maar de rechter heeft het met zijn waarschuwing aan het einde van het vonnis met een harde klap weer opengeslagen. Ook de Nederlandse bedrijven kbs en Melchemie leverden voorlopers voor gifgassen aan Irak, zij het eerder, voordat er exportrestricties van kracht waren, en beperkter dan Van Anraat. In totaal leverden Nederlandse bedrijven 45 procent van de Iraakse grondstoffen voor chemische wapens. Van Anraat alleen is verantwoordelijk voor 38 procent daarvan.
‘Van Anraat is niet veroordeeld omdat hij de in- en uitvoerwet overtrad’, zegt Frank Slijper van Campagne tegen Wapenhandel. ‘In het proces stond centraal of hij had kunnen weten dat de tdg die hij in grote hoeveelheden leverde geen civiele toepassing kón hebben. Die vraag kun je ook stellen bij de leveranties van een bedrijf als kbs, dat vóór de exportrestricties 250 ton tdg leverde aan Irak. Eerder had bijvoorbeeld BasF een order afgewezen, omdat het gifgasproductie vermoedde. Ik zou wel eens willen zien hoe een rechter daarover oordeelt.’
Ook de Nederlandse overheid is bij de dodelijke leveranties betrokken. Nederlandse bedrijven werkten niet bepaald in een vacuüm. Het ministerie van Economische Zaken heeft zijn uiterste best gedaan de lijst met chemicaliën die niet naar Irak mochten worden uitgevoerd zo kort mogelijk te houden. Daarover ontspon zich in 1984 een felle strijd met het departement van Buitenlandse Zaken. Een zwarte hoofdrol aan de zijde van EZ werd vertolkt door vvd’er Frits Bolkestein, destijds staatssecretaris voor Buitenlandse Handel.
In april vorig jaar wijdde het vpro-radioprogramma Argos twee uitzendingen aan de kwestie. Frank Slijper deed voor Argos onderzoek naar de chemicaliënleveranties door Nederlandse bedrijven aan Irak in de jaren tachtig. Daartoe deed hij een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur. Vorige week, vlak voor de veroordeling in hoger beroep van Van Anraat, publiceerde Campagne tegen Wapenhandel het rapport Nederland en de chemische wapens van Irak, een uitwerking van het Argos-onderzoek, aangevuld met materiaal dat pas na de uitzendingen door het ministerie werd vrijgegeven. Tezamen met de Argos-afleveringen uit april 2006 schetst het rapport een onthutsend beeld van de dubbele moraal die de Nederlandse overheid hanteerde.
Al in januari 1981, als de oorlog met Iran nog geen jaar gaande is, zet Irak een dodelijk zenuwgas in tegen Iraanse militairen. Er vallen honderd doden. Het ontgaat de internationale gemeenschap. Maar de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Irak, Meindert Schorer, is waakzaam. Hij meldt in oktober 2005 tijdens zijn verhoor in het proces tegen Van Anraat dat hij al in 1982 sterk vermoedde dat Irak gifgas inzette tegen Iraanse soldaten. In de uitzending van Argos op 28 april 2006 herhaalt hij dat. Bovendien zegt hij dat hij in 1982 al codeberichten naar Nederland heeft verstuurd waarin hij meldde dat Saddam strijdgassen inzette. Uit de documenten die Frank Slijper loskreeg blijkt zelfs dat Nederland al in 1981 op de hoogte was. Maar de regering ondernam geen actie. Voor de export van chemicaliën naar Irak die nodig zijn voor de vervaardiging van strijdgassen hoefde geen vergunning aangevraagd te worden.
Op 3 november 1983 stapt Iran naar de Veiligheidsraad en beschuldigt Irak van het inzetten van gifgassen. Er volgt een onderzoek door de Verenigde Naties dat de beschuldiging bevestigt. Op initiatief van Nederland, dat tijdelijk lid is van de Veiligheidsraad, veroordeelt de raad het gebruik van chemische wapens. Irak wordt daarbij niet met name genoemd. Toch ontbrandt dan reeds de strijd tussen de ministeries van Buitenlandse en Economische Zaken. Irak kondigt aan dat ‘dit zeker zijn weerslag zal hebben op de relatie tussen Irak en Nederland’, en daarop zit Economische Zaken niet te wachten. Het ministerie wil de handelsbetrekkingen met het olierijke Irak op peil houden, oorlog of geen oorlog. EZ stelt nijdig dat er ‘vooroverleg’ had moeten plaatsvinden, waarbij ‘de mogelijke economische consequenties’ van de veroordeling belicht hadden kunnen worden.
