Ucheeha
13-05-2007, 13:56
Gehoorzamen aan de Wetten van het Land
Mufti Muhammad ibn Adam al-Kawthari
Vraag: Veel Moslimjongeren in het westen denken dat het niet erg is om wetten te overtreden in landen die niet tot de Kalifaat behoren. Is er enig bewijs dat Moslims de wetten van het land waar ze wonen na moeten leven, hetzij een land in het westen hetzij een Islamitisch land?
Antwoord:
In de naam van Allah, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
Over het algemeen zijn Moslims verplicht gehoor te geven aan de wetten van het land waar ze wonen, hetzij een Islamitisch land hetzij een niet-Islamitisch land, zolang zij niet bevolen worden om iets te doen dat de Sharī`ah tegengaat. Indien zij door de wet worden gedwongen om een zonde te begaan, dan zal het in dat geval niet alleen onnodig zijn zich aan de wet te houden maar zelfs niet toegestaan.
Sommige Moslims hebben de indruk dat het schenden van wetten in landen die geen Islamitische staat zijn (de Kalifaat) toegestaan is, en dit is volledig incorrect. Moslims moeten gehoor geven aan deze wetten, zolang de wet niet met de religie botst.
Sayyidunā `Abdullāh ibn `Umar (moge Allah tevreden met hem zijn) overlevert dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Het is noodzakelijk voor een Moslim om een heerser te gehoorzamen, zolang hij niet wordt opgedragen een zonde te begaan. Als hem op wordt gedragen een zonde te begaan, dan is er geen gehoor en gehoorzaamheid”
(Sahīh al-Bukhārī, no. 2796 & Sunan al-Tirmidhī
De bovenstaande overlevering is algemeen, er wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen Moslim en niet-Moslim landen, hoewel het volgens de geleerden voornamelijk betrekking heeft tot de Moslim landen.
Verder hebben veel geleerden niet-Moslimlanden (dār al-harb/kufr) verdeeld in twee categorieën, dār al-khawf en dār al-āman. De eerste staat voor een land waar Moslims constant onder bedreiging en angst leven met betrekking tot hun religie, leven en welvaart, terwijl de tweede voor een land staat waar Moslims relatief veilig zijn. Veel wetten en reglementen in dar al-āman (zoals vele niet-Moslimlanden zijn) komen overeen met die in Moslim landen (dār al-islām), waardoor het bevel tot het volgen van de wetten van een land ook van toepassing is in deze niet-Moslim landen.
Diegenen die van mening zijn dat het niet nodig is om zich te houden aan de wetten van een land tenzij er een Islamitische regering actief is, zeggen vaak dat deze wetten niet-Islamitisch en mensgemaakt zijn, terwijl wij alleen gehoor dienen te geven aan de wetten van Allah!
In feite is dit een erg onvolwassen begrip van de Islam, omdat zelfs de overheid van een Islamitische Kalifaat wetten invoerden die een creatie waren van henzelf en ijtihād. Als een Islamitische overheid het acht dat er een bepaalde wet ingevoerd moet worden, dan staat zij volledig in haar recht dat te doen, ook al is het [deze wet] niet te vinden in de Koran en de Sunnah. Alle geleerden zijn het er unaniem over eens dat, als een Islamitische overheid beslist om een wet in te voeren ten behoeve van het land en haar inwoners, het niet verkeerd is dit te doen zolang het niet tegen de Sharī`ah ingaat, en dat alle inwoners aan deze wet gebonden zijn, ook al was het oorspronkelijk geen verplichting in de Sharī`ah. Deze wetten die ingevoerd worden door het Kalifaat zullen dus ook ‘mensgemaakt’ zijn, en voor alle inwoners geldend.
Het gaat hier dus niet tussen Allah’s wetten en ‘mensgemaakte’ wetten, men dient deze kwestie te begrijpen en op een diepere en rationelere wijze mee omgaan.
