Muslim4live
13-04-2007, 15:40
20. Taa Haa
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Taa Haa.
2. Wij hebben u de Koran niet geopenbaard opdat gij (er door) ongelukkig zoudt worden.
3. Doch als een vermaning voor hem die (God) vreest.
4. Een openbaring van Hem, Die de aarde en de verheven hemelen heeft geschapen.
5. De Barmhartige, Die Zich nederzette op de Troon.
6. Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is, eveneens hetgeen er tussen ligt en hetgeen zich onder de grond bevindt.
7. Of gij het woord luide verkondigt (of fluistert), Hij kent het geheime en verborgene.
8. Allah, - er is geen God dan Hij. Hij heeft de schoonste eigenschappen.
9. Hebt gij de geschiedenis van Mozes gehoord?
10. Toen hij een vuur zag, zeide hij tot de zijnen: "Blijft hier, ik bespeur een vuur; misschien zal ik u daarvan een vuurbrand kunnen brengen of door het vuur de weg vinden."
11. En toen hij het (vuur) naderde werd hij aangeroepen: "O Mozes".
12. "Voorwaar, Ik ben uw Heer, ontdoe u van uw schoeisel; want gij zijt in de heilige vallei van Towa."
13. "Ik heb u uitverkoren; luister dus naar hetgeen wordt geopenbaard."
14. "Voorwaar, Ik ben Allah; er is geen God behalve Ik, aanbid Mij derhalve en verricht het gebed tot Mijn gedachtenis."
15. "Zie, het Uur komt. Ik zal het onthullen opdat elke ziel de beloning zal ontvangen waarnaar zij streeft."
16. "Laat degene die er niet in gelooft en zijn eigen neigingen volgt, u er niet van afwenden; anders zoudt gij verloren gaan."
17. "En wat hebt gij in uw rechter hand, O Mozes?"
18. Hij antwoordde: "Dit is mijn staf waarop ik leun, en waarmee ik bladeren afsla voor mijn kudde; ik gebruik hem ook voor andere doeleinden."
19. Hij zeide: "Werp hem neer o Mozes."
20. Dus wierp hij hem neer, en zie, het was een kronkelende slang.
21. God zeide: "Raap hem op en vrees niet. Wij zullen hem in zijn vroegere staat herstellen."
22. "En leg uw hand onder uw arm, zij zal wit worden zonder ziekte. Nog een teken (is dit)!"
23. "Opdat Wij u Onze grotere tekenen mogen tonen."
24. "Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad de perken overschreden."
25. Hij zeide: "Mijn Heer, verruim mijn borst,"
26. "En maak mij mijn taak lichter,"
27. "En ontdoe de knoop in mijn tong,"
28. "Opdat zij (de mensen) mijn woorden mogen verstaan,"
29. "Geef mij een helper uit mijn familie,"
30. "Aäron, mijn broeder;"
31. "Vergroot mijn kracht door hem,"
32. "En laat hem mijn arbeid delen,"
33. "Opdat wij U veel mogen verheerlijken,"
34. "En U zeer indachtig mogen zijn."
35. "Voorzeker Gij doorziet ons."
36. God zeide: "Uw verzoek is ingewilligd, o Mozes."
37. "En bij een andere gelegenheid bewezen Wij u ook een gunst."
38. "Toen Wij uw moeder openbaarden:"
39. "'Plaats hem in het kistje en werp dit in de rivier, dan zal de rivier het op de oever werpen, zodat een vijand van Mij en van hem, hem zal opnemen'. En Ik omhulde u met Mijn liefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht voor Mijn oog."
40. "Toen uw zuster voorbijkwam en zeide: 'Zal ik u iemand noemen die hem zal verzorgen?' Aldus schonken Wij u terug aan uw moeder opdat haar oog zou worden verfrist en zij niet zou treuren. En gij dooddet een man, doch Wij verlosten u van smart. En Wij beproefden u op verschillende manieren. En gij vertoefdet jaren te midden van het volk van Midian. Dan zijt gij, o Mozes, herwaarts gekomen zoals besloten was."
41. "En Ik heb u uitverkoren voor Mijzelf."
42. "Gaat, gij en uw broeder, met Mijn tekenen, en verwaarloost niet Mijner indachtig te zijn."
