Hamoudeh
03-12-2006, 02:35
Eenheid door middel van de Rechtsscholen
Sheikh Abdal Hakim Murad
Bismillāh, al-hamdulillāh, was-salātu was-salām
`alā Rasūlillāh wa-ālihī wa-sahbihī wa-man walā.
De eenheid van de Ummah lijkt vandaag de dag letterlijk in gevaar te zijn. Vandaag de dag zijn we gedwongen om te accepteren dat er onder ons een kleine minderheid bestaat, volgers van een afwijkende sekte wiens schaduw zich over de hele wereld verspreidt en de eenheid in gevaar brengt. Waarschijnlijk heeft een ieder van ons wel ervaringen met hen gehad. Hun arrogantie, hun onwetendheid, en hun vaak scherpe agressiviteit zijn helaas nogal onvergetelijk. Overal waar we ons richten in onze Moslimgemeenschap, daar schijnen zij ook te zijn. Net als een soort van spiritueel virus, verspreiden zij zich door het lichaam van onze Ummah. Eén of twee van hen zijn genoeg om de meest plezierige bijeenkomsten van gelovigen te overschaduwen. Nu hebben deze mensen zichzelf ingedeeld in ontelbare sektes, subsektes en aftakkingen. Hun genot in het beledigen en aanvallen van elkaar lijkt enkel ondergeschikt te zijn aan de vreugde die zij schijnen te ervaren in het beledigen van traditionele Moslims en hun geleerden. Maar zij zijn het eens over één ding eens en dat is in feite de definitie van wie zij zijn: zij achten zichzelf superieur aan de vooraanstaande `ulemā uit het verleden. Zij beweren dat de vier rechtsscholen, de madhhabs, welke het mechanisme, garantie en samenhang van de traditionele Islam voor zo lang zijn geweest, grove fouten van inhoud en van methodologie bevatten. Van hen is de schandelijke bewering afkomstig dat de oorspronkelijke weg van de Islām nooit de Moslims heeft opgelegd de scholen van fiqh voort te brengen of te volgen. In hun literatuur, maken zij de beschuldiging dat het volgen van een madhhab als een soort van alternatief is op het volgen van de Sunnah van de gezegende Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede). En zodoende, zoals velen van hen beweren, dat het een vorm is van het opstellen van een menselijk autoriteit naar de autoriteit van Allāh (Hoog en Verheven is Hij!), en het dus een vorm van shirk is. En in feite is het mogelijk om te lezen, en ik heb het zelf gezien in hun pamfletten die zij in enorme aantallen verspreiden, dat het volgen van een madhhab een vorm van shirk is. Als iemand een lijst zou moeten bedenken van de meest onlogische en krankzinnige ketterijen die in de langdurige, afwisselende geschiedenis van de Islām zijn verschenen, dan zou deze zeker bovenaan staan.
Het is een beangstigend teken van onwetendheid dat de Moslims tegenwoordig vastgrijpt, wanneer iemand, zelfs onder de minst geschoolde en intelligente mensen, ooit zulke gedachtes zou kunnen hebben. En toch is het zo. En ook, en dit is geen minder beangstigend bewijs, denk ik aan het tekort van ontzag en respect die wij in onze harten hebben voor de grote geleerden van onze Ummah, voornamelijk die van de gouden tijdperken van Islamitische geleerdheid. Hoe vreemd is het dat iemand van ons zou kunnen geloven dat de `ulemā die trouw de vier madhhabs gevolgd hebben, en dit zijn 99% van alle Islāmitische geleerden, schuldig zouden zijn aan het volgen en het aanroepen van een rivaal, een soort van alternatief op de Sunnah van de gezegende Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede). Het zou moeilijk zijn om een nog drastischer en schandelijker voorbeeld te vinden van wat er kan gebeuren als het hart vervuild is. Volgens deze visie waren de standaard lijsten van de grote `ulemā van de Islām, daadwerkelijk de grootste sterren onder de Islāmitische geleerden zoals Imām al-Ghazālī, Imām