Wanneer men woont in een bepaald land, stemt men mondeling, schriftelijk of effectie in de regels en regelgeving van dit land na te leven. Dit wordt volgens de Sharī`ah gezien als een belofte, overeenkomst en verbond. Men is dan verplicht het verbond na te komen zonder onderscheid te maken of het overeengekomen is met een vriend, vijand, Moslim, niet-Moslim of overheid. De Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen allen) voegden altijd daad bij woord en braken nooit een verbond of overeenkomst, zoals blijkt uit de boeken van de Sunnah en de geschiedenis. Aldus is het breken van een belofte of verbond, met zelfs een niet-Moslim, volledig onwettig en wordt gezien als een teken van hypocrisie ([nifāq, en de pleger ervan een] munāfiq).
Allah de Meest Verhevene zegt:
“ … En komt de belofte na. Voorwaar, over de belofte worden jullie (op de Dag der Opstanding) ondervraagd.”
(Koran, Sūrat al-Isrā 17:34)
Zo zegt Allah de Meest Verhevene ook:
“Voorwaar, Allah gebiedt jullie de toevertrouwde (zaken) aan de eigenaren te geven, en wanneer jullie tussen de mensen oordelen, oordeel dan met rechtvaardigheid.”
(Koran, Sūrat al-Nisā 4:58)
En over diegene die een overeenkomst breekt en schuldig is aan verraad, zegt Allah de Almachtige:
“Voorwaar, Allah houdt niet van de verraders.”
(Koran, Sūrat al-Anfāl 8:58)
Sayyidunā Abū Hurayra (moge Allah tevreden zijn met hem) heeft overgeleverd dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Een hypocriet heeft drie kenmerken: Wanneer hij spreekt liegt hij, wanneer hij een belofte maakt verbreekt hij deze en als iemand hem in vertouwen neemt dan verbreekt hij het [vertrouwen].”
(Sahīh al-Bukhārī no. 33)
Sayyidunā `Abdullāh ibn `Umar (moge Allah tevreden met hem zijn) overlevert dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Er zijn vier karaktertrekken die, als ze in iemand getroffen worden, duiden op een volledige hypocriet (munāfiq), en als iemand één van deze vier bezit dan heeft een gedeelte van de nifāq: Als hij in vertrouwen wordt genomen verbreekt hij het [vertrouwen], wanneer hij spreekt liegt hij, maakt hij een overeenkomst sluit (ahd) is hij schuldig aan verraad en gebrek aan loyaliteit (ghadar), en als hij redetwist dan spreekt hij onsmakelijke taal.”
(Sahīh al-Bukhārī, no. 34)
De Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) heeft duidelijke richtlijnen gegeven met betrekking tot het gedrag tegenover iemand met wie een overeenkomst of verbond is afgesloten. Sawfan ibn Sulaymān overlevert van een aantal Metgezellen van de Boodschapper van Allah (moge Allah tevreden zijn met hen allen), op het gezag van hun vaders die familie waren van elkaar, dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Pas op, als iemand diegene met wie hij een overeenkomst (mu’ahid) heeft onderdrukt, of zijn rechten schendt, of hem dwingt tot het verrichten van werk dat hij niet aankan, of iets van hem neemt zonder zijn toestemming, [dan] zal ik voor hem pleiten op de dag des oordeels.” (Sunan Abū Dawūd, no. 3047)
Bovenstaande Hadīth maakt duidelijk dat een Moslim verplicht is tot het nakomen van een overeenkomst of verbond, al is het met een niet-Moslim. Als er een dergelijke overeenkomst (ahd) plaatsvindt, wordt het beschouwd dat iemand zijn leven, welvaart en eigendom in bescherming heeft laten nemen. Het is dan onwettig (harām), zoals vrij duidelijk vermeld wordt in de Hadīth, om enig eigendom te nemen van degene met wie een overeenkomst is aangegaan, zonder zijn toestemming. Dit sluit de veronderstelling van sommigen die het ontvreemden van overheidsbezittingen door onwettige methoden toegestaan achten, absoluut uit.
De wijze van de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) en zijn Metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen allen) beelden duidelijk het belang uit van het vervullen van een verbond, en de onwettigheid van verraad.
