Citaat door iliass18:welke vraag?
De vraag die jezelf hebt gesteld:
Over wie wordt er in deze verzen gesproken?
Soerah Al modathhir:
11. Laat Mij alleen met hem die Ik schiep.
12. Ik heb hem overvloedig bezit gegeven.
13. En zonen die bij hem zijn.
14. En ik verschafte hem elk gemak.
15. Toch verlangt hij dat Ik hem nog meer zal geven.
16. Stellig niet; want hij was vijandig tegenover Onze boodschappen.
17. Hem zal Ik een zware straf opleggen.
18. Ziet! Hij dacht na en hij besloot!
19. Vervloekt zij hij, hoe besloot hij!
20. Nogmaals, vervloekt zij hij! Hoe besloot hij!
21. Toen keek hij (om zich heen),
22. Daarna fronste hij zijn voorhoofd en keek nors.
23. Dan keerde hij zich om en toonde zich hovaardig.
24. Hij zeide: "Dit is niets dan een nagebootste tovenarij.
25. Dit is slechts het woord van een mens."
26. Weldra zal Ik hem in het Vuur werpen.
27. En wat weet gij wat het Vuur der hel is?
28. Het ontziet niets, noch laat het iets (onverteerd) achter,
29. Het verschroeit het gezicht.
30. Daarover waken er negentien (engelen).