Bekijk volle/desktop versie : Verslag uit het Zuiden.



31-08-2006, 04:30
De allerlaatste dag was een prachtige dag. De zon scheen zachtjes. Een verkoelende wind woei geruisloos. Enkele verdwaalde regendruppels die de zon op de huid af wilden koelen verdampten voordat ze de grond bereikten. Het brood was smakeloos en de thee te zoet. De stem van mijn oma die de muntthee van suiker voorzag was fluisterend, bijna onhoorbaar. "Zoon van mijn zoon" zei ze. "Waarom ben je zo vroeg wakker? Je hebt vakantie, je hebt het hele jaar hard gestudeerd in dat vochtige kille Holland, je moet rusten. Ik verbied je om ooit nog zo vroeg wakker te worden." Tegenstribbelen had geen zin, en ze had gelijk. Ik had rust nodig. Ik liep terug naar de kamer die wij die nacht deelden met zijn 10'en, wat de tempratuur in de kamer nogal had opgevoerd. Het kaartenspel dat de jongens die nacht had onthouden van het bidden van het avondgebed lag uitgespreid over de kamer. In de hoek lag een koning. Een boer besnuffelde het kruis van de jongste zoon van de buren en de azen waren onvindbaard. De volgende nacht zou er gespeeld worden zonder azen, en waarschijnlijk was dat de afgelopen nacht ook gebeurd. Het aantal kaarten en de waarde van de kaarten was onbelangrijk. De verschillende kleuren en de vormen afgebeeld op de kaarten waren een klein, te verwaarlozen detail. Ze hadden net zo goed allemaal wit kunnen zijn. Ik schuif wat benen opzij en blijf staan op mijn slaapplaats. Ik bekijk de overige slapenden. Ik krijg het zieke idee om twee jongens met de armen om elkaar heen te leggen en ze bij bij het aanslaan van de wekker te beschuldigen van homoseksualiteit. Ik kijk nogmaals naar alle jongens om er een tweetal uit te kiezen bij wie ik dit grapje uit zal halen zonder echt te weten waar ik naar zoek. De twee die er het vredigst bij lagen zouden het worden. Ik bedacht me wat voor een dag het zou worden vandaag. Er gebeurde niet veel in het dorp, maar als er twee jongens beschuldigd werden van homoseks dan was het dorp te klein. Ik liet de zieke gedachte voor wat hij was. Mijn oma wilde dat ik zou rusten en dat leek me het beste. De kamer was inmiddels leeg toen ik opnieuw wakker werd. De vooravond was al begonnen en ik vroeg me af waarom ik zo lang had geslapen. Het huis was leeg en dat betekende dat de mannen naar het gebedshuis waren en de vrouwen in de tuin aan het genieten waren van de zon die door de witbesneeuwde toppen van de bergen aan de horizon werd opgeslokt. Begeleid door het ritmisch gebonk op oude blikken bekers en het tegen elkaar aan tikken van oude verroeste sardineblikjes waar de Franse overheersers nog van hebben gegeten dansen de vrouwen en hun kinderen de dag weg. Als de eerste mannen terugkomen van het bidden staan de vrouwen op en betreden hun huizen om het avondmaal te bereiden.


Bij het avondeten neemt opa het woord. Alief, de zoon van de imam gaat trouwen. Hij wenst hem een vruchtbare en godsvruchtige vrouw toe die ook nog eens uit het dorp komt. Aliefs vrouw komt uit het dorp hiernaast. Een rivaliserend dorp waarvan de vrouwen bekend stonden om hun passie en hun losbandigheid. In dat dorp stonden de vrouwen uit óns dorp bekend als vrijgeestige levensgenieters. En Alief wist van niets. Hij wilde gewoon verliefd zijn. Salima krusite zijn pad op een geheime poëziebijeenkomst in de grote stad en hij had nooit kunnen denken dat het feit dat zij uit het andere dorp kwam voor moeilijkheden zou zorgen. Poëzie was des duivels en elke andere vorm van kunst was ook van Satan's hand. Alief was een dichter en Salima was gevallen voor zijn rijmelarij. Alief lasterde god en hij aanbad zijn Salima. Hij bezong hoe de Schepper een hoogtepunt bereikt terwijl hij de laaste vormen drukt in Salima. Salima was verkocht. Zij wist ook niet dat Alief uit het andere dorp kwam, laat staan dat hij de zoon van de gebedsvoorganger was. Opa was inmiddels weer gaan zitten en de onrust was omgeslagen in een vrolijke bui waarin Alief de zondebok werd van de avond. Er werden grappen gemaakt over Alief's Salima en Alief verroer geen vin. Zijn vader was inmiddels al vertrokken en hij kon zich de eerste paar dagen niet vertonen bij de dorpsbewoners. Het gebed zou worden overgenomen door een leerling van de imam.