43. "Gaat gij beiden tot Pharao, want hij is alle perken te buiten gegaan."
44. Doch spreekt tot hem op welwillende wijze, opdat hij er lering uit moge trekken, of vrezen."
45. Zij antwoordden: "Onze Heer, wij vrezen dat hij tegenover ons gewelddadig zal zijn of opstandig zal worden."
46. Hij (Allah) zei: "Vreest niet, want Ik ben met u. Ik hoor en Ik zie."
47. "Gaat dus naar hem toe en zegt: 'Wij zijn de boodschappers van uw Heer; laat derhalve de kinderen van Israël met ons weggaan, en doe hun geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar, een teken gebracht van uw Heer; vrede rust op hem die de leiding volgt;'"
48. "'Het is ons geopenbaard dat kastijding zal komen over hem, die loochent en zich afwendt.'"
49. Pharao zeide: "Wie is uw Heer, o Mozes?"
50. Hij antwoordde: "Onze Heer is Hij, Die aan alles een eigen vorm gaf en het daarna leidde."
51. Hij (Pharao) zeide: "Hoe staat het met vroegere geslachten?"
52. "De kennis daarvan is bij mijn Heer in een Boek. Mijn Heer dwaalt, noch vergeet," zeide Mozes.
53. Hij is het Die u de aarde heeft gegeven tot een wieg en wegen voor u heeft doen ontstaan en Die regen doet nederdalen uit de hemel, waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.
54. (Zeggende): "eet hiervan en weidt uw vee." Voorwaar, hierin liggen tekenen voor degenen die verstand bezitten.
55. Uit de aarde hebben Wij u geschapen en daarin zullen Wij u doen terugkeren en daaruit zullen Wij u weer opwekken."
56. En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij loochende deze en weigerde deze (te geloven).
57. Hij zeide: "Zijt gij tot mij gekomen, o Mozes, om ons door uw toverkunst uit ons land te verdrijven?"
58. "Voorzeker, wij zullen gelijkwaardige toverkunst tegenover (de uwe) stellen; maak derhalve een afspraak met ons die wij noch gij zullen verzuimen na te komen op een plaats (voor beiden) gelijk."
59. Hij zeide: "Uw afspraak zal plaats vinden op de dag van het feest en laat het volk bijeenkomen in de voormiddag."
60. Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijn plan vast en kwam vervolgens (op de bijeenkomst).
61. Mozes zeide tot hen: "Wee u; verzint geen leugen over Allah, anders zal Hij u door een kastijding verdelgen. Hij die een leugen verzint, slaagt nimmer."
62. Vervolgens redetwistten zij (de tegenstanders) onder elkander over hun aangelegenheden en pleegden geheim overleg.
63. Zij zeiden: "Deze twee zijn zeker tovenaars die u met behulp van hun toverkunst uit uw land wensen te verdrijven en uw schone kultuur te vernietigen."
64. "Beraamt derhalve uw plan en treedt dan eensgezind naar voren. En voorwaar hij die op deze dag zegeviert, zal zeker slagen."
65. Zij zeiden: "O Mozes, werpt gij, of zullen wij de eersten zijn om te werpen?"
66. Hij zeide: "Neen, werpt gij." Dan ziet, het scheen hem wegens hun toverkunst toe, dat hun koorden en staven zich voortbewogen.
67. En Mozes sloeg de angst om het hart.
68. Wij zeiden: "Vrees niet, want gij zijt de overwinnaar."
69. "Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zal wat zij hebben voortgebracht verslinden, want hetgeen zij hebben gemaakt is slechts toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hij ook moge komen."
70. En de tovenaars werden plat ter aarde geworpen, zich nederbuigend. Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Aäron en Mozes."
71. Pharao zeide tot hen: "Gelooft gij in Hem eer ik u daartoe verlof geef? Hij moet uw meester zijn die u in de toverkunst heeft onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aan de tegenovergestelde kant afhakken en ik zal u voorzeker aan de stammen van palmbomen kruisigen; en gij zult met zekerheid weten wie van ons gestrenger en langduriger is in het straffen."
72. Zij zeiden: "In geen geval zullen wij u verkiezen boven de duidelijke tekenen die tot ons zijn gekomen, en boven Hem Die ons geschapen heeft. Doet derhalve wat gij wilt; gij kunt alleen over het leven dezer wereld beslissen."