al-Suyūtī, Imām al-Nawawī, Imām Ibn Hajar al-`Asqalānī enzovoorts, drastisch misleid. En dit terwijl het hun harten waren die de opdracht hadden om het Islāmitische rechtsleer en geloofsleer te classificeren, uit te leggen en aan ons tentoon te stellen. Dit brengt ons bij de volgende duidelijke vraag: wie zijn de rechtgeleiden, wie zijn de firqat al-najiyyah (de geredde groep)? De lijst is volgens de aanhangers van dit vreemde perspectief natuurlijk niet erg lang. Sommigen van hem zouden Sheikh Ibn Taymiyyah er aan toevoegen, maar het is interessant om op te merken dat er tegenwoordig zelfs aanhangers van deze stroming zijn die zijn naam er ook af zouden willen schrappen. Eigenlijk eindigt de lijst met één of twee mensen erop: of het is “ikzelf” of het is “ik en mijn leraar”. En constant ontdekken wij dat deze leraar een elektrische ingenieur blijkt te zijn, of computerprogrammeur of wat dan ook, terwijl hij in feite wordt gepresenteerd als de geweldige mujtahid en geleerde van deze tijd. Of de andere mogelijkheid, waar er maar één persoon op de lijst staat, alleen ikzelf: “ik ben het die mijn persoonlijke overtuiging moet volgen in het afleiden van Sharī`ah wetgeving uit de Qur’ān en Sunnah, en om op iemand anders te vertrouwen moet een vorm van bid`ah en shirk zijn!” Natuurlijk is dit absurd, en toch bestaan deze mensen; we hebben ze allemaal wel eens ontmoet. Als we bijvoorbeeld naar een moskee gaan en bidden daar volgens de leer van Imām Mālik, dan dalen ze neer op ons, omsingelen ons met hun gebruikelijke arrogantie, en vertellen ons dat we het ‘fout doen’. We zouden namelijk moeten bidden ‘volgens de ware begrip van de Sunnah’, wat dan het begrip van bijvoorbeeld die elektrische ingenieur is. Dit lijkt absurd, maar waarschijnlijk hebben velen van ons deze ervaring meegemaakt.
Nu moet ik hier ook zelf een bekentenis doen: zoals alle nieuwkomers in de Islām heb ik eigenlijk geen madhhab geërfd. Het is gebruikelijk voor de meeste Moslims om een madhhab te erven van hun families, wat natuurlijk een legitieme manier van doen is. Als nieuwe Moslim, in die tijd zelfs nog koppiger dan dat ik tegenwoordig ben, had ik het geen idee over hoe iemand een madhhab zou moeten kiezen, en natuurlijk waren in die tijd de meeste teksten van de madhhabs onbereikbaar voor mensen zonder de kennis van het Arabisch. En telkens als ik probeerde te ontdekken wat de voorschriften van de Islām waren met betrekking tot bepaalde kwesties, zocht ik de relevante woorden op in de Qur’ān vertaling van Pickthal, en als ik niets kon vinden wat mij tevreden stelde doorzocht ik snel de Hadīth boeken die vertaald waren naar het Engels. En vandaag de dag, met de opkomst van computertechnologie, is deze verleiding natuurlijk nog veel groter geworden. Wanneer wij een Islāmitisch antwoord willen op problemen van het leven, dan zoeken wij het op in een Cd-rom en daar vinden we wel een antwoord gebaseerd op sommige Qur’ān verzen of Hadīths en dan nemen wij aan dat het de fiqh is. Echter, in de tijd dat ik een student van de Islāmitische geschiedenis was kwam ik er al snel achter dat dit gewoonweg niet het pad kon zijn die de eerste Moslims volgden. Ibn Khaldūn bijvoorbeeld heeft veel interessants te zeggen over de evolutie van de fiqh, en wijst ons op dit punt. Hij zegt:
“Niet alle sahāba’s waren bevoegd om fatwa’s te geven en de [het onderwijs in de] Islām werd niet van hen allen aangenomen. Dat voorrecht was alleen voor diegenen die de Qur’ān geleerd hadden, kennis hadden over zijn inhoud door middel van de afgeschafte en afschaffende verzen, dubbelzinnige en duidelijke bewoordingen en zijn andere bijzondere eigenschappen.”
