Ouafa_O
04-06-2003, 23:35
Selamou 3alaykoum wr wb broeders en zusters,
Toen ik dit verhaal te lezen kreeg (niet zelf geschreven dus!!) kreeg ik er zulke sterke emoties bij dat ik dit zonder meer met jullie wil delen. Ik zal beetje bij beetje het hele verhaal voor jullie posten...Ghair incha'Allah. Have fun!
Uw zuster
xxxxxx
Hoofdstuk 1.
De zon is talloze malen in het oosten opgestaan en in het westen ondergegaan. De maan heeft haar maandelijkse reis duizenden malen compleet gemaakt. Sterren zijn honderd duizenden malen ’s nachts verschenen en in de ochtend weer verdwenen. In de tuin der beschavingen, hebben lente en winter hun kleuren duidelijk gemaakt. In het nieuwe dorp van de uit de hemel gehaalde mens was er een bijzonder samenkomst. Hier waren de verschillende elementen van de logica met elkaar in tegenstelling.
Verschillende revoluties hebben plaatsgevonden. Verschillende lagen van beschaving zijn veranderd. Duizenden zijn uit de donkere hoeken opgestaan en net als de storm over de hele wereld verspreidt.
Maar in de wet van de natuur is de relatie tussen stijgen en dalen zo hard dat niks eeuwig is. De volkeren die onder de schaduw van hun zwaarden de blijdschap van overwinning hadden, verloren hun bewustzijn en vielen in diepe slaap met Rabab en Tawoos (muziekinstrumenten).
Men moet maar aan de blauwe hemel vragen, waar de verhalen van duizenden volkeren geschreven zijn. De hemel die getuige is geweest van het begin en het einde van volkeren en beschavingen. De hemel, die het vallen van de koning tot bedelaar en het kronen van bedelaar tot koningschap heeft gezien.
Het kan zijn dat de hemel moe geworden is van de voortdurende herhaling van deze verhalen, maar we kunnen met zekerheid zeggen dat het verhaal van de overwinning en verlies van het Arabische volk, die verschillend is van alle andere verhalen, nog vers in het geheugen van de deze hemel zit. Hoewel geen gedeelte van dit verhaal saai is, hebben we vandaag het kleurrijke gedeelte, toen de dalen en bergen van oost en west de voeten van de Arabische paarden kusten en door hun scherpe zwaarden de koninkrijken van Iran en Rome te neer waren gebracht, voor ons liggen. Dit was de tijd toen de moslims naar Turkistan, Andeles (Andalucia in Spanje), en Sind (India) aan het groeien waren.
Zo’n twintig mijl verder van Basra, in een eenvoudige huis tussen de palmbomen stond Sabera, een vrouw op leeftijd aan het bidden voor Salatul ‘Asr (het namiddag gebed). Aan de andere kant, waren drie kinderen bezig met een spelletje. Er waren twee jongens en één meisje. De jongens hadden beiden een klein houtmesje in hun handen. Het meisje keek zijdelinks heel geïnteresseerd naar hen. De oudere jongen draaide zijn houtmesje in zijn hand en zei tegen de kleine jongen, “Na’eem, kijk, kijk naar mijn zwaard.”
De kleinere jongen stak zijn houtmesje omhoog en zei; “Ik heb er ook één. Laten we gaan vechten.”
De oudere jongen zei, “Ach jij, je zou dan maar gaan huilen!”
De kleine zei, “Ik nee hoor, jíj zou dan huilen.”
De oudere jongen zei, “Nou kom maar op dan!”
De jongens begonnen elkaar aan te vallen. Het meisje, Uzra genaamd, keek verdrietig toe. De kleine jongen heette Na’eem en de wat oudere jongen Abdullah. Hij was drie jaar ouder dan Na’eem. Er lag een glimlach op zijn lippen, maar Na’eem had zo’n ernstige gezicht alsof het een echte strijd was.