In 1983 meldt Iran 34 Iraakse gasaanvallen. Irak plaatst fikse orders voor chemicaliën bij Melchemie en kbs. Nederland doet niets. Pas in april 1984 onderneemt het ministerie van Buitenlandse Zaken actie, maar pas als de Amerikanen Nederland dringend verzoeken in te grijpen omdat Irak vijfhonderd ton thiodiglycol heeft besteld bij een Nederlands bedrijf. Buitenlandse Zaken, geleid door minister Hans van den Broek (cda), stelt voor om 21 stoffen die gebruikt kunnen worden als voorlopers voor strijdgassen zo snel mogelijk aan een vergunningplicht te onderwerpen. Er is geen tijd te verliezen, want het Iraakse strijdgasprogramma draait op volle toeren.
Economische Zaken protesteert onmiddellijk. Diverse stoffen op de lijst hebben ook civiele toepassingen. EZ wil deze dual use-chemicaliën vrij van vergunningen houden. Bolkestein krabbelt op een nota: ‘In geval van gerechtvaardigde twijfel moet niet worden opgetreden.’ Hij bedoelt: als niet zeker is of de stof door Irak zal worden gebruikt voor gifgas, moet hij uitgevoerd kunnen worden. Bolkestein haalt ook andere argumenten uit de kast: Nederland zou geen eenzijdige actie tegen Irak kunnen ondernemen omdat de Tweede Kamer eerder is voorgehouden dat dat ook niet kon tegen Zuid-Afrika; andere landen zouden de Nederlandse leveranties overnemen. Buitenlandse Zaken werpt tegen dat voor een groot deel van de stoffen in Nederland orders zijn geplaatst door Irak en dat ze dus verdacht zijn. Uiteindelijk, na veel getouwtrek, wordt een compromis bereikt: elf chemicaliën die grondstoffen vormen voor gifgassen, tien minder dan BZ wilde, worden onderworpen aan een vergunningplicht. Onder meer natriumcyanide, een grondstof voor blauwzuurgas, wordt van de lijst geschrapt. Vermoedelijk is het ingezet in Halabja, samen met mosterdgas. Waterstoffluoride, een grondstof voor het zenuwblokkerende sarin-gas, komt evenmin op de lijst.
Door het dwarsliggen van Bolkestein treedt de maatregel pas in werking op 5 februari 1985. Zijn departement blijft in de loop der jaren proberen de lijst te beperken. De zakelijkheid van zijn ministerie blijkt onder meer uit een geheim rapport van 6 april 1984, getiteld Gebruik chemische strijdmiddelen in Iran-Irak, opgesteld door een ambtelijke werkgroep van BZ en EZ. Argos citeerde eruit. ‘Voor deze laatste vijf stoffen zijn bij Nederlandse bedrijven door Irak orders geplaatst voor zo grote hoeveelheden dat civiele toepassing is uitgesloten.’ Verderop heet het desalniettemin: ‘Gezien de civiele toepassingen lijkt een exportbeperking van deze stoffen niet gewenst.’
.................................................. .................................................. ..................................
http://www.groene.nl/2007/20/Hoe_Holland_aan_Saddam_verdiende
→ Hoe Holland aan Saddam verdiende
Vorige week werd Frans van Anraat tot zeventien jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens zijn chemicaliënleveranties aan Saddam Hoessein. Ook de Nederlandse overheid is bij de dodelijke leveranties betrokken, gezien de coöperatieve opstelling van het ministerie van Economische Zaken.
DOOR Joeri Boom
Omar Khawa stierf op 16 maart 1988 in Halabja, een Koerdisch stadje in Noord-Irak. In zijn armen had hij zijn zoontje, een baby nog. Hij had proberen te vluchten voor de ‘stille bommen’, afgeworpen door Saddam Hoesseins luchtmacht. Ze explodeerden niet, maar verspreidden dodelijk gas. Naar schatting vijfduizend mensen stierven. In de Anfal-campagne, waar de gifgasaanval op Halabja deel van uitmaakte, werden nog eens tussen de vijftig- en honderdduizend Iraakse Koerden door Saddams troepen vermoord. Het was zijn wraak voor hun steun aan Iran, waarmee Irak al sinds 1980 in oorlog was. Omar Khawa werd postuum beroemd. De foto van zijn lichaam op de stoep van zijn huis, zijn dode zoontje in zijn armen geklemd, ging de hele wereld over en werd het symbool van de wreedheid van Saddam Hoesseins regime. De aanval op Halabja was de grootste gifgasaanval op een burgerdoel ooit.
