VVD moet keuze voor hoofddoek respecteren
Thomas von der Dunk
Van de drie beginselen van de Franse Revolutie vormt `vrijheid' het moeilijkst te definiëren begrip. De beste illustratie daarvan levert dezer dagen een fractienotitie van de VVD, waarmee zij de vrijheid van immigranten verregaand wil beperken door haar eigen invulling van vrijheid dwingend aan hen op te leggen. De VVD blijkt inmiddels zozeer in de greep van een moslimfobie te zijn geraakt, dat zij nu een mate van overheidsbemoeienis voorstaat die tien jaar geleden nog als socialistische staatsopvoeding zou zijn verketterd.
Men schijnt bij de VVD heel exact te weten hoe men moet leven om voor het predikaat `ingeburgerde Nederlander' in aanmerking te komen. Zoals het Oostenrijk van Maria Theresia een aparte zedelijkheidspolitie kende om ook binnenshuis de handhaving van de katholieke kuisheidsmoraal te bewaken, zo moeten wij straks een soort taalpolitie krijgen die controleert of de allochtone jeugd thuis wel keurig met twee woorden Nederlands spreekt.
Ook de Franse jacobijnen wisten hoe elke oprechte burger denken moest - gij zult verlicht zijn, of gij zult niet zijn - en voor de laatsten restte dan de guillotine.
Daartegenover stond in de tijd van Maria Theresia het Pruisen van Frederik de Grote waar iedereen maar op zijn manier zalig worden moest, maar het relativisme van Frederik is bij Van Aartsen , Co nu ingeruild voor het absolutisme van Robespierre: democratisch inburgeren per decreet.
Het verlichtingsideaal botst hier op het vrijheidsideaal, dat de VVD ook innig zegt te koesteren. Vrijheid betekent immers dat men aan anderen de ruimte laat om keuzes te maken die men zelf nooit zou maken, in de wetenschap dat ook de eigen keuzes geenszins universeel zaligmakend, maar in alle opzichten tijdgebonden zijn. Vrijheid betekent daarmee ook dat men niet alles waar men zelf niet van houdt, meteen verbiedt. De enige voorwaarde daarbij is, dat de vrije keuze die iemand maakt, niet andermans vrijheid bedreigt om diens eigen keuzes te maken. Zo zien sommige islamitische meisjes in het hoofddoekje van anderen een bedreiging van hun eigen vrijheid om er geen te hoeven dragen, met het oog op toenemende sociale dwang.
Daarin ligt de kern van het multiculturele vraagstuk besloten: de rol van de omgeving. Want wat is vrijheid? Dat de sociale vrijheid in het Westen naar onze mening veel groter is dan elders, komt omdat wij vooral vrij zijn om te doen wat wij híér als belangrijk zien. En omdat wij in overgrote meerderheid dezelfde vrijheden belangrijk vinden, ontbreekt ook de druk van de omgeving die ons bij díé vrijheden zou kunnen hinderen. Dat is logisch, omdat wijzelf het product van die omgeving zijn, die een bepaalde vrijheidsbeperking niet als zodanig ervaart.
Maar mocht iemand ineens iets willen dat haaks staat op wat zijn meeste medemensen willen en dus als `normaal' beschouwen, dan blijkt ook bij ons de vrijheid plotseling heel beperkt te zijn. Verschijn maar eens als minister-president naakt op je werk - een Maori zou zich er niet over opwinden, maar bij ons komt dan beslist de hele vaderlandse pers.
Kortom, wat is vrijheid? Laten wij het aan allochtonen over om te bepalen welke vrijheid zij belangrijk vinden, ook als wij dat als een vorm van onvrijheid zouden beschouwen? Of moet de staat dan interveniëren, onder het motto: bevrijd degenen die zichzelf nog niet bevrijden kunnen, omdat zij niet weten wat vrijheid is? De VVD wil de emancipatie van moslima's van boven afdwingen, omdat hun `keuzes' niet vrijwillig zijn.
Het punt is dat alle maatschapelijke keuzes zelden volkomen vrijwillig zijn, omdat individueel gedrag altijd sterk door de omgeving wordt bepaald. Dat begint al bij de rage van merkleding bij pubers. Als het volgen van je eigen wil je isoleert van degenen waar je bij wilt horen, dan zul je de wil van je omgeving algauw als je eigen mening zien. Niemand kan immers gelukkig worden bij het idee dat hij bepaalde handelingen dag in dag uit slechts onder grote dwang verricht.
Dat geldt echter niet alleen voor moslimvrouwen die verklaren vrijwillig een hoofddoek te dragen, maar evenzeer voor de lange rokken van gereformeerde meisjes of voor de pijpenkrullen van joodse jongens.
Maar de vraag hoe vrij iemand is, als een andere keuze uitstoting uit de eigen groep betekent, kan in beginsel bij iedereen worden gesteld: ieders feitelijke vrijheid om te handelen wordt altijd in hoge mate medebepaald door de sociale risico's die hij bij afwijkend gedrag loopt. Iemand die breekt met zijn strenggelovige achtergrond, zal snel een groot deel van zijn kennissenkring verliezen. Maar geldt dat niet ook voor iemand uit een buitenkerkelijk milieu die zich tot Jehova's getuige bekeert?
Wie bezit de vermetelheid om voor anderen te bepalen wanneer zij werkelijk vrij zijn om te willen wat zij willen? Je moet wel zeer overtuigd zijn van je eigen gelijk om die stap tot dwang uit naam van een Ware Vrijheid te zetten. Zo'n overtuiging lijkt eerder thuis te horen bij de SGP dan bij een Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.