De Tafsir van Surah An-Nisa'e (4) Aayah 69-70.
Vertaald door 'Abdul-Aziz Ezhar.


Waman yoetiAAi Allaha waalrrasoola faola-ika maAAa allatheena anAAama Allahoe AAalayhim mina alnnabiyyeena waalssiddeeqeena waalshshoehada-i waalssaliheena wahasoena ola-ika rafeeqan. Thalika alfadloe mina Allahi wakafa biAllahi AAaleeman.
En wie aldus Allah en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen wie Allah Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten, de waarachtigen, de getuigen (martelaars) en de goeden en dezen zijn uitstekende metgezellen. Dit is de genade van Allah en Allah is toereikend als de Alwetende. (4:69-70.)


De reden achter de openbaring van deze honorabele Aayah.

Ibn Jarir registreerde dat Sa'id bin Jubayr (radya Allahu 'anhu) zei, "Een Ansari man kwam bij de Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) en hij was verdrietig. De Profeet zei tegen hem, "Waarom kijk je zo droevig?" Hij zei, "O Boodschapper van Allah! Ik was aan het nadenken over iets." De Profeet zei, "Waarover?" De Ansari zei, "We komen dag en nacht bij u, kijken naar uw gezicht en zitten bij u. Morgen (eens), zal jij geheven worden bij de profeten, en dan zullen we jou niet meer zien." De Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) zei niets, maar later kwam Jibril naar beneden met deze Aayah, "En wie aldus Allah en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen wie Allah Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten." (4:69.) En de Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) verzond het goede nieuws naar de Ansari man." Deze h'adith was overgeleverd in Mursal vorm van Masruq, Ikrimah, 'Amir Ash-Sha'bi, Qatadah en Ar-Rabi' bin Anas. Dit is de versie met de beste ketting van overleveraars.


Abu Bakr bin Marduwyah registreerde het met een andere ketting van Aisha (radya Allahu 'anha) die zei, "Een man kwam naar de Profeet en zei tegen hem, "O Boodschapper van Allah! Jij bent meer geliefd dan mezelf, mijn familie en kinderen. Soms wanneer ik thuis ben, denk ik aan jou, en kan ik niet wachten totdat ik bij je ben en naar je kan kijken. Als ik nadenk over mijn dood en jouw dood, dan weet ik dat jij onder de profeten zult zijn wanneer je het paradijs binnentreed. Ik ben bang dat ik jou niet ga zien wanneer ik het paradijs betreed." De Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) beantwoordde hem niet totdat de Aayah, "En wie aldus Allah en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen wie Allah Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten, de waarachtigen, de getuigen (martelaars) en de goeden en dezen zijn uitstekende metgezellen" (4:69.), werd geopenbaard aan hem." Dit was verzameld door Al-Hafiz Abu 'Abdullah Al-Maqdisi in zijn boek, Sifat Al-Jannah, hij zei daarop, "Ik zie geen problemen met deze ketting (van overleveraars)." En Allah (Subhana wa Ta'ala) weet het het beste.

Muslim registreerde dat Rabi'ah bin Ka'b Al-Aslami zei, "Ik sliep meestal in het huis van de Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) en bracht hem water voor de wassing en dergelijke. Hij vroeg me eens, "Vraag wat aan mij." Ik zei, "O Boodschapper van Allah! Ik vraag dat ik jouw metgezel ben in het paradijs." Hij zei, "Is dat het enige wat je vraagt?" Ik zei, "Ja, alleen dat." Hij zei, "Help mij (om deze wens te vervullen) en verricht veel neerknielingen (sujuud)."

Imam Ahmad registreerde dat 'Amr bin Murrah Al-Juhani zei, "Een man kwam bij de Profeet (salla Allahu 'alayhi wa salaam) en zei, "O Boodschapper van Allah! Ik getuig dat er niemand waard is om aanbeden te worden dan Allah en dat jij Zijn boodschapper bent, ik verricht de vijf dagelijkse gebeden, geef de zakah van mijn welvaart en vast de gehele maand Ramadan." De Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) zei, "Degene die sterft in deze staat zal zijn bij de profeten, de salihien en de shuhada op de Dag des Oordeels, zo lang hij (en de Profeet deed zijn vinger omhoog) niet ongehoorzaam is naar zijn ouders." Alleen Ahmad registreerde deze h'adith.

Geweldiger nieuws dan dit is in de authentieke h'adith collectie in de sahih en musnad verzamelingen, in Mutawatir vorm, overgeleverd door vele metgezellen dat de Boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam) werd gevraagd over een persoon die van mensen houd, maar zijn status is niet dichtbij die van hen, de Boodschapper van Allah zei, "Degene zal zijn bij van wie hij houdt." Anas zei, "De moslims waren enorm blij met deze h'adith." In een andere overlevering zei Anas, "Ik houd van de boodschapper van Allah (salla Allahu 'alayhi wa salaam), Abu Bakr en 'Umar, en ik hoop dat Allah me laat herrijzen (op de Dag des Oordeels) samen met hen, ook al heb ik niet zulke daden verricht als zij."

Allah (Subhana wa Ta'ala) zei, "Dit is de genade van Allah" (4:70.), betekent, van Allah door Zijn genade, want het is Allah die dit mogelijk maakt, en niet de goede daden. "En Allah is toereikend als de Alwetende." (4:70.), Hij weet wie leiding en succes verdiend.

Uit "Tafseer ibn Katheer". (www.theholybook.org)