(Ibn Khaldūn, Muqaddima p.216)
Wat Ibn Khaldūn hier doet, is het uitleggen van het duidelijke feit dat niet alle sahāba’s elkaars gelijken waren wat betreft kennis van de Sunnah. Enkel de meest vooraanstaande onder hen, die veel tijd in de gezegende aanwezigheid van de Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede) hebben besteed, waren bevoegd om fatwa’s te geven. Anderen die minder tijd met hem hadden besteed en minder deskundig waren, hadden deze bevoegdheid niet. En zo vinden we in de standaard teksten van de usūl al-fiqh(de wortels van de Islāmitische jurisprudentie) geleerden zoals Imām al-Juwaynī, die lijsten geeft van muftīs onder de metgezellen. Er is een categorie in de usūl al-fiqhgenaamd fatwā sahābī, welke verwijst naar de juridische uitspraken die door een bepaald metgezel gedaan zijn en de discussie daarin betreft de autoriteit van bepaalde metgezellen in vergelijking met dat van andere metgezellen. Imām al-Juwaynī noemt in zijn lijst de vier Khalīfa’s, Talha Ibn Ubdaydullāh, `Abd al-Rahmān ibn `Awf en Sa`d ibn abi Waqqās (Moge Allāh tevreden met hen zijn). Anderen waren over het algemeen niet onder de muftīs gerekend, en niet waren bevoegd om zelf de regels van de Sharī`ah af te leiden en te verklaren. Abu Hurayra (Moge Allāh tevreden met hem zijn) bijvoorbeeld, werd ondanks zijn enorme kennis van de Sunnah over het algemeen niet als een muftī beschouwd. Dit zelfde uitgangspunt vinden we in werkelijkheid in alle standaard methodiekwerken van de Islāmitische rechtswetenschap. De grote Mālikī geleerde Imām al-Bājī zegt bijvoorbeeld:
“taqlīd (het navolgen) van `ulemā is wājib (verplicht) voor de `āmmī (leek)”
(Ihkām al-fusūl ilā `ilm al-usūl p.783, Beiroet 1986)
Sheikh Abdal Hakim Murad
Bismillāh, al-hamdulillāh, was-salātu was-salām
`alā Rasūlillāh wa-ālihī wa-sahbihī wa-man walā.
De eenheid van de Ummah lijkt vandaag de dag letterlijk in gevaar te zijn. Vandaag de dag zijn we gedwongen om te accepteren dat er onder ons een kleine minderheid bestaat, volgers van een afwijkende sekte wiens schaduw zich over de hele wereld verspreidt en de eenheid in gevaar brengt. Waarschijnlijk heeft een ieder van ons wel ervaringen met hen gehad. Hun arrogantie, hun onwetendheid, en hun vaak scherpe agressiviteit zijn helaas nogal onvergetelijk. Overal waar we ons richten in onze Moslimgemeenschap, daar schijnen zij ook te zijn. Net als een soort van spiritueel virus, verspreiden zij zich door het lichaam van onze Ummah. Eén of twee van hen zijn genoeg om de meest plezierige bijeenkomsten van gelovigen te overschaduwen. Nu hebben deze mensen zichzelf ingedeeld in ontelbare sektes, subsektes en aftakkingen. Hun genot in het beledigen en aanvallen van elkaar lijkt enkel ondergeschikt te zijn aan de vreugde die zij schijnen te ervaren in het beledigen van traditionele Moslims en hun geleerden. Maar zij zijn het eens over één ding eens en dat is in feite de definitie van wie zij zijn: zij achten zichzelf superieur aan de vooraanstaande `ulemā uit het verleden. Zij beweren dat de vier rechtsscholen, de madhhabs, welke het mechanisme, garantie en samenhang van de traditionele Islam voor zo lang zijn geweest, grove fouten van inhoud en van methodologie bevatten. Van hen is de schandelijke bewering afkomstig dat de oorspronkelijke weg van de Islām nooit de Moslims heeft opgelegd de scholen van fiqh voort te brengen of te volgen. In hun literatuur, maken zij de beschuldiging dat het volgen van een madhhab als een soort van alternatief is op het volgen van de Sunnah van de gezegende Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede). En zodoende, zoals velen van hen beweren, dat het een vorm is van het opstellen van een menselijk autoriteit naar de autoriteit van Allāh (Hoog en Verheven is Hij!), en het dus een vorm van shirk is. En in feite is het mogelijk om te lezen, en ik heb het zelf gezien in hun pamfletten die zij in enorme aantallen verspreiden, dat het volgen van een madhhab een vorm van shirk is. Als iemand een lijst zou moeten bedenken van de meest onlogische en krankzinnige ketterijen die in de langdurige, afwisselende geschiedenis van de Islām zijn verschenen, dan zou deze zeker bovenaan staan.