Na’eem viel steeds aan en Abdullah verdedigde zich alleen. Opeens kwam het houten zwaard van Na’eem hard tegen Abdullah’s hand aan. Abdullah werd een beetje boos en viel Na’eem terug aan. Na’eem’s hand werd slap en zijn houten zwaard viel uit zijn hand.
Abdullah zei; “Nu niet gaan huilen hé?”
Na’eem werd rood van woede en zei; “Ik, nee hoor, ik niet! Jíj zou huilen!” Hij pakte een kleine steen en gooide raak naar Abdullah’s voorhoofd, pakte snel zijn houten zwaard en begon richting huis te rennen. Abdullah had zijn hand op zijn voorhoofd en rende achter hem aan. Maar intussen was Na’eem al in de veilige armen van Sabera gevlucht en zei tegen zijn moeder: “Moeder, Abdullah wilt me slaan!”
Abdullah was woedend, maar toen hij zijn moeder zag, kalmeerde hij. Zijn moeder vroeg hem; “Abdullah, wat is er aan de hand?”
Abdullah antwoordde; “Moeder, hij raakte mijn hoofd met een steen.”
Sabera streelde Na’eem’s hoofd en vroeg; “Mijn kind, waarom vecht je?”
Na’eem antwoordde: “We waren met zwaarden aan het vechten, hij brak mijn arm en ik nam wraak.”
Sabera: “Een zwaardgevecht? Hoe zijn jullie aan zwaarden gekomen?”
Na’eem stak zijn houtje naar voren en zei: “Kijk hier moeder! Dit is van hout, maar ik wil er een van ijzer. Geef mij een zwaard ik wil naar de Djihad (heilige oorlog).”
Sabera voelt, bij het horen van het woord “Djihad” zo’n vreugde, zoals wanneer zij aan het bidden is voordat zij haar zonen in slaap brengt. Dat gebed gaat zo:
“Oh Beheerser van de Ka’bah maak van het zwart van mijn ogen (mijn zonen) Mujaheeds. Zodat zij water kunnen geven aan de door jou geliefde (de Profeet saws) gezette plant (de Islam) met hun bloed.”
Toen Sabera de woorden van “Djihad” en “Zwaard” van haar zoon hoorde stroomde in haar lichaam gloed van blijdschap; ze straalde. Ze deed haar ogen dicht, vergat het verleden en het heden. In gedachten zag ze haar zonen als jongemannen die op mooie paarden zaten en in de gevechtslinie stonden.
Ze zag dat haar zonen de linie van de vijand doorbraken en steeds verder gingen. De paarden en olifanten van de vijand waren verslagen en sloegen op de vlucht. Haar jonge zonen staken de rivier over en volgden de vijand achterna. Dan komen ze in een cirkel van de vijanden terecht. Ze vielen verschillende malen, maar stonden weer meteen op om door te vechten. Uiteindelijk vallen ze voor het laatst en zeggen ze de “Shahada” (geloofsgetuigenis): “Asjhadoe allâ ilâha illallâh wa asjhadoe anna moehammadan abdoehoe wa rasoeloehoe” (Ik getuig dat er geen God is dan Allah en ik getuig dat Mohammed zijn dienaar en Boodschapper is) en stonden niet meer op.
Zij zag in gedachte de maagden van Al-Djennah (het Paradijs) “heilige alcohol” naar haar zonen brengen en bij hun hoofden staan. Sabera zegt: “Innâ Lillahi Wa innâ ilahi Râdji’oen” (Voorzeker, wij behoren Allah toe en tot Hem is onze terugkeer), en valt in een Sadjdah, en bidt: “Oh eigenaar van de hemelen en aarde, als de moeders van Mujahideen voor U staan, laat mij niet achterblijven. Maak mijn kinderen goed genoeg om de tradities van hun vaders en voorvaders levend te houden.”