Ook Frans van Anraat is nu wereldberoemd, bij leven en welzijn. Vanaf 1984 was hij de belangrijkste leverancier van chemicaliën aan Irak waaruit onder meer het dodelijke mosterdgas werd gemaakt dat niet alleen in Halabja, maar ook bij tientallen andere gifgasaanvallen, zowel op burgerdoelen als op Iraanse militairen, werd gebruikt. In 2005 werd hij door de Nederlandse rechter veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. Vorige week legden internationale media vast hoe hij er in hoger beroep twee jaar bovenop kreeg. Hij werd veroordeeld tot zeventien jaar gevangenisstraf voor zijn leveranties van thiodiglycol (tdg), een essentieel bestanddeel – een ‘sleutelvoorloper’ – van mosterdgas. Door Van Anraat geleverde chemicaliën die gebruikt werden voor het vervaardigen van zenuwgassen als tabun, VX en sarin liet de rechter buiten beschouwing.
Van Anraat was de eerste Nederlander die terechtstond voor medeplichtigheid aan genocide sinds het beëindigen van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog. Dat het Iraakse regime genocide pleegde op de Koerden werd volgens het Haagse gerechtshof niet afdoende bewezen. Dat Van Anraat medeplichtig was aan oorlogsmisdaden wel. Vandaar zijn hoge en onvoorwaardelijke straf, die door het gerechtshof uitdrukkelijk als voorbeeld werd gesteld aan ‘mensen of bedrijven die (internationaal) handelen, bijvoorbeeld in wapens of mede daartoe te gebruiken grondstoffen’. Volgens het hof ‘moet [hun] worden ingescherpt dat zij – indien zij geen grote waakzaamheid betrachten – bij hoogst ernstige misdrijven betrokken kunnen raken’.
Het boek van de chemicaliënleveranties aan Saddam Hoessein door Nederlanders leek met Van Anraats veroordeling gesloten. Maar de rechter heeft het met zijn waarschuwing aan het einde van het vonnis met een harde klap weer opengeslagen. Ook de Nederlandse bedrijven kbs en Melchemie leverden voorlopers voor gifgassen aan Irak, zij het eerder, voordat er exportrestricties van kracht waren, en beperkter dan Van Anraat. In totaal leverden Nederlandse bedrijven 45 procent van de Iraakse grondstoffen voor chemische wapens. Van Anraat alleen is verantwoordelijk voor 38 procent daarvan.
‘Van Anraat is niet veroordeeld omdat hij de in- en uitvoerwet overtrad’, zegt Frank Slijper van Campagne tegen Wapenhandel. ‘In het proces stond centraal of hij had kunnen weten dat de tdg die hij in grote hoeveelheden leverde geen civiele toepassing kón hebben. Die vraag kun je ook stellen bij de leveranties van een bedrijf als kbs, dat vóór de exportrestricties 250 ton tdg leverde aan Irak. Eerder had bijvoorbeeld BasF een order afgewezen, omdat het gifgasproductie vermoedde. Ik zou wel eens willen zien hoe een rechter daarover oordeelt.’
Ook de Nederlandse overheid is bij de dodelijke leveranties betrokken. Nederlandse bedrijven werkten niet bepaald in een vacuüm. Het ministerie van Economische Zaken heeft zijn uiterste best gedaan de lijst met chemicaliën die niet naar Irak mochten worden uitgevoerd zo kort mogelijk te houden. Daarover ontspon zich in 1984 een felle strijd met het departement van Buitenlandse Zaken. Een zwarte hoofdrol aan de zijde van EZ werd vertolkt door vvd’er Frits Bolkestein, destijds staatssecretaris voor Buitenlandse Handel.
In april vorig jaar wijdde het vpro-radioprogramma Argos twee uitzendingen aan de kwestie. Frank Slijper deed voor Argos onderzoek naar de chemicaliënleveranties door Nederlandse bedrijven aan Irak in de jaren tachtig. Daartoe deed hij een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur. Vorige week, vlak voor de veroordeling in hoger beroep van Van Anraat, publiceerde Campagne tegen Wapenhandel het rapport Nederland en de chemische wapens van Irak, een uitwerking van het Argos-onderzoek, aangevuld met materiaal dat pas na de uitzendingen door het ministerie werd vrijgegeven. Tezamen met de Argos-afleveringen uit april 2006 schetst het rapport een onthutsend beeld van de dubbele moraal die de Nederlandse overheid hanteerde.
