Bekijk volle/desktop versie : Macha'Allah verhaal...read it!



04-06-2003, 23:35
Selamou 3alaykoum wr wb broeders en zusters,

Toen ik dit verhaal te lezen kreeg (niet zelf geschreven dus!!) kreeg ik er zulke sterke emoties bij dat ik dit zonder meer met jullie wil delen. Ik zal beetje bij beetje het hele verhaal voor jullie posten...Ghair incha'Allah. Have fun!

Uw zuster
xxxxxx
Hoofdstuk 1.

De zon is talloze malen in het oosten opgestaan en in het westen ondergegaan. De maan heeft haar maandelijkse reis duizenden malen compleet gemaakt. Sterren zijn honderd duizenden malen ’s nachts verschenen en in de ochtend weer verdwenen. In de tuin der beschavingen, hebben lente en winter hun kleuren duidelijk gemaakt. In het nieuwe dorp van de uit de hemel gehaalde mens was er een bijzonder samenkomst. Hier waren de verschillende elementen van de logica met elkaar in tegenstelling.

Verschillende revoluties hebben plaatsgevonden. Verschillende lagen van beschaving zijn veranderd. Duizenden zijn uit de donkere hoeken opgestaan en net als de storm over de hele wereld verspreidt.

Maar in de wet van de natuur is de relatie tussen stijgen en dalen zo hard dat niks eeuwig is. De volkeren die onder de schaduw van hun zwaarden de blijdschap van overwinning hadden, verloren hun bewustzijn en vielen in diepe slaap met Rabab en Tawoos (muziekinstrumenten).

Men moet maar aan de blauwe hemel vragen, waar de verhalen van duizenden volkeren geschreven zijn. De hemel die getuige is geweest van het begin en het einde van volkeren en beschavingen. De hemel, die het vallen van de koning tot bedelaar en het kronen van bedelaar tot koningschap heeft gezien.

Het kan zijn dat de hemel moe geworden is van de voortdurende herhaling van deze verhalen, maar we kunnen met zekerheid zeggen dat het verhaal van de overwinning en verlies van het Arabische volk, die verschillend is van alle andere verhalen, nog vers in het geheugen van de deze hemel zit. Hoewel geen gedeelte van dit verhaal saai is, hebben we vandaag het kleurrijke gedeelte, toen de dalen en bergen van oost en west de voeten van de Arabische paarden kusten en door hun scherpe zwaarden de koninkrijken van Iran en Rome te neer waren gebracht, voor ons liggen. Dit was de tijd toen de moslims naar Turkistan, Andeles (Andalucia in Spanje), en Sind (India) aan het groeien waren.

Zo’n twintig mijl verder van Basra, in een eenvoudige huis tussen de palmbomen stond Sabera, een vrouw op leeftijd aan het bidden voor Salatul ‘Asr (het namiddag gebed). Aan de andere kant, waren drie kinderen bezig met een spelletje. Er waren twee jongens en één meisje. De jongens hadden beiden een klein houtmesje in hun handen. Het meisje keek zijdelinks heel geïnteresseerd naar hen. De oudere jongen draaide zijn houtmesje in zijn hand en zei tegen de kleine jongen, “Na’eem, kijk, kijk naar mijn zwaard.”
De kleinere jongen stak zijn houtmesje omhoog en zei; “Ik heb er ook één. Laten we gaan vechten.”
De oudere jongen zei, “Ach jij, je zou dan maar gaan huilen!”
De kleine zei, “Ik nee hoor, jíj zou dan huilen.”
De oudere jongen zei, “Nou kom maar op dan!”

De jongens begonnen elkaar aan te vallen. Het meisje, Uzra genaamd, keek verdrietig toe. De kleine jongen heette Na’eem en de wat oudere jongen Abdullah. Hij was drie jaar ouder dan Na’eem. Er lag een glimlach op zijn lippen, maar Na’eem had zo’n ernstige gezicht alsof het een echte strijd was.
Na’eem viel steeds aan en Abdullah verdedigde zich alleen. Opeens kwam het houten zwaard van Na’eem hard tegen Abdullah’s hand aan. Abdullah werd een beetje boos en viel Na’eem terug aan. Na’eem’s hand werd slap en zijn houten zwaard viel uit zijn hand.
Abdullah zei; “Nu niet gaan huilen hé?”
Na’eem werd rood van woede en zei; “Ik, nee hoor, ik niet! Jíj zou huilen!” Hij pakte een kleine steen en gooide raak naar Abdullah’s voorhoofd, pakte snel zijn houten zwaard en begon richting huis te rennen. Abdullah had zijn hand op zijn voorhoofd en rende achter hem aan. Maar intussen was Na’eem al in de veilige armen van Sabera gevlucht en zei tegen zijn moeder: “Moeder, Abdullah wilt me slaan!”
Abdullah was woedend, maar toen hij zijn moeder zag, kalmeerde hij. Zijn moeder vroeg hem; “Abdullah, wat is er aan de hand?”
Abdullah antwoordde; “Moeder, hij raakte mijn hoofd met een steen.”
Sabera streelde Na’eem’s hoofd en vroeg; “Mijn kind, waarom vecht je?”
Na’eem antwoordde: “We waren met zwaarden aan het vechten, hij brak mijn arm en ik nam wraak.”
Sabera: “Een zwaardgevecht? Hoe zijn jullie aan zwaarden gekomen?”
Na’eem stak zijn houtje naar voren en zei: “Kijk hier moeder! Dit is van hout, maar ik wil er een van ijzer. Geef mij een zwaard ik wil naar de Djihad (heilige oorlog).”
Sabera voelt, bij het horen van het woord “Djihad” zo’n vreugde, zoals wanneer zij aan het bidden is voordat zij haar zonen in slaap brengt. Dat gebed gaat zo:
“Oh Beheerser van de Ka’bah maak van het zwart van mijn ogen (mijn zonen) Mujaheeds. Zodat zij water kunnen geven aan de door jou geliefde (de Profeet saws) gezette plant (de Islam) met hun bloed.”

Toen Sabera de woorden van “Djihad” en “Zwaard” van haar zoon hoorde stroomde in haar lichaam gloed van blijdschap; ze straalde. Ze deed haar ogen dicht, vergat het verleden en het heden. In gedachten zag ze haar zonen als jongemannen die op mooie paarden zaten en in de gevechtslinie stonden.
Ze zag dat haar zonen de linie van de vijand doorbraken en steeds verder gingen. De paarden en olifanten van de vijand waren verslagen en sloegen op de vlucht. Haar jonge zonen staken de rivier over en volgden de vijand achterna. Dan komen ze in een cirkel van de vijanden terecht. Ze vielen verschillende malen, maar stonden weer meteen op om door te vechten. Uiteindelijk vallen ze voor het laatst en zeggen ze de “Shahada” (geloofsgetuigenis): “Asjhadoe allâ ilâha illallâh wa asjhadoe anna moehammadan abdoehoe wa rasoeloehoe” (Ik getuig dat er geen God is dan Allah en ik getuig dat Mohammed zijn dienaar en Boodschapper is) en stonden niet meer op.

Zij zag in gedachte de maagden van Al-Djennah (het Paradijs) “heilige alcohol” naar haar zonen brengen en bij hun hoofden staan. Sabera zegt: “Innâ Lillahi Wa innâ ilahi Râdji’oen” (Voorzeker, wij behoren Allah toe en tot Hem is onze terugkeer), en valt in een Sadjdah, en bidt: “Oh eigenaar van de hemelen en aarde, als de moeders van Mujahideen voor U staan, laat mij niet achterblijven. Maak mijn kinderen goed genoeg om de tradities van hun vaders en voorvaders levend te houden.”

Na het gebed staat Sabera op en neemt haar beide zonen in haar armen. Heel veel van de gebeurtenissen in het menselijke leven zijn zo dat ze de logica van de hersens te boven gaan en de breedte van het koninkrijk van het hart bereiken. Als we alle gebeurtenissen van de wereld met de logica van ons hersens bekijken, zullen soms hele normale zaken heel ingewikkeld lijken. We meten de gevoelens en passies van anderen door ze te vergelijken met onze eigen gevoelens en passies. Daarom worden hun handelingen die voor ons nog onbekend zijn een raadsel en we begrijpen ze niet. Voor een hedendaagse moeder zullen de wensen en gebeden van een dappere moeder uit de eerste eeuwen van de Islam heel apart, raar en angstaanjagend lijken!
Hoe kunnen de moeders die hun zonen in slaap brengen door ze bang te maken van een poes, verwachten dat hun zonen met leeuwen ten strijde zullen trekken?
Hoe kan de kennis van de hedendaagse jongeren zover gaan om vergeleken te kunnen worden met de geheimen van de harten van de dappere Mujahideen die niet bang waren van de hoogte van de bergen en diepte van de oceanen?
Met hoeveel verbazing zullen, de naar muziek dansende jongemannen luisteren naar het verhaal van de jongemannen die onder pijlen en speren vochten? Of hoe kan een in zijn thuis omgeving vliegende vogel zich vergelijken met een adelaar?