Na het gebed staat Sabera op en neemt haar beide zonen in haar armen. Heel veel van de gebeurtenissen in het menselijke leven zijn zo dat ze de logica van de hersens te boven gaan en de breedte van het koninkrijk van het hart bereiken. Als we alle gebeurtenissen van de wereld met de logica van ons hersens bekijken, zullen soms hele normale zaken heel ingewikkeld lijken. We meten de gevoelens en passies van anderen door ze te vergelijken met onze eigen gevoelens en passies. Daarom worden hun handelingen die voor ons nog onbekend zijn een raadsel en we begrijpen ze niet. Voor een hedendaagse moeder zullen de wensen en gebeden van een dappere moeder uit de eerste eeuwen van de Islam heel apart, raar en angstaanjagend lijken!
Hoe kunnen de moeders die hun zonen in slaap brengen door ze bang te maken van een poes, verwachten dat hun zonen met leeuwen ten strijde zullen trekken?
Hoe kan de kennis van de hedendaagse jongeren zover gaan om vergeleken te kunnen worden met de geheimen van de harten van de dappere Mujahideen die niet bang waren van de hoogte van de bergen en diepte van de oceanen?
Met hoeveel verbazing zullen, de naar muziek dansende jongemannen luisteren naar het verhaal van de jongemannen die onder pijlen en speren vochten? Of hoe kan een in zijn thuis omgeving vliegende vogel zich vergelijken met een adelaar?
Sabera had in haar jeugdige leven met veel bergen en dalen te maken gehad. In haar aderen stroomde het bloed van die Arabieren die deel hadden genomen aan de eerste gevechten tussen de Islam en de Kufr. Haar grootvader werd Ghazi (een moslim die een vijand in een gevecht ombrengt) in het gevecht van Jarmoek en werd Shaheed (martelaar) in het gevecht van Qaadsia. Ze was al van kinds af aan bekend met de uitdrukkingen Ghazi en Shaheed. Eigenlijk moet gezegd worden dat dit haar eerste woorden waren die ze had geleerd. Haar moeder had haar als eerste het woord “Vader Ghazi” en een paar dagen later “Vader Shaheed” geleerd.
Van een vrouw die in zo’n omgeving grootgebracht is, kan worden verwacht dat zij in haar vroege en latere leven de verantwoordelijkheden van een echtgenote en die van een moeder goed kent.
Ze luisterde al van kinds af aan naar de verhalen van dappere Arabische moeders. Toen ze 20 was trouwde ze met een jongen, Abd-ur-Rahman genaamd. Haar jonge echtgenoot had alle eigenschappen van een echte Mujaheed in zich. En zijn loyale vrouw motiveerde hem om naar de Djihad te gaan in plaats van thuis te blijven.
Toen Abd-ur-Rahman voor het laatst naar Djihad ging, was Abdullah drie jaar oud en Na’eem iets jonger dan drie maanden. Abd-ur-Rahman pakte Abdullah in zijn armen en pakte Na’eem van Sabera’s schoot. Hij keek liefdevol naar zijn zonen en streelde op hun hoofden. Op zijn gezicht waren sporen van verdriet, maar hij glimlachte snel. Op het moment dat Sabera haar echtgenoot op weg naar het gevecht zag gaan, kwam er een storm in haar hart. Maar ze liet de schrijnende tranen niet in haar ogen komen.
Abd-ur-Rahman zei: “Sabera! beloof mij dat als ik niet van het gevecht terugkom, mijn zonen mijn zwaard niet zullen laten roesten.”
Sabera antwoordde: “Wees gerust. Mijn bloemetjes (zonen) zullen niet achter blijven.”