De afwezigheid van overgrootopa was in eerste instantie niet opgevallen, maar was bij het uitblijven van een goed verhaal over vroeger, toen de mannen nog naar Libië liepen om water te halen en de vrouwen bergen beklommen om de geiten te hoeden, als een oorverdovende stilte ingeslagen. Niemand wist waar hij was. Overgrootopa heette Oom Haddou, maar werd uit eerbied Overgrootopa genoemd. Geboren in de negentiende eeuw, gestreden in de twintigste en nog jong en vitaal in de eenëntwintigste, er zijn er niet veel die hem dat nadoen. Maar hij leefde nog. Dat was zeker. Overgrootopa was de honderd inmiddels ruim gepasseerd, maar hij zou de Dertiende Wereldoorlog nog meemaken. Hij zou epidemieën en hongersnoden overleven en hij zou ergens aan het einde van alle dagen wakker worden om alleen over te blijven. Overgrootopa liep honderden meters in de snijdende hitte om de markt te bezoeken. Elke dag. Hij haalde snoep voor de kinderen en parfum voor de vrouwen. De mannen haalde hij door elkaar en als Mohammed hem honderd Dirham gaf, bedankte hij Hammou en wenste hij de kinderen en de kinderen van de kinderen van Hammou een leven vol gezondheid en weelde toe. Hij sloeg in het rond met zijn wandelstok en vroeg zich af waarom niet iedereen zo vrijgevig was als Hammou. Mohammed was de stille gever. Hij liet het toe dat zijn giften onder de naam van een ander de hemel in gingen. Trots als Overgrootopa was stapte hij in geen enkele auto. "De Fransen en de Spanjaarden wilden mij al meenemen naar hun afvallige land, maar nooit en te nimmer zou ik in een apparaat stappen dat geluid maakt zonder dat het wat zegt. Ze wilden van mijn wijsheid gebruik maken of ze wilden mij als nar gebruiken om hun grijze straten op te vrolijken met liederen en verhalen, maar nooit zal ik ergens komen zonder mijn eigen benen krom te lopen. En dus bleef ik. Ik kan niet zwemmen en ik zei tegen de generaals, ze hadden de generaals op mij afgestuurd om mij te overtuigen, ik kan niet over water lopen, dus ik blijf hier". Dus liep hij. Elke dag. Tientallen jaren en nog meer dagen. Hij haalde snoep voor zijn kinderen. En voor de kinderen van zijn kinderen. En voor de kinderen van die kinderen. Hij zal snoep halen voor de kinderen van onze kinderen en alleen het opraken van het snoep zou dit ritueel kunnen verbreken. Als hij aan het einde van alle dagen met een tas vol snoep en zonder lege kindermagen zou eindigen, zou hij vredig kunnen sterven. Er word gebeld. De hele kamer veert op. Dat moet Overgrootopa zijn. Het is een taxichauffer met in zijn armen het uitgemergelde lichaam van Overgrootopa. Hij is onwel geworden op de markt. Zijn tas was leeg en het snoep was op. Hij was in slaap gevallen. Mohammed nam hem over en betaalde de taxichauffer. Het was immers een flink eind rijden van de markt naar huis. Overgrootopa ligt in de kamer te rusten. Hij heeft nog nooit moeten rusten. Er zou toch niets ernstigs met hem zijn. Als hij weer wakker is en zich verontschuldigt heeft voor de verwarring die hij heeft veroorzaakt en de snoepjes die niet gekocht zijn word hij naar zijn kamer gebracht. Er hangt een ijzige lucht terwijl de thermometer vijfentwintig graden aangeeft. Overgrootopa is weer in slaap gevallen en zijn nauwe kamertje begint vol te raken. Er hangt geen lamp, en de enige kaars die er staat, wordt niet ontstoken. De duisternis van zijn kamer verhult de tranen van de aanwezigen. Mijn oma en al haar zonen zitten aan de rand van zijn bed dat bestaat uit een rieten matje en een wit kussen met een bloemenprint dat jaren geleden mee was genomen uit Holland door Mohammed omdat hij wist dat Overgrootopa van bloemen hield. Ik was inmiddels weggerend naar een stil hoekje in het huis, wat ik altijd deed als er iets gebeurd was. Ik was in slaap gevallen en toen ik wakker werd gemaakt door dat een van de geitjes in mijn kruis was gaan likken had ik geen enkel besef van plaats of tijd. Toen ik geitje Ali zag wist ik het weer en de tranen schoten in mijn ogen. Ik liep naar de grote salon waar ik mensen zag zitten. Het waren een paar buurmeisjes die zich afvroegen waar ik geweest was. Ik vertelde ze dat ik is slaap gevallen was. "Hoe is het met Oom Haddou? wilde ik weten. Oom Haddou was er niet meer. Ik zou best kunnen geloven dat dit het einde van alle dagen was of dat het snoep op was. Dat de magen gevuld waren en dat de lege magen verdwenen waren, maar dat wilde ik niet. Ik wilde weg, terug naar mijn strak ingerichte studentenkamer met posters van onsterfelijke idolen aan de muur in het kille West Friesland. Waar de dood slechts bestond in slechte films met onleesbare aftiteling en verkeerd gespelde ondertiteling. Waar poëziebijeenkomsten niet strafbaar waren en waar de bergen de sneeuw niet voor zichzelf houden.Waar kippenvel veroorzaakt wordt door het koude weer en waar het snoep nooit opraakt, de Jamin was zelfs op zondag open.

2005