Sabera had in haar jeugdige leven met veel bergen en dalen te maken gehad. In haar aderen stroomde het bloed van die Arabieren die deel hadden genomen aan de eerste gevechten tussen de Islam en de Kufr. Haar grootvader werd Ghazi (een moslim die een vijand in een gevecht ombrengt) in het gevecht van Jarmoek en werd Shaheed (martelaar) in het gevecht van Qaadsia. Ze was al van kinds af aan bekend met de uitdrukkingen Ghazi en Shaheed. Eigenlijk moet gezegd worden dat dit haar eerste woorden waren die ze had geleerd. Haar moeder had haar als eerste het woord “Vader Ghazi” en een paar dagen later “Vader Shaheed” geleerd.
Van een vrouw die in zo’n omgeving grootgebracht is, kan worden verwacht dat zij in haar vroege en latere leven de verantwoordelijkheden van een echtgenote en die van een moeder goed kent.
Ze luisterde al van kinds af aan naar de verhalen van dappere Arabische moeders. Toen ze 20 was trouwde ze met een jongen, Abd-ur-Rahman genaamd. Haar jonge echtgenoot had alle eigenschappen van een echte Mujaheed in zich. En zijn loyale vrouw motiveerde hem om naar de Djihad te gaan in plaats van thuis te blijven.
Toen Abd-ur-Rahman voor het laatst naar Djihad ging, was Abdullah drie jaar oud en Na’eem iets jonger dan drie maanden. Abd-ur-Rahman pakte Abdullah in zijn armen en pakte Na’eem van Sabera’s schoot. Hij keek liefdevol naar zijn zonen en streelde op hun hoofden. Op zijn gezicht waren sporen van verdriet, maar hij glimlachte snel. Op het moment dat Sabera haar echtgenoot op weg naar het gevecht zag gaan, kwam er een storm in haar hart. Maar ze liet de schrijnende tranen niet in haar ogen komen.
Abd-ur-Rahman zei: “Sabera! beloof mij dat als ik niet van het gevecht terugkom, mijn zonen mijn zwaard niet zullen laten roesten.”
Sabera antwoordde: “Wees gerust. Mijn bloemetjes (zonen) zullen niet achter blijven.”
Abd-ur-Rahman zei Salaam en ging op zijn paard zitten. Nadat hij weg was deed Sabera haar voorhoofd op de grond (in vorm van een Sadj’dah) en zei in het gebed: “Oh eigenaar van de aarde en de hemelen! Maak hem sterk.”Selamou 3alaykoum wr wb lieve broeders en zusters,

04-06-2003, 23:37


Als man en vrouw qua uiterlijk en karakteristiek voor elkaar een ideaal vormen, dan is het stijgen van gevoelens van liefde naar deze climax heel natuurlijk. Zonder twijfel was de relatie tussen Sabera en Abd-ur-Rahman er één van lichaam én geest.
Het verschuilen van je zachte en tedere gevoelens tijdens het nemen van afscheid is heel moeilijk. Maar wat was de heilige reden waarvoor deze mensen al hun wensen en gevoelens geofferd hadden?
Wat was de reden die 313 mensen in strijd liet staan tegen 1000? Welke passie was het dat de Mujahideen klaar maakte om over bergen, dalen en zeeën te trekken?
Alleen een echte Mujaheed kan deze vragen beantwoorden.

Vier maanden waren inmiddels voorbijgegaan na het vertrek Abd-ur-Rahman. Met hem waren ook nog vier mensen uit zijn dorp meegegaan. Op een dag kwam één van Abd-ur-Rahman’s metgezellen terug. Door zijn komst waren heel veel mensen uit het dorp op hem afgekomen, en iemand vroeg naar Abd-ur-Rahman, maar de nieuw aangekomen persoon antwoordde niet. Hij ging direct door naar Sabera’s huis.

Sabera was bezig met de Woedoe (kleine rituele wassing). Toen ze hem zag aankomen stond ze op. De man kwam dichterbij en stond een paar passen bij haar vandaan.
Sabera controleerde haar hartslag en vroeg:
“Is hij niet meegekomen?”
“Hij is Shaheed geworden.”
Shaheed! Hoewel ze veel geduld (sabr) had kwamen er nu tranen in Sabera’s ogen. De nieuw gekomen man zei: “In zijn laatste momenten, toen hij erg gewond was, schreef hij met zijn bloed een brief voor u en gaf deze aan mij.”

Sabera opende haar mans laatste brief en las:
“Sabera! Mijn wens is uitgekomen. Nu dat ik de laatste momenten van mijn leven doorbreng, hoor ik een bijzondere muziek. Mijn ziel hoopt om van mijn lichaam af te zijn en in dit ritme te kunnen vliegen. Hoewel ik erg gewond ben voel ik toch een soort rust en blijdschap. Mijn ziel zwemt in een eeuwige zee van geluk. Ik verlaat dit alles hier en ga naar een wereld waarvan ieder klein stukje alle kleuren van deze wereld (doenja) bevat. Huil niet om mijn dood! Ik heb mijn doel bereikt. Denk niet dat ik ver van je ga. We zullen op een dag in het centrum van eeuwig blijdschap samengebracht worden. De plaats waarvan de lente geen herfst en de dag geen nacht kent. Deze plaats is hoger dan de sterren, maar een Mujaheed kan er in één stap naartoe gaan. Het leren van deze weg aan Abdullah en Na’eem is jouw verantwoordelijkheid. Ik heb nog een heleboel om tegen jou te zeggen, maar mijn ziel is wanhopig om van de gevangenis van mijn lichaam te komen. Ik kan niet wachten totdat ik de voeten van mijn liefde (de profeet Mohammed saws) kan kussen. Ik stuur je hierbij mijn eigen zwaard. Leer mijn jongens om respect en waarde aan mijn zwaard te geven die het verdient. Wordt een verantwoordelijke moeder voor je kinderen zoals je voor mij een verantwoordelijke echtgenote bent geweest. Laat jou moederlijke liefde jou intenties niet vernietigen. Leer hun dat vergeleken met de dood van een Mujaheed, het leven van deze doenja (wereld) nietig en waardeloos is.”

Einde hoofdstuk 1.

04-06-2003, 23:42
Hoofdstuk 2.

Drie jaren waren na het overlijden van Shaheed Abd-ur-rahman voorbijgegaan. Sabera zat thuis onder de palmboom om Abdullah les te geven. Na’eem had een houten paardje gemaakt en sloeg het paardje met een stok. Hij rende al spelende in de tuin heen en weer..
Iemand klopte buiten aan de deur. Abdullah deed de deur open en riep “Mijn oom, mijn oom;” Abdullah omhelsde de aangekomen man, die Said de jongere broer van zijn moeder was.
Sabera riep vanuit het huis: ”Is Said daar?”
Said, met een klein meisje aan de hand, kwam naar binnen. Sabera stond op en begroette haar jongere broer Said. Ze streelde het meisje over haar hoofd en vroeg aan haar broer: “Is dit Uzra niet? Ze lijkt sprekend op Jasmine!”
Said: “Ja oegti (zuster)! Dit is Uzra. Ik heb haar hiernaartoe gebracht zodat zij hier bij jullie kan blijven. Ik heb opdracht gekregen om naar Perzië te gaan. Daar hebben wat vijanden gerebelleerd. Ik moet zo snel mogelijk daar naartoe gaan.”
Sabera vroeg: “Wanneer ben je van plan om hier weg te gaan?”
Said: “Als ik vandaag nog ga, zou het heel goed zijn. Vandaag verblijft ons leger in Basra en morgen vertrekken we van Basra naar Perzië.”
Abdullah stond naast zijn moeder en hoorde dit gesprek. Ook Na’eem die tot nu toe aan het spelen was met zijn houten paard, was erbij gekomen en ging naast Abdullah staan. Said pakte Na’eem beet, kuste hem op zijn gezicht, en keek hem liefdevol aan. Dan vervolgde hij zijn gesprek verder met zijn zus. Na’eem ging weer verder spelen met zijn spelletje. Maar na een poosje kwam er een gedachte in zijn hoofd. Hij kwam weer wat dichter bij Abdullah staan en keek heel geïnteresseerd naar Uzra, het meisje. Hij wilde iets zeggen tegen haar, maar kon het niet omdat hij zich schaamde. Maar na wat moed verzameld te hebben, was hij toch dapper genoeg en zei tegen Uzra: “Wil jij ook een paardje?”
Uzra schaamde zich en verstopte zich verlegen achter Said. Said streelde Uzra’s haar en zei: “Ga maar mijn dochtertje en speel met je broer.”
Uzra schaamde zich nog steeds. Maar Langzaamaan ging ze toch stapje voor stapje naar voren. Ze pakte het hout uit Na’eem’s hand en beiden liepen ze naar de andere kant van het huis. Ze begonnen te spelen met het paardje en zo begonnen ze elkaar tijdens het spel, langzaam een beetje te leren kennen.
Abdullah vond het geen goede handeling van Na’eem en keek hem boos aan. Maar inmiddels was Na’eem zo goed bekend geworden met zijn nieuwe vriendinnetje, dat als Abdullah zo boos naar hem keek, hij maar simpelweg de andere kant op keek. Maar toen Abdullah hem ook begon te vermijden kon Na’eem dit niet verdragen, en beklaagde zich hierover bij zijn moeder: “Kijk moeder, Abdullah negeert mij steeds.” Zijn moeder zei: “Abdullah, laat ze gewoon spelen.” En als Abdullah daarna weer naar hem keek, dan keek Na’eem maar weer de andere kant op.