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Taa Haa.
2. Wij hebben u de Koran niet geopenbaard opdat gij (er door) ongelukkig zoudt worden.
3. Doch als een vermaning voor hem die (God) vreest.
4. Een openbaring van Hem, Die de aarde en de verheven hemelen heeft geschapen.
5. De Barmhartige, Die Zich nederzette op de Troon.
6. Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is, eveneens hetgeen er tussen ligt en hetgeen zich onder de grond bevindt.
7. Of gij het woord luide verkondigt (of fluistert), Hij kent het geheime en verborgene.
8. Allah, - er is geen God dan Hij. Hij heeft de schoonste eigenschappen.
9. Hebt gij de geschiedenis van Mozes gehoord?
10. Toen hij een vuur zag, zeide hij tot de zijnen: "Blijft hier, ik bespeur een vuur; misschien zal ik u daarvan een vuurbrand kunnen brengen of door het vuur de weg vinden."
11. En toen hij het (vuur) naderde werd hij aangeroepen: "O Mozes".
12. "Voorwaar, Ik ben uw Heer, ontdoe u van uw schoeisel; want gij zijt in de heilige vallei van Towa."
13. "Ik heb u uitverkoren; luister dus naar hetgeen wordt geopenbaard."
14. "Voorwaar, Ik ben Allah; er is geen God behalve Ik, aanbid Mij derhalve en verricht het gebed tot Mijn gedachtenis."
15. "Zie, het Uur komt. Ik zal het onthullen opdat elke ziel de beloning zal ontvangen waarnaar zij streeft."
16. "Laat degene die er niet in gelooft en zijn eigen neigingen volgt, u er niet van afwenden; anders zoudt gij verloren gaan."
17. "En wat hebt gij in uw rechter hand, O Mozes?"
18. Hij antwoordde: "Dit is mijn staf waarop ik leun, en waarmee ik bladeren afsla voor mijn kudde; ik gebruik hem ook voor andere doeleinden."
19. Hij zeide: "Werp hem neer o Mozes."
20. Dus wierp hij hem neer, en zie, het was een kronkelende slang.
21. God zeide: "Raap hem op en vrees niet. Wij zullen hem in zijn vroegere staat herstellen."
22. "En leg uw hand onder uw arm, zij zal wit worden zonder ziekte. Nog een teken (is dit)!"
23. "Opdat Wij u Onze grotere tekenen mogen tonen."
24. "Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad de perken overschreden."
25. Hij zeide: "Mijn Heer, verruim mijn borst,"
26. "En maak mij mijn taak lichter,"
27. "En ontdoe de knoop in mijn tong,"
28. "Opdat zij (de mensen) mijn woorden mogen verstaan,"
29. "Geef mij een helper uit mijn familie,"
30. "Aäron, mijn broeder;"
31. "Vergroot mijn kracht door hem,"
32. "En laat hem mijn arbeid delen,"
33. "Opdat wij U veel mogen verheerlijken,"
34. "En U zeer indachtig mogen zijn."
35. "Voorzeker Gij doorziet ons."
36. God zeide: "Uw verzoek is ingewilligd, o Mozes."
37. "En bij een andere gelegenheid bewezen Wij u ook een gunst."
38. "Toen Wij uw moeder openbaarden:"
39. "'Plaats hem in het kistje en werp dit in de rivier, dan zal de rivier het op de oever werpen, zodat een vijand van Mij en van hem, hem zal opnemen'. En Ik omhulde u met Mijn liefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht voor Mijn oog."
40. "Toen uw zuster voorbijkwam en zeide: 'Zal ik u iemand noemen die hem zal verzorgen?' Aldus schonken Wij u terug aan uw moeder opdat haar oog zou worden verfrist en zij niet zou treuren. En gij dooddet een man, doch Wij verlosten u van smart. En Wij beproefden u op verschillende manieren. En gij vertoefdet jaren te midden van het volk van Midian. Dan zijt gij, o Mozes, herwaarts gekomen zoals besloten was."
41. "En Ik heb u uitverkoren voor Mijzelf."
42. "Gaat, gij en uw broeder, met Mijn tekenen, en verwaarloost niet Mijner indachtig te zijn."
43. "Gaat gij beiden tot Pharao, want hij is alle perken te buiten gegaan."