Abd-ur-Rahman zei Salaam en ging op zijn paard zitten. Nadat hij weg was deed Sabera haar voorhoofd op de grond (in vorm van een Sadj’dah) en zei in het gebed: “Oh eigenaar van de aarde en de hemelen! Maak hem sterk.”Selamou 3alaykoum wr wb lieve broeders en zusters,
Toen ik dit verhaal te lezen kreeg (niet zelf geschreven dus!!) kreeg ik er zulke sterke emoties bij dat ik dit zonder meer met jullie wil delen. Ik zal beetje bij beetje het hele verhaal voor jullie posten...Ghair incha'Allah. Have fun!
Uw zuster
xxxxxx
Hoofdstuk 1.
De zon is talloze malen in het oosten opgestaan en in het westen ondergegaan. De maan heeft haar maandelijkse reis duizenden malen compleet gemaakt. Sterren zijn honderd duizenden malen ’s nachts verschenen en in de ochtend weer verdwenen. In de tuin der beschavingen, hebben lente en winter hun kleuren duidelijk gemaakt. In het nieuwe dorp van de uit de hemel gehaalde mens was er een bijzonder samenkomst. Hier waren de verschillende elementen van de logica met elkaar in tegenstelling.
Verschillende revoluties hebben plaatsgevonden. Verschillende lagen van beschaving zijn veranderd. Duizenden zijn uit de donkere hoeken opgestaan en net als de storm over de hele wereld verspreidt.
Maar in de wet van de natuur is de relatie tussen stijgen en dalen zo hard dat niks eeuwig is. De volkeren die onder de schaduw van hun zwaarden de blijdschap van overwinning hadden, verloren hun bewustzijn en vielen in diepe slaap met Rabab en Tawoos (muziekinstrumenten).
Men moet maar aan de blauwe hemel vragen, waar de verhalen van duizenden volkeren geschreven zijn. De hemel die getuige is geweest van het begin en het einde van volkeren en beschavingen. De hemel, die het vallen van de koning tot bedelaar en het kronen van bedelaar tot koningschap heeft gezien.
Het kan zijn dat de hemel moe geworden is van de voortdurende herhaling van deze verhalen, maar we kunnen met zekerheid zeggen dat het verhaal van de overwinning en verlies van het Arabische volk, die verschillend is van alle andere verhalen, nog vers in het geheugen van de deze hemel zit. Hoewel geen gedeelte van dit verhaal saai is, hebben we vandaag het kleurrijke gedeelte, toen de dalen en bergen van oost en west de voeten van de Arabische paarden kusten en door hun scherpe zwaarden de koninkrijken van Iran en Rome te neer waren gebracht, voor ons liggen. Dit was de tijd toen de moslims naar Turkistan, Andeles (Andalucia in Spanje), en Sind (India) aan het groeien waren.
Zo’n twintig mijl verder van Basra, in een eenvoudige huis tussen de palmbomen stond Sabera, een vrouw op leeftijd aan het bidden voor Salatul ‘Asr (het namiddag gebed). Aan de andere kant, waren drie kinderen bezig met een spelletje. Er waren twee jongens en één meisje. De jongens hadden beiden een klein houtmesje in hun handen. Het meisje keek zijdelinks heel geïnteresseerd naar hen. De oudere jongen draaide zijn houtmesje in zijn hand en zei tegen de kleine jongen, “Na’eem, kijk, kijk naar mijn zwaard.”
De kleinere jongen stak zijn houtmesje omhoog en zei; “Ik heb er ook één. Laten we gaan vechten.”
De oudere jongen zei, “Ach jij, je zou dan maar gaan huilen!”
De kleine zei, “Ik nee hoor, jíj zou dan huilen.”
De oudere jongen zei, “Nou kom maar op dan!”
De jongens begonnen elkaar aan te vallen. Het meisje, Uzra genaamd, keek verdrietig toe. De kleine jongen heette Na’eem en de wat oudere jongen Abdullah. Hij was drie jaar ouder dan Na’eem. Er lag een glimlach op zijn lippen, maar Na’eem had zo’n ernstige gezicht alsof het een echte strijd was.