(())


Het verhaal van Uzra was niet erg verschillend met dat van Sabera. Ze waren beiden van het soort mensen die al vanaf het begin van hun leven hun ouders verloren hadden.
Uzra’s vader, Zaheer, was een van de bekende mensen van Fasfaat. Hij trouwde op zijn 20ste met een mooi Iraans meisje, Jasmine genaamd.
Het was de eerste avond na Jasmine’s bruiloft. Ze maakte nieuwe wensen wakker in het hart van haar lieve echtgenoot.
Er was roes in de ogen van Jasmine en Zaheer, maar dit was een heel andere roes dan die van slaap. Zaheer vroeg aan zijn echtgenote: “Jasmine, wees eens eerlijk, ben je blij?”
De bruid keek Zaheer even blij aan, en zonder iets te zeggen sloeg ze haar ogen weer neer.
Zaheer stelde dezelfde vraag opnieuw. Jasmine keek weer steels naar haar man, en er kwam een ietwat schaamtevolle maar blijde glimlach op haar lippen, snel zette ze haar hand voor haar mond.
Zo’n eenvoudige antwoord, zo’n grote betekenis. In de tijd dat de engelen liedjes van blijdschap zongen en het kloppen van Jasmine’s hart antwoord gaf op het kloppen van Zaheer’s hart, leken woorden zinloos. Zaheer herhaalde zijn vraag nog eens. Jasmine antwoordde: “Vraag het maar aan je hart.”
Zaheer: “In mijn hart is er vandaag een storm van vreugde. Het lijkt mij alsof alle wezens bezig zijn met het zingen van blijde liedjes. Waren deze liedjes maar altijd zo.”
Uit Jasmine’s mond komt onverwacht: “Waren ze maar zo!” En dan kwamen er in haar net nog zo vreugdevolle grote zwarte ogen tranen. Toen Zaheer tranen in de ogen van zijn geliefde echtgenote zag werd hij een beetje paniekerig en zei: “Jasmine! Jasmine, waarom huil je?”
Jasmine draaide hem haar betraande ogen toe en zei: “Nee hoor, ik huil helemaal niet.”
Haar met tranen gevulde verdrietige ogen werden met de glimlach tezamen nog mooier.
Zaheer: “Nee, hoezo je huilt niet! Kijk, je bent nu aan het huilen. Jasmine, wat kwam er op in je gedachten?”
Jasmine: “Niks bijzonders. Ik dacht net aan Halima. Die ongelukkige, ze was nog niet eens één jaar getrouwd toen haar man al overleed.”
Zaheer: “Ik ben heel bang van dat soort dood. Die ongelukkige man draaide in zijn bed en ging dood. Veel beter is de dood van een Mujaheed, maar helaas die mogelijkheid heeft hij niet gekregen. Het was echter niet zijn schuld, al van kinds af aan was hij door veel ziektes geïnfecteerd. Een paar dagen voor zijn overlijden ging ik bij hem op bezoek. Hij was toen in een hele slechte conditie. Hij liet mij bij zich zitten en pakte mijn hand in zijn eigen hand en zei:
“Jij bent heel gelukkig Zaheer. Jouw armen zijn sterk als ijzer. Jij zou rijdend op je paard in de gevechtslinie de vijand bestrijden met zwaard en pijlen. Maar ik, ik blijf in mijn bed. Mijn leven en dood maken geen verschil in deze wereld. Ik droomde van de Dji’had toen ik klein was, maar nu, nu ik volwassen ben geworden is uit mijn bed komen en lopen voor mij zelfs al een onmogelijk opgave geworden.”
Toen hij deze woorden sprak, waren er tranen in zijn ogen. Ik probeerde hard om hem gerust te stellen, maar hij huilde als een klein kind. Hij nam zijn wens om op Djihad te gaan mee in zijn graf, maar in zijn borst was er een hart van een echte Mujaheed. Hij was niet bang van de dood, maar vond de dood als gevolg van zijn ziekte moeilijk te aanvaarden vanwege zijn wens op de weg van Allah te strijden”

Zaheer was klaar met praten en ze keken elkaar beiden in stilte aan.
De tekenen van de ochtend waren duidelijk geworden. De Moe'addzin (oproeper tot het gebed) maakte de mensen wakker en liet hun, de Adhaan, met Allah’s bevel horen, om aan Salaat al-Fajr (het ochtendgebed) deel te nemen. Beiden (Jasmine en Zaheer) waren bezig zich klaar te maken met de rituele reiniging (woedoe) om deel te gaan nemen aan het Fajr gebed toen iemand aan de deur klopte. Zaheer opende de deur en zag dat Said in gevechtsuniform op zijn paard zat. Said kwam van zijn paard af, Zaheer liep naar hem toe en ze omhelsden elkaar. Said en Zaheer waren al vanaf hun kindertijd goede vrienden. Hun vriendschap was zelfs sterker en dieper dan broederschap. Beiden hadden op dezelfde basis gezeten, waar paardrijkunsten en gevechtskunsten gedoceerd werden, en daarna hadden ze naast elkaar al aan veel gevechten deelgenomen.
Zaheer vroeg Said naar zijn plotselinge aankomst.
Said: “Ik ben door de gouverneur van Qiroon naar jou toe gestuurd.”
Zaheer: “Is alles OK?”
Said: “Nee, in Afrika wordt het gebied van de opstaanders en rebellen heel snel verspreid. De Romeinen hebben die Barbaren wat wijsgemaakt en laten ze nu tegenover ons staan. Voor een interventie van deze nieuwe opstandelingen hebben we nieuwe soldaten nodig. De gouverneur roept op aan het Khilafat om versterking, maar daar hoort niemand ons. De Christenen halen hun voordeel uit onze zwakheden. Als we dus niet snel handelen kunnen grote landdelen uit onze handen vallen. De gouverneur heeft ook voor jou een brief meegegeven.”
Zaheer maakte de brief open en las. De inhoud van de brief was in de volgende bewoording geschreven:
“Said zal de situatie van Afrika voor jou duidelijk maken. Als een Moslim is het jou verplichting om zoveel mogelijke soldaten die je klaar kan maken, klaarmaakt en komt. Ik heb ook nog een brief aan het Khilafat gestuurd, maar in de huidige situatie waarin de Arabieren met interne oorlogen bezig zijn, verwacht ik van hun niet veel steun. Weest u snel.”
Zaheer riep een dienaar en liet hem het paard van Said stallen, zelf nam hij Said mee naar een kamer in huis. Uit zijn ogen was de roes van de vorige avond verdwenen. Hij ging naar de andere kamer en zag dat Jasmine aan het bidden was. Zijn hart werd blij van deze aanblik, hij liep terug naar Said en zei:
“Said, ik ben net getrouwd.”
Said: “Gefeliciteerd! Wanneer?”
Zaheer: “Gisteren.”
Said begon te glimlachen en zei nogmaals: “Gefeliciteerd!”
Maar plotseling verdween de glimlach van zijn lippen, en werd hij bezorgd. Hij keek zijn oude vriend in de ogen. In zijn ogen was duidelijk de vraag te zien of de blijdschap van de bruiloft, de passie van zijn vriend om op Djihad te gaan verminderd had. Maar Zaheer’s ogen gaven hem al “Nee” als antwoord.
Said vroeg: “Wat denk je over de brief?”
Zaheer legde glimlachend zijn hand op de hand van zijn vriend en zei:
“Wat valt er nu nog over om bij na te denken? Laten we gaan!”

04-06-2003, 23:43
Zulke eenvoudige woorden. Maar het effect van het zeggen van deze woorden aan Said was moeilijk te meten. Said was ontzettend blij met deze woorden. Hij omhelsde onverwacht zijn vriend. Zaheer zei niks meer. Hij nam Said mee en samen gingen ze naar de moskee.
Na het ochtendgebed (Salat-ul-Fajr) stond Zaheer op om zijn redevoering te houden.
Een Mujaheed heeft geen mooie woorden of lange inleidingen nodig. Zijn woorden waren simpel, maar die uit de diepte van zijn hart kwamen, en rechtstreeks terechtkwamen in de harten van de luisteraars.
Zaheer zei: “Moslims! Deze interne oorlog zal ons kapot maken. We zullen overal in achter blijven. Nu is er een tijd gekomen dat de koning van Rome, die we verschillende malen verslagen hebben, opnieuw probeert om ons te bestrijden. Ze zijn de verliezen van Jarmoek en Adjnadien weer vergeten. Laten we gemeenschappelijk tegen hen zeggen dat wij, de Moslims, nu nog steeds, voor het hoog houden van de Islam, klaarstaan om onszelf op te offeren; net zoals vroeger! Ze hebben verscheidene pogingen gedaan en het leven van de mensen in Afrika zuur gemaakt. Ze denken dat wij door interne oorlogen zwak zijn geworden, maar ik zeg dit! Al zou er ook nog maar één moslim in deze wereld leven, zij ons het leven niet zuur mogen maken!!
Moslims! Laten we nogmaals tegen hen zeggen dat er in onze harten nog steeds diezelfde passie is. Dat onze armen net zo sterk, en onze zwaarden net zo scherp zijn, zoals ze indertijd van de kalief Omar waren.”
Na Zaheer’s redevoering lieten 250 mensen weten dat ze er klaar voor waren om met hem mee te gaan.