44. Doch spreekt tot hem op welwillende wijze, opdat hij er lering uit moge trekken, of vrezen."
45. Zij antwoordden: "Onze Heer, wij vrezen dat hij tegenover ons gewelddadig zal zijn of opstandig zal worden."
46. Hij (Allah) zei: "Vreest niet, want Ik ben met u. Ik hoor en Ik zie."
47. "Gaat dus naar hem toe en zegt: 'Wij zijn de boodschappers van uw Heer; laat derhalve de kinderen van Israël met ons weggaan, en doe hun geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar, een teken gebracht van uw Heer; vrede rust op hem die de leiding volgt;'"
48. "'Het is ons geopenbaard dat kastijding zal komen over hem, die loochent en zich afwendt.'"
49. Pharao zeide: "Wie is uw Heer, o Mozes?"
50. Hij antwoordde: "Onze Heer is Hij, Die aan alles een eigen vorm gaf en het daarna leidde."
51. Hij (Pharao) zeide: "Hoe staat het met vroegere geslachten?"
52. "De kennis daarvan is bij mijn Heer in een Boek. Mijn Heer dwaalt, noch vergeet," zeide Mozes.
53. Hij is het Die u de aarde heeft gegeven tot een wieg en wegen voor u heeft doen ontstaan en Die regen doet nederdalen uit de hemel, waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.
54. (Zeggende): "eet hiervan en weidt uw vee." Voorwaar, hierin liggen tekenen voor degenen die verstand bezitten.
55. Uit de aarde hebben Wij u geschapen en daarin zullen Wij u doen terugkeren en daaruit zullen Wij u weer opwekken."
56. En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij loochende deze en weigerde deze (te geloven).
57. Hij zeide: "Zijt gij tot mij gekomen, o Mozes, om ons door uw toverkunst uit ons land te verdrijven?"
58. "Voorzeker, wij zullen gelijkwaardige toverkunst tegenover (de uwe) stellen; maak derhalve een afspraak met ons die wij noch gij zullen verzuimen na te komen op een plaats (voor beiden) gelijk."
59. Hij zeide: "Uw afspraak zal plaats vinden op de dag van het feest en laat het volk bijeenkomen in de voormiddag."
60. Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijn plan vast en kwam vervolgens (op de bijeenkomst).
61. Mozes zeide tot hen: "Wee u; verzint geen leugen over Allah, anders zal Hij u door een kastijding verdelgen. Hij die een leugen verzint, slaagt nimmer."
62. Vervolgens redetwistten zij (de tegenstanders) onder elkander over hun aangelegenheden en pleegden geheim overleg.
63. Zij zeiden: "Deze twee zijn zeker tovenaars die u met behulp van hun toverkunst uit uw land wensen te verdrijven en uw schone kultuur te vernietigen."
64. "Beraamt derhalve uw plan en treedt dan eensgezind naar voren. En voorwaar hij die op deze dag zegeviert, zal zeker slagen."
65. Zij zeiden: "O Mozes, werpt gij, of zullen wij de eersten zijn om te werpen?"
66. Hij zeide: "Neen, werpt gij." Dan ziet, het scheen hem wegens hun toverkunst toe, dat hun koorden en staven zich voortbewogen.
67. En Mozes sloeg de angst om het hart.
68. Wij zeiden: "Vrees niet, want gij zijt de overwinnaar."
69. "Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zal wat zij hebben voortgebracht verslinden, want hetgeen zij hebben gemaakt is slechts toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hij ook moge komen."
70. En de tovenaars werden plat ter aarde geworpen, zich nederbuigend. Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Aäron en Mozes."
71. Pharao zeide tot hen: "Gelooft gij in Hem eer ik u daartoe verlof geef? Hij moet uw meester zijn die u in de toverkunst heeft onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aan de tegenovergestelde kant afhakken en ik zal u voorzeker aan de stammen van palmbomen kruisigen; en gij zult met zekerheid weten wie van ons gestrenger en langduriger is in het straffen."
72. Zij zeiden: "In geen geval zullen wij u verkiezen boven de duidelijke tekenen die tot ons zijn gekomen, en boven Hem Die ons geschapen heeft. Doet derhalve wat gij wilt; gij kunt alleen over het leven dezer wereld beslissen."