Mufti Muhammad ibn Adam al-Kawthari
Vraag: Veel Moslimjongeren in het westen denken dat het niet erg is om wetten te overtreden in landen die niet tot de Kalifaat behoren. Is er enig bewijs dat Moslims de wetten van het land waar ze wonen na moeten leven, hetzij een land in het westen hetzij een Islamitisch land?
Antwoord:
In de naam van Allah, de Meest Barmhartige, de Meest Genadevolle.
Over het algemeen zijn Moslims verplicht gehoor te geven aan de wetten van het land waar ze wonen, hetzij een Islamitisch land hetzij een niet-Islamitisch land, zolang zij niet bevolen worden om iets te doen dat de Sharī`ah tegengaat. Indien zij door de wet worden gedwongen om een zonde te begaan, dan zal het in dat geval niet alleen onnodig zijn zich aan de wet te houden maar zelfs niet toegestaan.
Sommige Moslims hebben de indruk dat het schenden van wetten in landen die geen Islamitische staat zijn (de Kalifaat) toegestaan is, en dit is volledig incorrect. Moslims moeten gehoor geven aan deze wetten, zolang de wet niet met de religie botst.
Sayyidunā `Abdullāh ibn `Umar (moge Allah tevreden met hem zijn) overlevert dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Het is noodzakelijk voor een Moslim om een heerser te gehoorzamen, zolang hij niet wordt opgedragen een zonde te begaan. Als hem op wordt gedragen een zonde te begaan, dan is er geen gehoor en gehoorzaamheid”
(Sahīh al-Bukhārī, no. 2796 & Sunan al-Tirmidhī
De bovenstaande overlevering is algemeen, er wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen Moslim en niet-Moslim landen, hoewel het volgens de geleerden voornamelijk betrekking heeft tot de Moslim landen.
Verder hebben veel geleerden niet-Moslimlanden (dār al-harb/kufr) verdeeld in twee categorieën, dār al-khawf en dār al-āman. De eerste staat voor een land waar Moslims constant onder bedreiging en angst leven met betrekking tot hun religie, leven en welvaart, terwijl de tweede voor een land staat waar Moslims relatief veilig zijn. Veel wetten en reglementen in dar al-āman (zoals vele niet-Moslimlanden zijn) komen overeen met die in Moslim landen (dār al-islām), waardoor het bevel tot het volgen van de wetten van een land ook van toepassing is in deze niet-Moslim landen.
Diegenen die van mening zijn dat het niet nodig is om zich te houden aan de wetten van een land tenzij er een Islamitische regering actief is, zeggen vaak dat deze wetten niet-Islamitisch en mensgemaakt zijn, terwijl wij alleen gehoor dienen te geven aan de wetten van Allah!
In feite is dit een erg onvolwassen begrip van de Islam, omdat zelfs de overheid van een Islamitische Kalifaat wetten invoerden die een creatie waren van henzelf en ijtihād. Als een Islamitische overheid het acht dat er een bepaalde wet ingevoerd moet worden, dan staat zij volledig in haar recht dat te doen, ook al is het [deze wet] niet te vinden in de Koran en de Sunnah. Alle geleerden zijn het er unaniem over eens dat, als een Islamitische overheid beslist om een wet in te voeren ten behoeve van het land en haar inwoners, het niet verkeerd is dit te doen zolang het niet tegen de Sharī`ah ingaat, en dat alle inwoners aan deze wet gebonden zijn, ook al was het oorspronkelijk geen verplichting in de Sharī`ah. Deze wetten die ingevoerd worden door het Kalifaat zullen dus ook ‘mensgemaakt’ zijn, en voor alle inwoners geldend.
Het gaat hier dus niet tussen Allah’s wetten en ‘mensgemaakte’ wetten, men dient deze kwestie te begrijpen en op een diepere en rationelere wijze mee omgaan.