(())


Jasmine zag de bron van al haar wensen op weg gaan naar een gevecht. De pijn van haar hart probeerde zich te uiten in de vorm van opkomende tranen, maar haar vrouwelijke trots kon in het bijzijn van haar man geen voorstelling van lafhartigheid toestaan. Ze verstopte haar tranen voordat deze het uiterste deel van haar ogen konden bereiken.
Zaheer keek richting zijn echtgenote die daar heel verdrietig stond. Zijn hart wilde dat hij nog even bij haar bleef. Nog een paar woordjes met haar sprak. Maar hetzelfde hart wilde dat hij nog een proef vermeed. Zaheer zei:
“OK, Jasmine. Moge Allah Subhâna wa Ta’ale bij je zijn, Salaam alaikoem (vrede zij met je).”
Hij zei dit en nam grote passen richting de deur. Dan kwam er iets in zijn hart en stond hij stil. Een gedachte dat hij tot nu toe verbannen had, kwam bliksemsnel in zijn hart. Het zachte deel van zijn hart zei, dat dit misschien wel de laatste keer was dat hij zijn vrouw zou zien. Binnen één tel was dit een liederlijke gedachte geworden. Zaheer draaide zich plots om en keek Jasmine aan. Ze ging wat dichter bij hem staan. Zaheer deed zijn ogen dicht, spreidde zijn armen open en Jasmine vloog huilend in zijn armen.
Zaheer: ”Jasmine!”
Jasmine: ”Mijn echtgenoot!”
De tranen die Jasmine zo hard geprobeerd had om weg te houden kwamen uit haar ogen. Hun beider harten klopten. Maar het geklop van hun harten werd meer en meer rustiger. Alle vezels in hen waren nog steeds vol van hetzelfde liedje, maar de muziek was nu veel dieper. Het was een proef voor de Mujaheed. Het was een strijd tussen liefde en verantwoordelijkheid. In Zaheer’s armen was Jasmine, een ideaal voorbeeld van schoonheid, een bundel van bloemen en kleuren. Maar opeens werden zijn armen slapper en nam hij een stap achteruit.
Zaheer: “Jasmine, dit is mijn verplichting!”
Jasmine: “Ik weet het, mijn echtgenoot…”
Zaheer: “Tot mijn terugkomst zal Hanifa voor jou zorgen. Je bent toch niet bang?”
Jasmine: “Nee, maak je geen zorgen.”
Zaheer: “Jasmine, kijk me aan met een glimlach. Dappere vrouwen huilen niet in zulke tijden. Je bent de echtgenote van een Mujaheed.”
Om haar man te gehoorzamen kwam er een mooie glimlach op haar lippen. Tegelijkertijd verschenen er twee grote tranen in haar ogen, maar die veegde ze snel weer weg en zei tegen haar man:
“Mijn echtgenoot, vergeef me! Was ik ook maar in een Arabische familie geboren.”
Na dit gezegd te hebben deed ze met veel pijn, haar ogen dicht en spreidde haar armen open voor Zaheer…maar na een paar tellen, toen ze haar ogen weer opende, bemerkte ze dat haar lieve man al vertrokken was.


(())


Jasmine was in een Iraanse familie grootgebracht. Daarom was meer plaats voor zachte gevoelens bij haar, dan bij Arabische vrouwen. Nadat Zaheer was vertrokken, was haar ongerustheid enorm. De wereld leek anders te zijn geworden. Hanifa, haar dienstmeid, ouder dan zij, probeerde alles om haar op te vrolijken.
Een paar maanden later, voelde Jasmine dat er zich in haar lichaam een nieuw leven aan het ontwikkelen was. Intussen waren er een aantal brieven van haar echtgenoot aangekomen.
Hanifa schreef Zaheer dat er een nieuwe gast in hun huis op komst was en hem bij thuiskomst grote vreugde en blijdschap te wachten zou staan. Ze vroeg hem in de brief of het mogelijk was om een paar dagen verlet te nemen, want hij kon het beste even terugkomen om Jasmine te steunen en dan weer terugkeren.
Acht maanden na zijn vertrek schreef Zaheer dat hij voor twee maanden naar huis zou komen. Na deze brief werden de wachtmomenten voor Jasmine nog moeilijker. Het werd voor haar onmogelijk om ’s nachts te slapen of om overdag te rusten en daardoor werd ze ziek. Met het wachten op Zaheer werd het wachten op de kleine gast ook langer. Eindelijk werd het de tijd van die ene wacht, en werd de stilte van Zaheer’s huis door het huilen van een kind verstoord. Dit kind was Uzra.
Vlak na Uzra’s geboorte, toen Jasmine weer een beetje bij bewustzijn kwam en haar ogen open deed was haar eerste vraag: “Is hij nog niet teruggekeerd?”
Hanifa probeerde haar gerust te stellen en zei: “Hij zou snel komen.”
Jasmine: “Hij heeft er heel lang over gedaan. Allah weet wanneer hij terug zal komen.”


(())


Uzra was nu drie weken oud. Jasmine’s gezondheid verergerde iedere dag. Ze riep ’s avonds vaak “Zaheer. Zaheer” in haar slaap. Soms stond ze tijdens haar slaap op en begon, ondanks haar zwakke gestel, slaapwandelend te ijsberen totdat ze tegen een muur aanbotste en op de grond viel.
Hanifa probeerde haar op te beuren en gerust te stellen door te zeggen dat alles goed zou komen. Wat kon zij anders doen?
Op een middag lag Jasmine op haar bed en Hanifa zat dichtbij op een stoel en speelde met Uzra toen er op de deur werd geklopt.
Jasmine zei met een hele zwakke stem: “Hanifa, iemand klopt aan de deur.”
Hanifa legde Uzra bij Jasmine op het bed en ging de deur open maken. Toen ze de deur open maakte, zag ze Said voor de deur staan.
Hanifa vroeg met verdriet en bezorgdheid: “Said! Waar is Zaheer? Is hij niet mee teruggekomen?”
Hoewel Jasmine’s kamer vrij ver van de deur was, had ze toch Hanifa’s woorden gehoord. Ze had bij het horen van Said’s naam bijna een hartaanval gekregen. In één moment waren er wel duizenden gedachten in haar hoofd gekomen. Ze legde haar hand op haar veel te snel kloppende hart en kwam haar bed uit. Ze kwam met trillende benen de kamer uit en stond nu zo’n drie passen achter Hanifa. Hanifa keek nog steeds Said aan dus had ze niks van Jasmine gemerkt. En Said die buiten de deur stond zag Jasmine ook niet.
Hanifa herhaalde haar vraag: “Waarom is Zaheer niet teruggekeerd?”
Maar Said antwoordde niet. Hij keek alleen maar Hanifa aan. Hij wilde iets zeggen, maar had geen controle meer over zijn stem. In zijn grote ogen glommen tranen en op zijn gezicht was een groot verdriet en angst te lezen.
Hanifa zei nog eens: “Said, zég het, zég het!”
Said zei: “Hij is Shaheed geworden Hanifa. Het spijt mij dat ik levend terug ben gekomen.” En toen kwamen pas echt de tranen in zijn ogen.
Said was nog niet klaar met praten toen Hanifa achter zich een gil en het geluid van een op de grond vallende iets hoorde. Hanifa raakte in paniek en keek snel naar achteren. Said ook verbaasd liep het huis binnen. Daar lag Jasmine op de grond.
Said tilde haar snel op, bracht haar naar een kamer en legde haar op een bed. Hij probeerde haar weer bij bewustzijn te krijgen. Maar toen het hem niet lukte, rende hij naar buiten om een arts te halen. Toen hij na een tijdje weer terug kwam zag hij heel veel vrouwen in het huis. Iemand zei tegen de arts: “U bent hier niet meer nodig. “Innâ lillâhi wa innâ ilaihi râdji’oen” (Voorzeker, wij behoren Allah toe en tot hem is onze terugkeer), ze is overleden…”

Het was bijna avond toen de plaatselijke imaam het gebed Al-Dja’nâzah voor Jasmine volbracht.
Het nieuws van Zaheer’s martelaarschap werd ook algemeen bekend gemaakt. Er werden ook voor Zaheer’s vergeving Ad’ijah (smeekbedes) gedaan. Tevens werden er ook voor Zaheer en Jasmina’s kind Uzra Ad’ijah (smeekbedes) gedaan, voor een lang en gelukkig leven.


(())


Said gaf Uzra nog diezelfde dag aan een zoogvrouw mee. Hij zei tegen Hanifa dat als zij in het huis van Zaheer en Jasmine wilde blijven, hij de zorg op zich zou nemen voor haar levensonderhoud. Anders kon ze, indien gewenst, bij hem intrekken opdat hij voor haar kon zorgen. Maar Hanifa antwoordde: “Ik ga terug naar Halb, mijn oude thuis. Daar woont een broer van mij. Als ik het daar niets vind, dan zal ik bij jou terugkomen.”
Said zorgde en regelde alles in verband met de reis van Hanifa en gaf haar vijfhonderd Dienaars (Arabische munteenheid) mee.
Twee jaar later bracht Said, het kind van Zaheer en Jasmine, het meisje Uzra, naar zijn eigen huis om haar zelf op te voeden. En toen hij naar Perzië moest gaan om de rebellen tegen te gaan, liet hij Uzra bij Sabera achter.


(())


Einde hoofdstuk 2

06-06-2003, 08:43


Hoofdstuk 3.

