Citaat door MASTERDAM:Lees het artikel hier
HOUDINGEN EN GEBAREN
Wanneer men de talrijke verwijzingen in de bijbel naar de verschillende soorten van gebaren en lichaamshoudingen beschouwt, bemerkt men dat er in het Midden-Oosten in dit opzicht tot nu toe weinig veranderd is. De oosterlingen zijn in het uiten van hun gevoelens veel uitbundiger en minder terughoudend dan vele volken van de westerse wereld. Of hun houdingen en gebaren nu van woorden vergezeld gingen of niet, ze waren zeer krachtig en veelzeggend.
Gebed en eerbetoon. Staan. De Hebreeën en vele andere in de bijbel genoemde volken kenden geen voorgeschreven lichaamshouding bij het bidden. De verschillende houdingen die zij aannamen, gaven blijk van diep respect. Het was algemeen gebruikelijk om tijdens het bidden te staan. Ook Jezus sprak over deze houding bij het bidden (Mr 11:25). Toen Jezus direct na zijn doop bad, kennelijk in staande houding, werd de hemel geopend en daalde de heilige geest in lichamelijke gedaante gelijk een duif op hem neer, terwijl Gods stem vanuit de hemel sprak. — Lu 3:21, 22.
Knielen. Men placht bij het bidden ook te knielen. Jezus zelf knielde toen hij in de hof van Gethsemane bad (Lu 22:41). Bij de inwijding van de tempel knielde Salomo toen hij de natie Israël in gebed vertegenwoordigde (1Kon 8:54). Hoewel de bijbel in veel van de gevallen het woord „knie” in het meervoud gebruikt, kan het zijn dat iemand soms op één knie neerknielde, zoals oosterlingen dat soms nu nog doen. — Han 9:40; 20:36; 21:5; Ef 3:14.
Zich neerbuigen. Waar de joden zich ook bevonden, bij de aanbidding richtten zij hun gelaat naar de stad Jeruzalem en haar tempel (1Kon 8:42, 44; Da 6:10). In een visioen zag Ezechiël 25 mannen die zich met hun rug naar de tempel van Jehovah en met hun gezicht naar het O gekeerd neerbogen (Ez 8:16). De tempels van de zonaanbidders waren zo gebouwd dat de ingang zich aan de W-zijde bevond, zodat de aanbidders bij het binnengaan naar het O keken. De tempel van Jehovah daarentegen was gebouwd met de ingang op het O, zodat de aanbidders van Jehovah met de rug naar de opgang van de zon toegekeerd naar binnen gingen.
De armen uitstrekken. Zowel bij het staan als bij het knielen werden de handpalmen soms naar de hemel uitgebreid, of werden de handen in een smekend gebaar opgeheven of naar voren uitgestrekt (1Kon 8:22; 2Kr 6:13; Ne 8:6). Soms werd het gezicht opgeheven (Job 22:26) of sloeg men de ogen naar de hemel op. — Mt 14:19; Mr 7:34; Jo 17:1.
Zitten en zich neerwerpen. Ook in zittende houding werd gebeden, waarbij degene die bad, klaarblijkelijk neerknielde en dan op zijn hielen ging zitten (1Kr 17:16). In deze positie kon hij het hoofd buigen of de kin op de borst houden. Men kon ook, net als Elia, ter aarde neerhurken en zijn gezicht tussen zijn knieën steken (1Kon 18:42). De bijbel gebruikt voor ’zich neerwerpen’ vaak de uitdrukking ’neervallen’ of ’op zijn aangezicht vallen’. Hierbij viel men gewoonlijk op de knieën en boog zich op de handen of vaker nog op de ellebogen naar voren tot het hoofd de grond raakte (Ge 24:26, 48; Ne 8:6; Nu 16:22, 45; Mt 26:39). Wanneer iemand die een smeekbede opzond, intens verdriet had of zeer vurig bad, lag hij wellicht werkelijk languit met zijn gezicht naar de aarde. In gevallen van intense droefheid was degene die een smeekbede opzond soms in zakken gekleed (1Kr 21:16). Ook valse aanbidders bogen zich voor hun afgoden neer (Ex 20:5; Nu 25:2; 2Kon 5:18; Da 3:5-12), en vaak kusten zij hun afgoden. — 1Kon 19:18.
Religieuze gebaren in de richting van een voorwerp. Job wees op het gevaar dat iemands hart hem ertoe zou kunnen verlokken een voorwerp zoals de zon of de maan te vereren en er door een bepaald gebaar aanbidding aan te schenken, misschien door de hand op de mond te leggen in een kus, zoals heidense maanaanbidders en afgodenaanbidders dat deden. Job besefte dat men hierdoor de ware God zou verloochenen en rekenschap van deze dwaling zou moeten afleggen. — Job 31:26-28.
Onder christenen gebruikelijke houdingen bij het gebed. Jezus zond, evenals Paulus en anderen, oprechte gebeden in het openbaar op. Ook beval hij persoonlijke gebeden aan (Mt 6:5, 6). Maar Jezus veroordeelde het uitspreken van lange gebeden voor de schijn, een gewoonte waarin sommige schriftgeleerden waren vervallen, die door anderen gezien wilden worden (Mr 12:40; Lu 20:47). De christenen hebben echter veel gewoonten en gebruiken die God niet mishaagden, van de joodse synagoge overgenomen. In de christelijke Griekse Geschriften worden in verband met gebeden dezelfde lichaamshoudingen genoemd die bij de joden gebruikelijk waren. Nergens wordt een gelaatsuitdrukking of een lichaamshouding aanbevolen waarmee vroomheid voorgewend moet worden. Er wordt geen speciale waarde gehecht aan een bepaalde houding bij het bidden, zoals de handpalmen tegen elkaar houden of de handen vouwen. In feite kan men wanneer men een toegewezen taak ten uitvoer brengt of met een noodsituatie wordt geconfronteerd, in stilte bidden, zonder dit zichtbaar tot uitdrukking te brengen. (Vgl. Ne 2:4.) Christenen worden aangemoedigd om „met elke vorm van gebed en smeking” te blijven bidden. — Ef 6:18.