Na’eem viel steeds aan en Abdullah verdedigde zich alleen. Opeens kwam het houten zwaard van Na’eem hard tegen Abdullah’s hand aan. Abdullah werd een beetje boos en viel Na’eem terug aan. Na’eem’s hand werd slap en zijn houten zwaard viel uit zijn hand.
Abdullah zei; “Nu niet gaan huilen hé?”
Na’eem werd rood van woede en zei; “Ik, nee hoor, ik niet! Jíj zou huilen!” Hij pakte een kleine steen en gooide raak naar Abdullah’s voorhoofd, pakte snel zijn houten zwaard en begon richting huis te rennen. Abdullah had zijn hand op zijn voorhoofd en rende achter hem aan. Maar intussen was Na’eem al in de veilige armen van Sabera gevlucht en zei tegen zijn moeder: “Moeder, Abdullah wilt me slaan!”
Abdullah was woedend, maar toen hij zijn moeder zag, kalmeerde hij. Zijn moeder vroeg hem; “Abdullah, wat is er aan de hand?”
Abdullah antwoordde; “Moeder, hij raakte mijn hoofd met een steen.”
Sabera streelde Na’eem’s hoofd en vroeg; “Mijn kind, waarom vecht je?”
Na’eem antwoordde: “We waren met zwaarden aan het vechten, hij brak mijn arm en ik nam wraak.”
Sabera: “Een zwaardgevecht? Hoe zijn jullie aan zwaarden gekomen?”
Na’eem stak zijn houtje naar voren en zei: “Kijk hier moeder! Dit is van hout, maar ik wil er een van ijzer. Geef mij een zwaard ik wil naar de Djihad (heilige oorlog).”
Sabera voelt, bij het horen van het woord “Djihad” zo’n vreugde, zoals wanneer zij aan het bidden is voordat zij haar zonen in slaap brengt. Dat gebed gaat zo:
“Oh Beheerser van de Ka’bah maak van het zwart van mijn ogen (mijn zonen) Mujaheeds. Zodat zij water kunnen geven aan de door jou geliefde (de Profeet saws) gezette plant (de Islam) met hun bloed.”
Toen Sabera de woorden van “Djihad” en “Zwaard” van haar zoon hoorde stroomde in haar lichaam gloed van blijdschap; ze straalde. Ze deed haar ogen dicht, vergat het verleden en het heden. In gedachten zag ze haar zonen als jongemannen die op mooie paarden zaten en in de gevechtslinie stonden.
Ze zag dat haar zonen de linie van de vijand doorbraken en steeds verder gingen. De paarden en olifanten van de vijand waren verslagen en sloegen op de vlucht. Haar jonge zonen staken de rivier over en volgden de vijand achterna. Dan komen ze in een cirkel van de vijanden terecht. Ze vielen verschillende malen, maar stonden weer meteen op om door te vechten. Uiteindelijk vallen ze voor het laatst en zeggen ze de “Shahada” (geloofsgetuigenis): “Asjhadoe allâ ilâha illallâh wa asjhadoe anna moehammadan abdoehoe wa rasoeloehoe” (Ik getuig dat er geen God is dan Allah en ik getuig dat Mohammed zijn dienaar en Boodschapper is) en stonden niet meer op.
Zij zag in gedachte de maagden van Al-Djennah (het Paradijs) “heilige alcohol” naar haar zonen brengen en bij hun hoofden staan. Sabera zegt: “Innâ Lillahi Wa innâ ilahi Râdji’oen” (Voorzeker, wij behoren Allah toe en tot Hem is onze terugkeer), en valt in een Sadjdah, en bidt: “Oh eigenaar van de hemelen en aarde, als de moeders van Mujahideen voor U staan, laat mij niet achterblijven. Maak mijn kinderen goed genoeg om de tradities van hun vaders en voorvaders levend te houden.”