Het is een beangstigend teken van onwetendheid dat de Moslims tegenwoordig vastgrijpt, wanneer iemand, zelfs onder de minst geschoolde en intelligente mensen, ooit zulke gedachtes zou kunnen hebben. En toch is het zo. En ook, en dit is geen minder beangstigend bewijs, denk ik aan het tekort van ontzag en respect die wij in onze harten hebben voor de grote geleerden van onze Ummah, voornamelijk die van de gouden tijdperken van Islamitische geleerdheid. Hoe vreemd is het dat iemand van ons zou kunnen geloven dat de `ulemā die trouw de vier madhhabs gevolgd hebben, en dit zijn 99% van alle Islāmitische geleerden, schuldig zouden zijn aan het volgen en het aanroepen van een rivaal, een soort van alternatief op de Sunnah van de gezegende Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede). Het zou moeilijk zijn om een nog drastischer en schandelijker voorbeeld te vinden van wat er kan gebeuren als het hart vervuild is. Volgens deze visie waren de standaard lijsten van de grote `ulemā van de Islām, daadwerkelijk de grootste sterren onder de Islāmitische geleerden zoals Imām al-Ghazālī, Imām al-Suyūtī, Imām al-Nawawī, Imām Ibn Hajar al-`Asqalānī enzovoorts, drastisch misleid. En dit terwijl het hun harten waren die de opdracht hadden om het Islāmitische rechtsleer en geloofsleer te classificeren, uit te leggen en aan ons tentoon te stellen. Dit brengt ons bij de volgende duidelijke vraag: wie zijn de rechtgeleiden, wie zijn de firqat al-najiyyah (de geredde groep)? De lijst is volgens de aanhangers van dit vreemde perspectief natuurlijk niet erg lang. Sommigen van hem zouden Sheikh Ibn Taymiyyah er aan toevoegen, maar het is interessant om op te merken dat er tegenwoordig zelfs aanhangers van deze stroming zijn die zijn naam er ook af zouden willen schrappen. Eigenlijk eindigt de lijst met één of twee mensen erop: of het is “ikzelf” of het is “ik en mijn leraar”. En constant ontdekken wij dat deze leraar een elektrische ingenieur blijkt te zijn, of computerprogrammeur of wat dan ook, terwijl hij in feite wordt gepresenteerd als de geweldige mujtahid en geleerde van deze tijd. Of de andere mogelijkheid, waar er maar één persoon op de lijst staat, alleen ikzelf: “ik ben het die mijn persoonlijke overtuiging moet volgen in het afleiden van Sharī`ah wetgeving uit de Qur’ān en Sunnah, en om op iemand anders te vertrouwen moet een vorm van bid`ah en shirk zijn!” Natuurlijk is dit absurd, en toch bestaan deze mensen; we hebben ze allemaal wel eens ontmoet. Als we bijvoorbeeld naar een moskee gaan en bidden daar volgens de leer van Imām Mālik, dan dalen ze neer op ons, omsingelen ons met hun gebruikelijke arrogantie, en vertellen ons dat we het ‘fout doen’. We zouden namelijk moeten bidden ‘volgens de ware begrip van de Sunnah’, wat dan het begrip van bijvoorbeeld die elektrische ingenieur is. Dit lijkt absurd, maar waarschijnlijk hebben velen van ons deze ervaring meegemaakt.