Al in januari 1981, als de oorlog met Iran nog geen jaar gaande is, zet Irak een dodelijk zenuwgas in tegen Iraanse militairen. Er vallen honderd doden. Het ontgaat de internationale gemeenschap. Maar de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Irak, Meindert Schorer, is waakzaam. Hij meldt in oktober 2005 tijdens zijn verhoor in het proces tegen Van Anraat dat hij al in 1982 sterk vermoedde dat Irak gifgas inzette tegen Iraanse soldaten. In de uitzending van Argos op 28 april 2006 herhaalt hij dat. Bovendien zegt hij dat hij in 1982 al codeberichten naar Nederland heeft verstuurd waarin hij meldde dat Saddam strijdgassen inzette. Uit de documenten die Frank Slijper loskreeg blijkt zelfs dat Nederland al in 1981 op de hoogte was. Maar de regering ondernam geen actie. Voor de export van chemicaliën naar Irak die nodig zijn voor de vervaardiging van strijdgassen hoefde geen vergunning aangevraagd te worden.
Op 3 november 1983 stapt Iran naar de Veiligheidsraad en beschuldigt Irak van het inzetten van gifgassen. Er volgt een onderzoek door de Verenigde Naties dat de beschuldiging bevestigt. Op initiatief van Nederland, dat tijdelijk lid is van de Veiligheidsraad, veroordeelt de raad het gebruik van chemische wapens. Irak wordt daarbij niet met name genoemd. Toch ontbrandt dan reeds de strijd tussen de ministeries van Buitenlandse en Economische Zaken. Irak kondigt aan dat ‘dit zeker zijn weerslag zal hebben op de relatie tussen Irak en Nederland’, en daarop zit Economische Zaken niet te wachten. Het ministerie wil de handelsbetrekkingen met het olierijke Irak op peil houden, oorlog of geen oorlog. EZ stelt nijdig dat er ‘vooroverleg’ had moeten plaatsvinden, waarbij ‘de mogelijke economische consequenties’ van de veroordeling belicht hadden kunnen worden.
In 1983 meldt Iran 34 Iraakse gasaanvallen. Irak plaatst fikse orders voor chemicaliën bij Melchemie en kbs. Nederland doet niets. Pas in april 1984 onderneemt het ministerie van Buitenlandse Zaken actie, maar pas als de Amerikanen Nederland dringend verzoeken in te grijpen omdat Irak vijfhonderd ton thiodiglycol heeft besteld bij een Nederlands bedrijf. Buitenlandse Zaken, geleid door minister Hans van den Broek (cda), stelt voor om 21 stoffen die gebruikt kunnen worden als voorlopers voor strijdgassen zo snel mogelijk aan een vergunningplicht te onderwerpen. Er is geen tijd te verliezen, want het Iraakse strijdgasprogramma draait op volle toeren.
Economische Zaken protesteert onmiddellijk. Diverse stoffen op de lijst hebben ook civiele toepassingen. EZ wil deze dual use-chemicaliën vrij van vergunningen houden. Bolkestein krabbelt op een nota: ‘In geval van gerechtvaardigde twijfel moet niet worden opgetreden.’ Hij bedoelt: als niet zeker is of de stof door Irak zal worden gebruikt voor gifgas, moet hij uitgevoerd kunnen worden. Bolkestein haalt ook andere argumenten uit de kast: Nederland zou geen eenzijdige actie tegen Irak kunnen ondernemen omdat de Tweede Kamer eerder is voorgehouden dat dat ook niet kon tegen Zuid-Afrika; andere landen zouden de Nederlandse leveranties overnemen. Buitenlandse Zaken werpt tegen dat voor een groot deel van de stoffen in Nederland orders zijn geplaatst door Irak en dat ze dus verdacht zijn. Uiteindelijk, na veel getouwtrek, wordt een compromis bereikt: elf chemicaliën die grondstoffen vormen voor gifgassen, tien minder dan BZ wilde, worden onderworpen aan een vergunningplicht. Onder meer natriumcyanide, een grondstof voor blauwzuurgas, wordt van de lijst geschrapt. Vermoedelijk is het ingezet in Halabja, samen met mosterdgas. Waterstoffluoride, een grondstof voor het zenuwblokkerende sarin-gas, komt evenmin op de lijst.
Door het dwarsliggen van Bolkestein treedt de maatregel pas in werking op 5 februari 1985. Zijn departement blijft in de loop der jaren proberen de lijst te beperken. De zakelijkheid van zijn ministerie blijkt onder meer uit een geheim rapport van 6 april 1984, getiteld Gebruik chemische strijdmiddelen in Iran-Irak, opgesteld door een ambtelijke werkgroep van BZ en EZ. Argos citeerde eruit. ‘Voor deze laatste vijf stoffen zijn bij Nederlandse bedrijven door Irak orders geplaatst voor zo grote hoeveelheden dat civiele toepassing is uitgesloten.’ Verderop heet het desalniettemin: ‘Gezien de civiele toepassingen lijkt een exportbeperking van deze stoffen niet gewenst.’
.................................................. .................................................. ..................................
http://www.groene.nl/2007/20/Hoe_Holland_aan_Saddam_verdiende