Tussen de palmbomen in het dorp was er een gracht. De mensen van het dorp hadden aan één zijde van deze gracht een diepe plas gemaakt om zo de dieren water te kunnen geven. Deze plas was altijd vol van het water uit de gracht. De palmbomen rond deze plas zorgden voor een adembenemend uitzicht. De kinderen uit het dorp kwamen vaak naar deze plas om spelletjes te spellen.
Op een dag waren Abdullah, Na’eem en Uzra met de rest van de kinderen uit het dorp bij de plas aan het spelen. Abdullah en zijn leeftijdsgenoten zwommen in de plas. Na’eem en Uzra zagen de oudere jongens zwemmen en waren daardoor blij. Na’eem zag zichzelf in niets minder dan zijn broer. Hij kon nog niet zwemmen, maar toen hij Abdullah aan het zwemmen zag werd hij ongedurig en wilde net als zijn broer ook het water in. Hij keek Uzra aan en zei: “Uzra, kom laten we ook gaan zwemmen.”
Uzra antwoordde: “Nee laten we dat maar niet doen, dan wordt je moeder boos.”
Na’eem: “Waarom zou ze boos op ons worden? Ze wordt toch ook niet boos op Abdullah!.”
Uzra: “Ja, maar hij is ouder en hij kan zwemmen. Daarom wordt je moeder niet boos op hem.”
Na’eem: “We zullen niet naar het diepe gedeelte gaan, kom.”
Uzra schudde haar hoofd: “Oh nee hoor, ho ho!”
Na’eem: “Ben je soms bang?”
Uzra: “Nee hoor, waarom zou ik bang zijn?”
Na’eem: “Nou kom dan maar op.”
Zoals Na’eem in niets de minderheid accepteerde jegens zijn oudere broer, maar zelfs probeerde hem vóór te zijn, accepteerde Uzra geen minderheid jegens Na’eem. Daarom kon en wilde ze nu haar zwakheid niet bekennen. Na’eem pakte Uzra bij de hand en beiden gingen het water in. Aan de zijkant was het water niet zo diep, maar langzaam aan gingen zij naar het wat diepere gedeelte.
Abdullah en de andere jongens waren aan de andere kant. Ze klommen steeds op een palmboom en doken daarvan af midden in het water.

Abdullah zag Na’eem en Uzra pas toen het water al tot hun nek gekomen was. Hij werd erg bang en begon naar hen te schreeuwen, maar Na’eem en Uzra hoorden hem niet. Ze probeerden zich te redden van het diepe water. Abdullah zwom snel naar hun toe. Voordat Abdullah er was raakten gelukkig Na’eem’s voeten de grond weer, maar Uzra….Uzra ging nog steeds kopje onder. Toen Abdullah er zeker van werd dat alles goed zou komen met Na’eem, zwom hij snel richting Uzra.
Ze trapte wanhopig toen Abdullah dichtbij haar kwam. Ze pakte zijn arm en hield zich daaraan stevig vast.
Abdullah kon met zoveel last niet goed zwemmen. Uzra zat aan zijn arm vast en hij kon daardoor zijn arm niet goed gebruiken. Beiden gingen een paar keer kopje onder maar kwamen weer boven. Inmiddels was Na’eem al naar de zijkant gekomen en begon met de rest van de kinderen om hulp te gillen.

Een herder die op weg was naar de plas om zijn kamelen water te geven hoorde de gillende kinderen en rende naar de plas. Daar zag hij Abdullah en Uzra in het water en sprong, met zijn kleding nog aan, de plas in. Intussen was Uzra bewusteloos geraakt en had ze de arm van Abdullah losgelaten. Abdullah pakte met zijn ene hand Uzra’s haar, en met zijn andere arm zwom hij richting de zijkant, de herder pakte Uzra van hem over en nam haar snel het water uit. Nadat Abdullah van de last verlost was, zwom hij langzaam naar de zijkant. De herder bracht Uzra snel naar Sabera’s huis. Toen Abdullah uit het water kwam, bracht Na’eem hem zijn kleren. Abdullah trok zijn kleding aan en keek woedend naar Na’eem. Na’eem, helemaal in paniek door het gebeuren, raakte na het zien van zijn broers woede nog erger van streek en begon hij te huilen. Abdullah had Na’eem tot nog toe heel weinig aan het huilen gezien, dus waren zijn tranen genoeg om Abdullah’s hart te verzachten. Hij zei tegen Na’eem: “Je bent heel dom geweest. Ga naar huis.” Na’eem zei huilend. “Moeder zal me slaan. Ik ga niet.” Abdullah probeerde hem gerust te stellen en zei: “Ze gaat jou heus niet slaan. Ga!”
Nadat hij de geruststellende woorden van Abdullah had gehoord stopten zijn tranen en begon hij langzaam achter zijn broer aan naar huis te lopen.
Op het moment dat de herder Uzra naar Sabera’s huis gebracht had, was Sabera’s bezorgdheid en paniek heel groot. Een aantal buurvrouwen waren ook gekomen en na veel moeite waren ze erin geslaagd om Uzra weer bij bewustzijn te brengen. Sabera keek daarna de herder aan en vroeg: “Dit is zeker Na’eem’s werk? Ik was altijd bang als Uzra met hem naar buiten ging. Eergisteren heeft hij een jongen’s hoofd verwond door het gooien van een steen. Als hij vandaag thuis komt zal ik hem eens een lesje leren.”
De herder zei: “Nee, Na’eem heeft hier niets mee te maken. Die stond aan de zijkant van de plas en gilde om hulp. Ik hoorde hem en begon te rennen. Daar zag ik jou zoon Abudullah die Uzra bij haar haren had gepakt terwijl Uzra steeds kopje onder ging.”
Sabera zei met verbazing: “Wat, Abdullah! Maar hij is nooit zo stout.”
De herder zei: “Ja ik weet het. Toen ik dit zag was ik ook erg verbaasd; het is niets voor Abdullah zoiets te doen. Als ik niet op tijd was gekomen zou hij haar wel verdronken kunnen hebben.”
Inmiddels kwam Abdullah thuis. Na’eem liep met een gebogen hoofd achter hem aan. Toen Abdullah voor Sabera stond, was Na’eem rustig achter hem gaan staan.
Sabera zei met razernij: “Abdullah, ga weg, ga uit mijn gezichtsveld. Ik dacht dat jij fatsoenlijk was, maar vandaag ben je zelfs een paar stappen verder dan Na’eem gegaan. Had je Uzra meegenomen om haar te laten verdrinken?”
Abdullah, die de hele terugweg plannen had lopen bedenken om Na’eem uit deze netelige omstandigheid te redden, was zeer verwonderd om in deze nieuwe situatie terecht te zijn gekomen. Hij bemerkte dat hij nu terechtstond voor de daad van zijn broer. Hij keek naar achteren en las in de ogen van zijn broer de wens van: “Red me!”
Abdullah zag maar één manier om zijn broer te redden; accepteren dat hij zelf schuldig was. Hij dacht hieraan en zei niets, en verdroeg alle boze woorden van zijn moeder zonder zelf ook maar één woord te spreken.

Vroeg in de avond kreeg Uzra een hoge koorts. Sabera zat bij Uzra’s hoofd. Na’eem zat daar heel verdrietig bij. Abdullah kwam naar binnen en stond geluidloos achter Sabera. Sabera merkte niet dat Abdullah de kamer was binnen gekomen. Zij was bezig om Uzra’s hoofd te masseren. Na’eem zei met een handgebaar tegen Abdullah dat hij hier beter weg kon blijven want anders zou het hem geen goed doen. Abdullah negeerde zijn gebaar en schudde zijn hoofd in een “Nee”-gebaar.
Sabera zag Na’eem gebaren maken en dus keek ze naar achteren, richting Abdullah.
Abdullah werd bang van de furieuze blik van zijn moeder.
Hij vroeg: “Moeder hoe gaat het nu met Uzra?”
Sabera die al heel erg boos was, kon het niet meer verdragen. Ze verloor haar geduld en zei: “Wacht maar ik zal het je laten zien.” Ze stond op, pakte Abdullah bij zijn oor en nam hem zo mee naar buiten. Bij de hoek van hun huis was er een dierenstal. Sabera bracht Abdullah naar de deur van de stal en zei: “Kwam je naar Uzra kijken om te weten waarom ze nog niet dood is! Ga jij de nacht hier doorbrengen.”
Nadat Sabera Abdullah haar order had laten horen kwam ze weer terug naar Uzra. Even later toen Na’eem samen met zijn moeder aan tafel zat om te eten, herinnerde hij zich bij zijn eerste hap zijn broeder. Hij kon geen hap door zijn keel krijgen. Hij vroeg angstig aan zijn moeder: “Moeder, waar is mijn broeder?”
Sabera: “Hij moet vannacht in de dierenstal doorbrengen voor straf.”
Na’eem: “Moeder, zal ik hem wat te eten brengen en dan kom ik meteen weer terug?”
Sabera: “Nee! Als je naar hem toe gaat, zou het jóu geen goed doen.”
Na’eem probeerde een paar keer een hap naar zijn mond te brengen maar liet zijn hand weer zakken. Sabera vroeg aan hem: “Waarom eet je niet?” Na’eem antwoordde snel: “Ja hoor, ik eet wel moeder.” En bracht snel een hap eten in zijn mond.