Wanneer men woont in een bepaald land, stemt men mondeling, schriftelijk of effectie in de regels en regelgeving van dit land na te leven. Dit wordt volgens de Sharī`ah gezien als een belofte, overeenkomst en verbond. Men is dan verplicht het verbond na te komen zonder onderscheid te maken of het overeengekomen is met een vriend, vijand, Moslim, niet-Moslim of overheid. De Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen allen) voegden altijd daad bij woord en braken nooit een verbond of overeenkomst, zoals blijkt uit de boeken van de Sunnah en de geschiedenis. Aldus is het breken van een belofte of verbond, met zelfs een niet-Moslim, volledig onwettig en wordt gezien als een teken van hypocrisie ([nifāq, en de pleger ervan een] munāfiq).
Allah de Meest Verhevene zegt:
“ … En komt de belofte na. Voorwaar, over de belofte worden jullie (op de Dag der Opstanding) ondervraagd.”
(Koran, Sūrat al-Isrā 17:34)
Zo zegt Allah de Meest Verhevene ook:
“Voorwaar, Allah gebiedt jullie de toevertrouwde (zaken) aan de eigenaren te geven, en wanneer jullie tussen de mensen oordelen, oordeel dan met rechtvaardigheid.”
(Koran, Sūrat al-Nisā 4:58)
En over diegene die een overeenkomst breekt en schuldig is aan verraad, zegt Allah de Almachtige:
“Voorwaar, Allah houdt niet van de verraders.”
(Koran, Sūrat al-Anfāl 8:58)
Sayyidunā Abū Hurayra (moge Allah tevreden zijn met hem) heeft overgeleverd dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Een hypocriet heeft drie kenmerken: Wanneer hij spreekt liegt hij, wanneer hij een belofte maakt verbreekt hij deze en als iemand hem in vertouwen neemt dan verbreekt hij het [vertrouwen].”
(Sahīh al-Bukhārī no. 33)
Sayyidunā `Abdullāh ibn `Umar (moge Allah tevreden met hem zijn) overlevert dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Er zijn vier karaktertrekken die, als ze in iemand getroffen worden, duiden op een volledige hypocriet (munāfiq), en als iemand één van deze vier bezit dan heeft een gedeelte van de nifāq: Als hij in vertrouwen wordt genomen verbreekt hij het [vertrouwen], wanneer hij spreekt liegt hij, maakt hij een overeenkomst sluit (ahd) is hij schuldig aan verraad en gebrek aan loyaliteit (ghadar), en als hij redetwist dan spreekt hij onsmakelijke taal.”
(Sahīh al-Bukhārī, no. 34)
De Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) heeft duidelijke richtlijnen gegeven met betrekking tot het gedrag tegenover iemand met wie een overeenkomst of verbond is afgesloten. Sawfan ibn Sulaymān overlevert van een aantal Metgezellen van de Boodschapper van Allah (moge Allah tevreden zijn met hen allen), op het gezag van hun vaders die familie waren van elkaar, dat de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) zei:
“Pas op, als iemand diegene met wie hij een overeenkomst (mu’ahid) heeft onderdrukt, of zijn rechten schendt, of hem dwingt tot het verrichten van werk dat hij niet aankan, of iets van hem neemt zonder zijn toestemming, [dan] zal ik voor hem pleiten op de dag des oordeels.” (Sunan Abū Dawūd, no. 3047)
Bovenstaande Hadīth maakt duidelijk dat een Moslim verplicht is tot het nakomen van een overeenkomst of verbond, al is het met een niet-Moslim. Als er een dergelijke overeenkomst (ahd) plaatsvindt, wordt het beschouwd dat iemand zijn leven, welvaart en eigendom in bescherming heeft laten nemen. Het is dan onwettig (harām), zoals vrij duidelijk vermeld wordt in de Hadīth, om enig eigendom te nemen van degene met wie een overeenkomst is aangegaan, zonder zijn toestemming. Dit sluit de veronderstelling van sommigen die het ontvreemden van overheidsbezittingen door onwettige methoden toegestaan achten, absoluut uit.
De wijze van de Boodschapper van Allah (Allah zegene hem en geve hem vrede) en zijn Metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen allen) beelden duidelijk het belang uit van het vervullen van een verbond, en de onwettigheid van verraad.