Het Bedrog van de Selefī Sekte[/size]
Majlis al-`Ulemā van Zuid-Afrika
Wanneer iemand zich vandaag de dag wenst te bevrijden van de bepalingen van de Sharī`ah en de Sunnah, is de oplossing voor hem om een zogenaamde selefī te worden. Zodra hij zich aansluit bij deze afwijkende selefī sekte, is hij vrij om zich te kunnen uitdrukken in zijn zelfzuchtige meningen. Om onbehoedzame en onwetende Moslims in haar armen van dwaling en valsheid te sluiten, plegen de modernistische selefīs op grote schaal bedrog. In dit artikel zullen wij slechts één van de manieren waarop dit bedrog zich manifesteert bespreken. Het gaat hierbij om hun misinterpretatie van de uitspraak van de Imāms:
“Als de Hadīth authentiek is, dan is het mijn Madhhab”
Een opvallend kenmerk van deze sekte is haar verwerping van de madhhabs (rechtsscholen) van de salaf al-salihūn (rechtgeleide voorgangers). Ondanks hun verwerping van deze madhhabs van de waarheid omhelst door de rechtgeleide voorgangers, proberen deze selefīs de onbehoedzame en onwetende Moslims te verwarren door opzichtige beweringen te doen over hun “liefde” en “respect” voor de `ulemā (geleerden) en fuqahā (juristen). De massa is onwetend. Het ontbreekt hen vaak aan de juiste kennis om de verklaringen van de juristen, die deze selefīs selectief aanhalen om hun onbetrouwbare argumenten kracht bij te zetten, te verifiëren en correct te begrijpen. Laten we een voorbeeld nemen van het bedrog dat zij gebruiken om de onbehoedzame Moslims te misleiden.
[size=3]
Taqlīd
Terwijl zij taqlīd (het navolgen) openlijk afkeuren, er spottend over spreken en de muqallids (navolgers) die de geleerden en juristen van de salaf navolgen afschilderen als “blinde volgelingen”, citeren deze selefīs de grootste rechtsgeleerden van de salaf om hun overtuiging van het verwerpen van taqlīd te ondersteunen en zodoende hun begeerte blindelings te kunnen volgen. Om hun overtuigingen te beargumenteren halen ze de bekende uitspraken van de rechtsgeleerden en mujtahid (onafhankelijke) Imāms van de rechtgeleide voorgangers aan, zoals de uitspraken van Imam Shāfi`ī:
“Als je in mijn boek iets vindt dat verschilt met de Sunnah van de Boodschapper van Allāh (Allāh zegene hem en geve hem vrede) spreek dan op basis van de Boodschapper van Allāh (Allāh zegene hem en geve hem vrede) en laat achterwege wat ik heb gezegd.
“Wanneer de Hadīth die authentiek wordt bevonden in tegenstelling is tot mijn oordeel, handel dan in overeenstemming met de Hadīth en verlaat mijn oordeel.”
“Als de Hadīth authentiek wordt bevonden, dan is dat mijn Madhhab.”
Soortgelijke uitspraken zijn ook toegeschreven aan Imām Abū Hanīfa door Ibn `Abd al-Barr en Imām Sha`rāni. In Radd al-Mukhtār overlevert `Allāma Beri uit de Sharā Hidāyah van Ibn Shunnah de volgende uitspraak van Imām Abū Hanifa:
“Als de Hadīth authentiek is, dan is het mijn Madhhab”
De authenticiteit van deze uitspraken wordt niet betwist. Echter, deze selefīs en evenmin hun publiek, begrijpen de betekenis van deze uitspraken niet. Het publiek dat niet geschoold is in de hogere kennis van de Sharī`ah neemt jammer genoeg vaak eenvoudigweg over wat door de sprekers van deze sekte gepropageerd wordt. De selefīs beweren de volgelingen te zijn van de salaf. In hun beschrijving van de salaf nemen zij, volledig terecht, de geleerden en juristen van de qurūn al-thalātha (de eerste drie glorierijke perioden van de Islām) op. Dit is het tijdperk van de sahābah (metgezellen), de tābi`īn (diegenen die hen volgden) en de tāb al-tābi`īn (diegenen die de tābi`īn volgden). De mujtahid Imāms, waaronder de vier beroemde Imāms van de vier madhhabs van de Ahl al-Sunnah wal Jamā`ah vallen, behoren allemaal tot de salaf. Terwijl deze selefīs iedere willekeurige leek proberen te overtuigen van hun uitbundige verwerping van taqlīd, op grond van de bovengenoemde uitdrukkingen die toegeschreven worden aan de grote Imāms, beweren de grote geleerden die deze mujtahid Imāms volgen met klem het tegenovergestelde. In zijn commentaar op deze uitdrukkingen, zegt Imām Nawawī:
“Dat wat Imām Shāfi`ī heeft gezegd betekent niet dat iedereen die een authentieke Hadīth ziet moet zeggen: ‘Dit is de madhhab van Shafi`ī’, aldus handelende naar de zāhir (uiterlijke of schijnbare betekenis) van de Hadīth. Dit geldt wel degelijk alleen voor een persoon die de positie van ijtihād (onafhankelijke redenering) in de madhhab heeft bereikt. Het is een voorwaarde dat hij geheel en al gelooft dat Imām Shafi`ī zich niet bewust was van deze Hadīth of dat hij zich niet bewust was van de authenticiteit ervan. En dit is slechts mogelijk na alle boeken van Shafi`ī onderzocht te hebben en soortgelijke boeken van de metgezellen van Shafi`ī, degenen die [kennis] van hem namen en andere soortgelijke [boeken onderzocht te hebben]. Dit is inderdaad een moeilijke voorwaarde [om aan te voldoen]. Er zijn slechts enkelen die hieraan voldoen. Wat we hebben uitgelegd is conditioneel gemaakt omdat Imam Shafi`ī ervan afzag te handelen op basis van de zāhir [tekst] van de vele Hadīths die hij kende en had gezien. Er werd door hem echter bewijs vastgesteld voor kritiek op de Hadīth over zijn opheffing, zijn specifieke omstandigheid, zijn uitleg etc. [vandaar dat hij genoodzaakt was bepaalde Hadīths terzijde te schuiven].”
(Zafar Ahmad Uthmāni, I`lā al-Sunan vol.2 p.225)
Sheikh Abū `Amr zei:
“Het is niet gemakkelijk om te handelen overeenstemming met de zāhir tekst op grond van wat imam Shafi`ī zei. Het is (zelfs) niet toegestaan voor iedere rechtsgeleerde om zelfstandig naar datgene te handelen, wat hij bewijs afkomstig van de Hadith meent te zijn.”
(Zafar Ahmad Uthmāni, I`lā al-Sunan vol.2 p.225)
De Hadīthgeleerde Zafar Ahmad Uthmāni voegt hieraan toe:
“Imam Sha`rāni heeft het [de uitspraak: ‘wanneer een Hadīth authentiek is, dan is het mijn madhhab’] ook overgeleverd, en schreef het toe aan de vier Imāms. Het is niet verscholen [van het verstand] dat dit voor degene is die de bekwaamheid [inzicht en kwalificaties] heeft in de teksten en de wetenschap van hun duidelijke regels en afschaffingen ervan.”
(Zafar Ahmad Uthmāni, I`lā al-Sunan vol.2 p 226)
Sheikh Yūsuf bin Ismā`īl al-Nabhānī zegt in zijn werk bij het bespreken van deze uitspraak:
“Waarlijk, de uitspraak: ‘wanneer de Hadīth authentiek is bevonden, dan is dat mijn madhhab’, is overgeleverd van ieder van deze vier Imāms die vrij van persoonlijke meningen waren. Het publiek aan wie deze uitspraak gericht was, waren zijn metgezellen [de rechtsgeleerden van zijn madhhab] die grote en beroemde Imāms waren en die volledig bevoegd waren in de rationele wetenschappen [van de dīn] en de wetenschappen [van de dīn] met betrekking tot de overlevering. [En de uitspraak is gericht aan] diegenen die na deze beroemde Imāms onder de grote geleerden van zijn madhhab kwamen, namelijk de ahl al-tarjīh (een hoge categorie van rechtsgeleerden). Zij waren allemaal huffādh (behouders) van de Hadīth van de Boodschapper van Allāh (Allāh zegene hem en geve hem vrede) die volledig bewust waren van bewijzen van alle madhhabs. Zij zijn degenen aan wie de Imām [van de madhhab] zijn uitspraak, ‘wanneer de Hadīth authentiek is bevonden, dan is het mijn madhhab’, richtte. Waarlijk, zij [deze grote rechtsgeleerden] zijn in staat de Hadīth waarvan de Imām bewijs had afgeleid in overeenstemming te brengen met de meest recente Hadīth die authentiek werd bevonden na de Imām. Zij kunnen zien welke van de twee Hadīths meer authentiek, sterker en welke van de twee Hadīths de latere is zodat de latere de nāsikh (afschaffer) is van de voorgaande.”
(Yūsuf bin Ismā`īl al-Nabhānī, Hujjatullah `alā al-`Alamīn p.771)