Nu moet ik hier ook zelf een bekentenis doen: zoals alle nieuwkomers in de Islām heb ik eigenlijk geen madhhab geërfd. Het is gebruikelijk voor de meeste Moslims om een madhhab te erven van hun families, wat natuurlijk een legitieme manier van doen is. Als nieuwe Moslim, in die tijd zelfs nog koppiger dan dat ik tegenwoordig ben, had ik het geen idee over hoe iemand een madhhab zou moeten kiezen, en natuurlijk waren in die tijd de meeste teksten van de madhhabs onbereikbaar voor mensen zonder de kennis van het Arabisch. En telkens als ik probeerde te ontdekken wat de voorschriften van de Islām waren met betrekking tot bepaalde kwesties, zocht ik de relevante woorden op in de Qur’ān vertaling van Pickthal, en als ik niets kon vinden wat mij tevreden stelde doorzocht ik snel de Hadīth boeken die vertaald waren naar het Engels. En vandaag de dag, met de opkomst van computertechnologie, is deze verleiding natuurlijk nog veel groter geworden. Wanneer wij een Islāmitisch antwoord willen op problemen van het leven, dan zoeken wij het op in een Cd-rom en daar vinden we wel een antwoord gebaseerd op sommige Qur’ān verzen of Hadīths en dan nemen wij aan dat het de fiqh is. Echter, in de tijd dat ik een student van de Islāmitische geschiedenis was kwam ik er al snel achter dat dit gewoonweg niet het pad kon zijn die de eerste Moslims volgden. Ibn Khaldūn bijvoorbeeld heeft veel interessants te zeggen over de evolutie van de fiqh, en wijst ons op dit punt. Hij zegt:
“Niet alle sahāba’s waren bevoegd om fatwa’s te geven en de [het onderwijs in de] Islām werd niet van hen allen aangenomen. Dat voorrecht was alleen voor diegenen die de Qur’ān geleerd hadden, kennis hadden over zijn inhoud door middel van de afgeschafte en afschaffende verzen, dubbelzinnige en duidelijke bewoordingen en zijn andere bijzondere eigenschappen.”
(Ibn Khaldūn, Muqaddima p.216)
Wat Ibn Khaldūn hier doet, is het uitleggen van het duidelijke feit dat niet alle sahāba’s elkaars gelijken waren wat betreft kennis van de Sunnah. Enkel de meest vooraanstaande onder hen, die veel tijd in de gezegende aanwezigheid van de Profeet (Allāh zegene hem en geve hem vrede) hebben besteed, waren bevoegd om fatwa’s te geven. Anderen die minder tijd met hem hadden besteed en minder deskundig waren, hadden deze bevoegdheid niet. En zo vinden we in de standaard teksten van de usūl al-fiqh(de wortels van de Islāmitische jurisprudentie) geleerden zoals Imām al-Juwaynī, die lijsten geeft van muftīs onder de metgezellen. Er is een categorie in de usūl al-fiqhgenaamd fatwā sahābī, welke verwijst naar de juridische uitspraken die door een bepaald metgezel gedaan zijn en de discussie daarin betreft de autoriteit van bepaalde metgezellen in vergelijking met dat van andere metgezellen. Imām al-Juwaynī noemt in zijn lijst de vier Khalīfa’s, Talha Ibn Ubdaydullāh, `Abd al-Rahmān ibn `Awf en Sa`d ibn abi Waqqās (Moge Allāh tevreden met hen zijn). Anderen waren over het algemeen niet onder de muftīs gerekend, en niet waren bevoegd om zelf de regels van de Sharī`ah af te leiden en te verklaren. Abu Hurayra (Moge Allāh tevreden met hem zijn) bijvoorbeeld, werd ondanks zijn enorme kennis van de Sunnah over het algemeen niet als een muftī beschouwd. Dit zelfde uitgangspunt vinden we in werkelijkheid in alle standaard methodiekwerken van de Islāmitische rechtswetenschap. De grote Mālikī geleerde Imām al-Bājī zegt bijvoorbeeld:
“taqlīd (het navolgen) van `ulemā is wājib (verplicht) voor de `āmmī (leek)”
(Ihkām al-fusūl ilā `ilm al-usūl p.783, Beiroet 1986)