06-06-2003, 08:44
Sabera ging zich voorbereiden (woedoe) voor het laatste gebed van de dag (Salat-ul-Isha). Toen ze terugkwam zag ze Na’eem nog steeds op dezelfde manier daar zitten. Ze zei: “Na’eem! Je hebt er vandaag heel lang over gedaan en tot nu toe nog niets gegeten.”
Na’eem antwoordde: “Ik heb al een beetje gegeten moeder.”
Sabera pakte de borden die nagenoeg onaangeroerd waren en bracht ze naar de keuken. Ze zei tegen Na’eem dat hij moest gaan slapen. Na’eem ging op zijn bed liggen. Toen Sabera stond te bidden, kwam hij geluidloos uit zijn bed en ging naar de keuken. Hij pakte een bord voedsel en liep naar het dierenstal. Abdullah zat op de trog en aaide een paard op zijn hoofd. Het licht van de maan scheen door een opening in de deur op Abdullah’s gezicht. Na’eem zette het voedsel voor hem neer en zei: “Moeder is aan het bidden. Eet dit snel op.” Abdullah keek glimlachend naar Na’eem en zei: “Breng het terug. Ik eet het niet.”
Na’eem: “Waarom! Ben je boos op mij?” Er kwamen tranen in zijn ogen.
Abdullah: “Nee Na’eem ik ben niet boos op jou! Dit is moeders gevolgtrekking!”
Na’eem: “Ik ga niet. Ik blijf ook hier.”
Abdullah: “Ga nou Na’eem! Moeder zal je slaan.”
Na’eem: “Nee, ik ga niet.” En dan plotseling omhelsd hij Abdullah.
Door Na’eem’s aandringen werd Abdullah rustiger.
In de tussentijd was Sabera klaar met haar gebed. Haar moederlijke liefde had haar geduld op de proef gesteld. Ze zei tegen zichzelf: “Oh! Wat ben ik toch harteloos!” En ging zij richting de dierenstal. Toen Na’eem zijn moeder naar de dierenstal zag aankomen, dook hij, in plaats van zich te verstoppen, naar zijn moeder’s voeten en riep: “Moeder! Moeder! Mijn broeder is onschuldig. Ik heb Uzra richting het diepe water geleid. Mijn broeder probeerde haar juist te redden.”
Sabera stond daar een tijdje met zorgelijke blik en zei toen: “Dat dacht ik al. Abdullah kom eens hier.” Abdullah ging naar haar toe. Sabera kuste hem liefdevol op zijn voorhoofd en liet zijn hoofd tegen haar borst rusten.
Abdullah zei: “Moeder, Vergeef Na’eem alstublieft hij heeft het niet zo bedoeld.”
Sabera keek Na’eem aan en vroeg: “Mijn zoon, waarom heb je je schuld niet toegegeven?”
Na’eem: “Ik wist toch niet dat u Abdullah zou straffen.”
Sabera: “OK, kom alle twee en neem het bord voedsel ook mee.”
Na’eem pakte het voedsel op en alle drie liepen ze terug naar het huis.
Uzra lag nog steeds te slapen.
Geen van drieën had nog iets gegeten.
Dus gingen ze aan tafel zitten en begonnen na Bismillah gezegd te hebben eten.

(())


Het opvoeden van deze kinderen was het meest interessante deel van Sabera’s leven. Hoewel ze de grote eenzaamheid na het martelaarschap van haar man nog steeds voelde, was haar huis nu vol van geluiden en kleuren van de kinderen.
’s Avonds, als zij klaar was met haar shalât (gebed), kwamen Abdullah, Na’eem en Uzra altijd naast haar zitten en vroegen haar om hun een verhaal te vertellen. Sabera vertelde ze dan de verhalen van de eerste gevechten tussen Moslims en niet-moslims (Kuffaar). Ze vertelde hen ook vaak over het leven van de profeet Mohammed .
De tijden van spelletjes maken waren voorbij voor haar zonen. Door de opvoeding van Sabera werden de eigenschappen voor het een strijder worden op de weg van Allah steeds duidelijker zichtbaar in haar zonen. Abdullah was, net zoals hij in leeftijd ouder was ten opzichte van Na’eem en Uzra, ook veel slimmer en respectvoller. Op zijn 13e las en kende hij de Heilige Qur’aan en een aantal andere basis Islamitische boeken al goed. Na’eem was jonger en hield nog te veel van spelletjes. Daardoor was hij, vergeleken met Abdullah, achtergebleven in zijn studie. Zijn stoutheid én snelheid waren populair in het hele dorp. Hij kon in iedere hoge boom klimmen en op ieder snel paard rijden. Hij was vaak gevallen toen hij probeerde om op een te groot paard te zitten, maar hij verdroeg al zijn pijn met een glimlach. Zo werden zijn botten nog harder. In boogschutten was hij ook veel beter dan de oudere jongens uit zijn dorp, zo veel beter dat ze hem niet konden bijhouden.

Op een dag zat Abdullah zijn lessen voor zijn moeder te herhalen. Na’eem stond boven op het dak met zijn pijl en boog in zijn handen en keek van de ene naar de andere kant. Sabera riep hem: “Na’eem! Kom eens hier. Heb je je les voor vandaag al geleerd?”
Na’eem: “Ik kom moeder.”
Maar toen kwam er een vogel aanvliegen. Na’eem zette snel een pijl in zijn boog en richtte deze op de vogel. De pijl raakte hem en de vogel viel precies vóór Sabera neer. Sabera schrok en keek naar boven. Na’eem liet een winnaars glimlach zien op zijn lippen.
Sabera verborg haar glimlach en zei: “Je bent een stoutmoedige jongen.”
Na’eem: “Vandaag zei mijn broer dat je een vogel in de lucht niet kan schieten met een pijl.”
Sabera: “Oke, oke je bent héél dapper. Maar kom nu en laat mij jou les overhoren.”

Op zijn 14e ging Abdullah naar een school in Basra om de academische leer van boeken in het geloof en de leer van de vechtkunst verder te ontwikkelen.
Hij nam de helft van Uzra’s blijdschap en een liefdevol gedeelte van zijn moeders hart mee. Uzra had een onvoorstelbare liefde voor Na’eem en Abdullah. Maar het was moeilijk te begrijpen naar wie ze meer uitkeek, of wiens stem dé muzikale werking in haar oren had.
Blijkbaar kon Uzra zelf dit ook niet beslissen. Voor haar waren Na’eem en Abdullah twee namen van één en hetzelfde lichaam. De gedachte aan Na’eem zonder Abdullah, of aan Abdullah zonder Na’eem was ondenkbaar. Ze had hun zelfs in haar hart nooit tegen elkaar afgewogen. In hun aanwezigheid was dit voor haar ook nooit nodig geweest. Als één van hun aan het lachen was, konden ze haar ook aan het lachen maken en als één van hen serieus was, werd zij dat ook.

06-06-2003, 08:45
Na het vertrek van Abdullah naar Basra had zij de kans gekregen om over zulke ideeën na te denken. Ze wist dat na een tijdje Na’eem ook naar Basra zou gaan. Maar voor haar was het nemen van afscheid van Na’eem veel moeilijker en niet over het hart te verkrijgen. Het wat ouder zijn van Abdullah’s leeftijd, zijn rustige, serieuze houding had bij Uzra een gevoel van respect voor hem opgewekt. Voor Abdullah had ze meer respect dan liefde. Ze noemde hem, net als Na’eem, “Broeder” en gunde hem een hogere positie dan zijzelf. Als ze hem tegenkwam was er een duidelijk respect tussen hen te merken.
Er was ook respect voor Na’eem in haar hart, maar een kleiner verschil in leeftijd en heel vaak met elkaar samen spelen waren redenen genoeg geweest om de eerste beleefdheden weg te laten.
Zij dacht dat Abdullah net als de zon was. Hoewel de zon voortreffelijk mooi is, kan niemand ernaar kijken, en worden mensen bang als ze eraan denken om dichter bij hem te komen. Aan de ander kant leek alles wat uit Na’eems mond kwam, de gedachte van haar hart te zijn.
Na het vertrek van Abdullah was er een heel duidelijk verschil in Na’eem’s gewoontes te bemerken. Misschien wilde Na’eem dat zijn moeder Abdullah zo min mogelijk miste. Of misschien kon hij niet wachten totdat hij ook naar Basra mocht gaan om te studeren. Na’eem stopte met de stoutmoedigheden en concentreerde zich op zijn lessen. Op een dag vroeg hij aan Sabera:
“Moeder, wanneer stuur je mij naar Basra?”
Zijn moeder antwoordde: “Mijn zoon, totdat jij eerst het aantal basisboeken afmaakt, die je niet af hebt, kan ik jou niet naar Basra sturen. Als ik je zo stuur zullen de mensen zeggen dat Abdullah’s broeder onwetend is. En dat je niks weet behalve paardrijden en boogschutten.”
Zijn moeders woorden kwamen als een speer in Na’eem’s gevoelige hart terecht. Hij hield zijn tranen tegen en zei: “Moeder! Niemand zal durven om mij onwetend te noemen. Ik zal al deze boeken dit jaar nog afmaken. Sabera legde haar hand met veel liefde op zijn hoofd en zei: “Mijn zoon. Niks is moeilijk voor jou, maar het probleem is dat jij nooit iets doet.”
Na’eem: “Ik zal het heus wel doen moeder, wallah vanaf nu zal je geen klacht meer over mij hebben.”