Na het gebed staat Sabera op en neemt haar beide zonen in haar armen. Heel veel van de gebeurtenissen in het menselijke leven zijn zo dat ze de logica van de hersens te boven gaan en de breedte van het koninkrijk van het hart bereiken. Als we alle gebeurtenissen van de wereld met de logica van ons hersens bekijken, zullen soms hele normale zaken heel ingewikkeld lijken. We meten de gevoelens en passies van anderen door ze te vergelijken met onze eigen gevoelens en passies. Daarom worden hun handelingen die voor ons nog onbekend zijn een raadsel en we begrijpen ze niet. Voor een hedendaagse moeder zullen de wensen en gebeden van een dappere moeder uit de eerste eeuwen van de Islam heel apart, raar en angstaanjagend lijken!
Hoe kunnen de moeders die hun zonen in slaap brengen door ze bang te maken van een poes, verwachten dat hun zonen met leeuwen ten strijde zullen trekken?
Hoe kan de kennis van de hedendaagse jongeren zover gaan om vergeleken te kunnen worden met de geheimen van de harten van de dappere Mujahideen die niet bang waren van de hoogte van de bergen en diepte van de oceanen?
Met hoeveel verbazing zullen, de naar muziek dansende jongemannen luisteren naar het verhaal van de jongemannen die onder pijlen en speren vochten? Of hoe kan een in zijn thuis omgeving vliegende vogel zich vergelijken met een adelaar?
Sabera had in haar jeugdige leven met veel bergen en dalen te maken gehad. In haar aderen stroomde het bloed van die Arabieren die deel hadden genomen aan de eerste gevechten tussen de Islam en de Kufr. Haar grootvader werd Ghazi (een moslim die een vijand in een gevecht ombrengt) in het gevecht van Jarmoek en werd Shaheed (martelaar) in het gevecht van Qaadsia. Ze was al van kinds af aan bekend met de uitdrukkingen Ghazi en Shaheed. Eigenlijk moet gezegd worden dat dit haar eerste woorden waren die ze had geleerd. Haar moeder had haar als eerste het woord “Vader Ghazi” en een paar dagen later “Vader Shaheed” geleerd.
Van een vrouw die in zo’n omgeving grootgebracht is, kan worden verwacht dat zij in haar vroege en latere leven de verantwoordelijkheden van een echtgenote en die van een moeder goed kent.
Ze luisterde al van kinds af aan naar de verhalen van dappere Arabische moeders. Toen ze 20 was trouwde ze met een jongen, Abd-ur-Rahman genaamd. Haar jonge echtgenoot had alle eigenschappen van een echte Mujaheed in zich. En zijn loyale vrouw motiveerde hem om naar de Djihad te gaan in plaats van thuis te blijven.
Toen Abd-ur-Rahman voor het laatst naar Djihad ging, was Abdullah drie jaar oud en Na’eem iets jonger dan drie maanden. Abd-ur-Rahman pakte Abdullah in zijn armen en pakte Na’eem van Sabera’s schoot. Hij keek liefdevol naar zijn zonen en streelde op hun hoofden. Op zijn gezicht waren sporen van verdriet, maar hij glimlachte snel. Op het moment dat Sabera haar echtgenoot op weg naar het gevecht zag gaan, kwam er een storm in haar hart. Maar ze liet de schrijnende tranen niet in haar ogen komen.
Abd-ur-Rahman zei: “Sabera! beloof mij dat als ik niet van het gevecht terugkom, mijn zonen mijn zwaard niet zullen laten roesten.”
Sabera antwoordde: “Wees gerust. Mijn bloemetjes (zonen) zullen niet achter blijven.”
Abd-ur-Rahman zei Salaam en ging op zijn paard zitten. Nadat hij weg was deed Sabera haar voorhoofd op de grond (in vorm van een Sadj’dah) en zei in het gebed: “Oh eigenaar van de aarde en de hemelen! Maak hem sterk.”Selamou 3alaykoum wr wb lieve broeders en zusters,