(())


In de vrijgemaakte Ramadan periode kwam Abdullah naar huis. Hij droeg een militaire uniform. De jongens uit het dorp die hem in deze kleding zagen waren allemaal verbaasd. Toen Na’eem hem zag kon hij heel moeilijk zijn blijdschap controleren. Uzra stond hem van een afstandje te bekijken, ze schaamde zich. Sabera kuste hem vele malen op zijn voorhoofd. Na’eem kwam met heel veel vragen over de school. Abdullah zei tegen hem dat er op die school naast academische geloofsstudies ook gevechtskunsten gedoceerd werd. En dat er les werd gegeven in boogschutten, vechten met zwaard en speergooien. Toen Na’eem over het boogschutten hoorden werd hij zomogelijk nog blijer, en vroeg hij met een serieuze blik in zijn ogen aan Abdullah: “Broeder! Neem mij ook met je mee!”
Abdullah: “Je bent totnogtoe veel te jong. Daar zijn alleen jongens die ouder zijn dan jij. Je moet nog een tijdje geduld hebben.”
Na’eem zei na een korte stilte: “Broeder, jij zou moediger zijn dan alle andere jongens op de school.”
Abdullah antwoordde: “Nee, er is een jongen uit Basra en die is net zo goed als ik. Hij heet Mohammed bin Qasim. Hij is, beter dan alle andere jongens van de school in boogschutten en speergooien. En in zwaard vechten zijn wij samen gelijk. Soms praat ik met hem over jou en als hij iets over jou hoort dan lacht hij.”
Na’eem: “Hij lacht! Wat hij lacht?” Er kwam een teken van woede op zijn voorhoofd. “Ik zal daar naartoe gaan en hem laten zien dat ik niet iemand ben die je zomaar uitlacht.”
Toen Abdullah zag dat Na’eem boos werd omhelsde hij hem en probeerde hem weer rustig en blij te maken.
’s Nachts trok Abdullah zijn uniform uit en ging slapen. Na’eem lag dicht bij hem en was de hele tijd aan het nadenken. Toen hij eindelijk in slaap viel droomde hij dat hij aan het zwaard vechten en boogschutten was met een aantal jongens uit Basra.

Vroeg in de ochtend werd hij als eerste wakker, trok Abdullah’s militaire uniform aan en maakte Uzra wakker. En zei trots: “Uzra kijk, kijk hoe staat dit militaire uniform mij?”
Uzra ging zitten en bekeek Na’eem van top tot teen. Ze glimlachte en zei: “Je ziet er heel mooi uit in deze kleding.”
Na’eem: “Uzra, ik zou zo graag ook daar naartoe gaan. Ik zou dan ook zo’n soort uniform aan hebben als ik terugkom.”
Uzra’s ogen werden verdrietig en ze vroeg: “Wanneer ga je daar naartoe dan Na’eem?”
Na’eem: “Uzra, ik zal heel snel toestemming van moeder gaan krijgen.”


(())


Einde hoofdstuk 3

06-06-2003, 13:28
masch allah wanneer ga je verder??

07-06-2003, 08:45
Hoofdstuk 4.

Tussen de jaren 25 en 75 (van de Islamitische jaartelling) hebben er zich in de geschiedenis van Islam trieste gebeurtenissen voorgedaan, in die mate dat er door de eeuwen heen heel wat tranen vergegoten zijn. En de herinnering hieraan zal in de komende eeuwen ook niet zonder tranen gelezen kunnen worden. De zwaarden die in de naam van Allah gestegen waren voor de opkomst van de Islam, kwamen nu neer op de nekken van de dienaren van Allah . De dreiging werd dagelijks groter voor de Moslims, die in een aantal jaar tijd als de bliksem alle hoeken van de wereld bereikt hadden, en die nu met dezelfde snelheid door de ketters (afvalligen) naar het Arabische schiereiland teruggedrongen zouden kunnen worden.

Toentertijd waren Basra en Koeffa hét centrum van verschillende complot theorieën. Vele Moslims hadden de primaire overleveringen losgelaten en hadden de rug toegekeerd aan de passie voor Dji’had. Voor hen was niets anders belangrijk behalve hun eigen wereldse zaken en hun toelaatbare of ontoelaatbare persoonlijke wensen en grillen. Om de Moslims met elkaar te verenigen was er een harde hand nodig.

In de woestijnen van het Arabische schiereiland barste een vulkanische berg uit. De lava van deze angstaanjagende vulkaan spreidde zich vrijwel over de hele Islamitische wereld uit. Door deze uitbarsting werd het vuur van de rebellen gedoofd. Deze vulkanische berg was: ”Hudjaj Bin Yousuf”

Hudjaj Bin Yousuf was een zeer hard en genadeloos iemand. Maar het lot (Al-Qadr) gebruikte hem om een eind te maken aan de interne oorlogen tussen de Moslims. Hij zorgde ervoor dat de paarden van het Islamitische leger zich naar het oosten en het westen richten om de orde te laten wederkeren.
Hudjaj Bin Yousuf was een heel goede vriend van de Moslims maar ook een zeer slechte vijand. Vriend omdat hij in de Islamitische wereld voor vrede zorgde en hij het Islamitisch leger naar drie succesvolle wegen leidde.
Het eerste was de weg die het leger van de Moslims tot Kashghara en Ferghane (twee steden in Uzbekistan) bracht. De tweede weg bracht hun paarden tot in Marokko en Spanje. En de derde weg bracht Mohammed Bin Qasim naar Sind (India).
En de slechtste vijand was hij omdat zijn zwaard die voor het verslaan van zijn vijanden uit zijn schede was gekomen, de grenzen overschreed van het toelaatbare. Hij kwam op de nekken van vele onschuldige mensen neer.
Als Hudjaj Bin Yousuf niet deze moorden van onschuldige mensen op zijn geweten gehad zou hebben dan zou hij ongetwijfeld als één van de grootste helden de geschiedenis ingegaan zijn.
Hij was als een overstroming die samen met de doornen ook veel mooie bloemen uit de gaard van de Islam rukte.
Een gedeelte van zijn periode is pijnlijk, maar een andere gedeelte zeer interessant. Hudjaj Bin Yousuf was net als een storm waarvan de windvlagen vele bomen uit de grond rukten. Aan de andere kant waren er in diezelfde storm buien verscholen die water gaven aan veel dorstige bomen, akkers en gaarden.

In het 75ste jaar kwam er een einde aan de interne oorlogen tussen de Arabieren.
De Moslims stonden wederom op met in de ene Hand de Heilige Qor’aan en in de andere hand hun zwaarden.
In die tijd was er naast Hudjaj Bin Yousuf nog iemand populair. Dit was ”Zaid Ibn Aamir.”
Zaid Ibn Aamir was 80 jaar. In zijn vroegere jaren was hij deelnemer geweest in het leger die Perzië en Rome verslagen had. Toen hij door zijn ouderdom niet meer met het zwaard kon vechten, nam hij een baan aan als Rechter (kadi) in een stad in Iran. En in de tijd dat het aantal rebellen groter werd in Koeffa, ging Ibn Aamir er heen en probeerde hij de stad doormiddel van redevoeringen te redden. Zijn stem werd echter een schreeuw in de woestijn waar geen antwoord op kwam.
Nadat Ibn Aamir de ongevoeligheid van de mensen in Koeffa bemerkte, ging hij naar Basra. Daar was de situatie echter niet veel anders dan in Koeffa. De onbezorgde mensen schonken hem totaal geen aandacht. Hij raakte teleurgesteld in de volwassenen en daarom probeerde hij zijn kennis in de kinderen levend te maken. Hij concentreerde zich met volle aandacht op de studie en opvoeding van deze kinderen. Net buiten de stad Basra begon hij een Islamitische school. Intussen kwam er, Al-Hamdoellilah, vrede in Basra en kreeg Ibn Aamir van veel familie hoofden een belofte om hulp. In zijn school werden er naast religieuze kennis ook vechtkunst -technieken gedoceerd.
Toen Hudjaj Bin Yousuf hiervan hoorde, was hij diep onder de indruk. Hudjaj nam alle kosten van deze school op zich. Hij voorzag de leerlingen van goede paarden en gevechtsuitrustingen. En er werd bij de school een mooie dierenstalling gebouwd voor de rijpaarden

Abdullah was amper twee jaar op deze school, maar jong en oud in Basra kenden hem inmiddels al. Ook Ibn Aamir was zich ervan bewust. De intelligentie van Abdullah in de academische geloofsvakken en de voortreffelijkheid van zijn student’s vechtkunst waren Ibn Aamir niet ontgaan.


(())


Op een middag kwam een jongen rijdend op een paard de stad binnen. In de ene hand had hij een speer en in zijn andere hand de teugels van zijn paard. Aan zijn zij hing een zwaard. Hij had een koker met pijlen en een boog zijdelinks om zijn lichaam op zijn rug hangen. Zijn zwaard was veel groter dan zijn leeftijd en lengte. De jonge rijder zat kaarsrecht op zijn paard en iedereen die hem zag, glimlachte even en begon dan te lachen.
Zijn leeftijdsgenoten kwamen rondom hem staan. Zij dachten dat het hebben van een zwaard, pijl en boog een soort spelletje voor deze jongen was. Binnen een korte tijd was er een hele menigte rondom hem verzameld. De jonge rijder kon door deze menigte niet vooruit noch achteruit. Een jongen gebaarde naar hem en riep: “Hé Woestijner, Nomaad”
Alle andere jongens volgden zijn voorbeeld en riepen: “Woestijner, Nomaad”
Een andere jongen raapte een kleine steentje op en gooide het richting de jonge rijder. Weer volgden alle anderen jongens het voorbeeld en gooiden allemaal kleine steentjes naar de jonge rijder.
Een flinke, nogal uit de kluiten gewassen jongen, die de leider van de rest leek te zijn, kwam naar voren en probeerde brutaal om de speer van de rijder af te pakken. Maar de rijder hield zijn speer goed vast. Hij trok aan de teugels en spoorde zijn paard hiermee aan te gaan. Het paard ging op zijn achterste twee benen staan en de hield zijn voorbenen omhoog. Alle jongens die voor het paard stonden gingen nu geschrokken opzij. De rijder wilde met zijn paard achter de uit de kluiten gewassen leider aan. Echter deze werd bang en zette het meteen op een lopen om er vandoor te gaan. De rijder reed in draf tempo achter hem aan. De rest van de jongens rende achter het paard aan. Een aantal volwassenen die het gebeuren hadden aangezien namen er zelfs deel aan samen met de kinderen.
De voet van de vluchtende jongen raakte een steen waardoor hij struikelde en op de grond viel. De rijder stopte en daardoor kwam de menigte achter hem ook tot stilstand. Een volwassen man, Malik Bin Yousuf genaamd, kwam naar voren. Hij was van kort postuur, had sterke armen en zijn voortanden waren zo naar voren uitgekomen dat het leek alsof hij altijd aan het lachen was. Hij vroeg aan de rijder: “Wie ben je?”
De jonge rijder antwoordde: “Mujaheed”
Malik: “Je hebt een hele mooi naam. Je bent vast heel dapper.”
Rijder: “Mijn naam is Na’eem.”
Malik: “Waar ga je naartoe?”
Na’eem: “Naar Ibn Aamir’s school. Mijn broeder studeert daar.”
Malik: “Als het goed is, zijn ze nu op het oefenveld. Kom maar mee ik ga er ook naartoe.”
Na’eem ging samen met Malik onderweg. Een aantal jongens volgden hun nog tot een bepaalde plaats en gingen toen weg, maar een paar van de jongens en volwassenen bleven achter Na’eem en Malik aanlopen.
Na’eem vroeg aan Malik: “Is er ook een boogschutters wedstrijd in het spelveld?”
Malik: “Ja hoezo, kun jij boogschutten dan?”
Na’eem: “Ja, ik kan vliegende vogels schieten!”
Malik keek achterom naar Na’eem. Na’eem’s ogen schenen van blijdschap. Op het veld waren de mensen op diversen plaatsen verzameld en keken naar de wedstrijdspellen van het zwaard, speer en boogschutten.
Toen ze aankwamen zei Malik: “Jou broer zou hier ergens moeten zijn. Je kunt hem nu nog niet vinden. Kijk maar voorlopig naar dit spel.”
Na’eem: “Ik zou graag het boogschutters spel willen zien.”
Malik bracht hem naar de boogschutters plein en beiden stonden samen met de andere toeschouwers het spel te aanschouwen. Op het plein stond aan de ene kant een houten bord, met in het midden van het bord de zwarte roos. De jongens, kwamen één voor één naar voren en probeerden op de roos te schieten. Na’eem stond een hele tijd naar hen te kijken. Heel veel pijlen raakten het bord, maar er was slechts één jongen wiens pijl de zwarte roos raakte.
Na’eem vroeg aan Malik: “Wie is dat? Hij kan heel goed schieten.”
Malik antwoordde: “Hij is de neef van Hudjaj Bin Yousuf, Mohammed Bin Qasim.”
“Mohammed Bin Qasim!!!” herhaalde Na’eem.
“Ja, ken je hem?” vroeg Malik.
“Ja, hij is mijn broeders vriend. Mijn broeder vertelde veel over zijn schiettalenten met de boog. Maar deze roos raken is toch niet zo’n moeilijke opgave.”

07-06-2003, 08:47
“Helemaal niet. Ik denk dat zelfs ík het kan raken.” zei Malik. “Geef mij eens jou boog. De neef van Hudjaj zou anders wel eens kunnen denken dat er geen schutters meer op deze wereld zijn!”
Hij nam Na’eem’s boog, zette er een pijl in. Hij ging iets naar voren en plaatste de boog horizontaal. Mensen keken naar hem en begonnen allemaal te lachen. Malik spande de boog aan met zijn handen en liet de pijl gaan. De pijl raakte in plaats van het bord de grond. De mensen lachten nu nog harder. Malik kwam beschaamd naar achteren en gaf de boog terug aan Na’eem. Mohammed Bin Qasim ging, met een glimlach op het gezicht de pijl oprapen en gaf deze terug aan Malik. “Probeer het nog eens” zei hij
Op Malik’s voorhoofd kwamen zweetdruppeltjes van wanhoop. Hij nam de pijl snel van Mohammed Bin Qasim aan en gaf hem terug aan Na’eem. Door dit te doen, verlegde Malik de aandacht van de mensen op Na’eem. Ze begonnen met elkaar te fluisteren terwijl ze Na’eem aankeken. Mohammed Bin Qasim kwam dichter bij Na’eem en zei: “Doe jij jezelf ook een gunst.” De mensen lachten weer heel hard.
Na’eem kon deze grappen en het gelach van de mensen niet verdragen. Snel zette hij zijn speer in de grond. Hij pakte een pijl uit de koker en plaatste deze in zijn boog. Hij spande zijn boog aan en liet hem los. De pijl kwam precies in het midden van de zwarte roos terecht. Voor een moment was het hele menigte muisstil, maar daarna werd het weer rumoeriger. Na’eem haalde nog een pijl uit zijn koker en zette deze in zijn boog. De mensen verlieten hun plaatsen en kwamen rondom hem staan. Hij spande zijn boog, en ook deze pijl raakte het midden van de roos. Van alle kanten werd er “Uitstekend!” geroepen. Na’eem keek de mensen aan en voelde dat ze allemaal met hun ogen als het ware bloemen van waardering naar hem toe gooiden. Mohammed Bin Qasim kwam glimlachend richting Na’eem, pakte Na’eem’s hand in zijn eigen hand en vroeg: “Wat is jou naam?”
“Ze noemen me Na’eem.”
“Na’eem! Na’eem Bin …..”
“Na’eem Bin Abd-ur-Rahman!”
“Wattt, ben jij Abdullah’s broeder?”
“Ja!”
“Wanneer ben je hier gekomen?”
“Net.”
“Heb je Abdullah al gesproken?”
“Nog niet.”
“Jouw broeder zal nu aan het oefenen zijn met speer gooien of zwaard vechten. Kun jij met een zwaard omgaan?”
“Ik heb het in mijn dorp geleerd.”
“Na jou boogschutten gezien te hebben, denk ik dat je een goede zwaardvechter zal zijn. Vandaag ga je met een jongen strijden.”
Bij het horen van strijden werd Na’eem’s bloed warmer en vroeg: “Hoe groot is die jongen?”
“Hij is niet veel ouder dan jij. Als je snel bent, zou het winnen voor jou geen moeite kosten. Oh ja, jou harnas en zwaard zijn veel te groot. Ik zal nieuwe voor je regelen.”
Mohammed Bin Qasim vroeg iemand anders om een lichter zwaard, wat kleiner harnas en een helm voor Na’eem te gaan halen.


(())


Nog geen half uur later had Na’eem een nieuw harnas aan en had een lichtere zwaard in zijn hand. Hij stond naar de zwaardgevecht oefeningen van Ibn Aamir’s leerlingen te kijken. Na’eem had een Griekse helm op waardoor zijn gezicht helemaal bedekt was. Daarom wist niemand wie de nieuweling was behalve de mensen die met hem mee gekomen waren.
Ibn Aamir stond apart van de toeschouwers en gaf instructies aan zijn leerlingen. Er was één jongen die heel goed kon vechten. Eén voor één moesten de jongens met hem te vechten, omdat hij steeds won mocht hij in het veld blijven. Hij confronteerde iedere tegenstander met één of andere truc en zorgde ervoor dat zij het dan opgaven. Uiteindelijk was het de beurt aan Mohammed Bin Qasim, Ibn Aamir keek hem aan en vroeg: “En, ben je er klaar voor?”
Mohammed Bin Qasim ging even dichterbij en zei zacht iets tegen ibn Aamir.
Ibn Aamir kwam glimlachend naar Na’eem en zette liefdevol zijn hand op Na’eem’s schouder en zei: “Zo, dus jij bent Abdullah’s broeder?”
“Ja!”
“En, wil je de strijd wel aangaan met deze jongen?”
“Tja, maar ik ben nog niet zo goed in zwaard vechten. En bovendien is deze jongen veel ouder dan ik.”
“Dat geeft helemaal niks”:zei Ibn Aamir
“Maar waar is mijn broeder dan?”:vroeg Na’eem
“Hij is ook hier. Je zal hem zo zien. Ga eerst maar eens met deze jongen vechten.”
Na’eem liep twijfelachtig het gevechtsveld binnen. De toeschouwers die tot nu toe rustig waren begonnen met elkaar te praten.
Hun zwaarden raakten elkaar aan en naarmate de strijd vorderde, werd het geluid van hun zwaarden steeds heftiger en hoger. Na’eem’s tegenstander dacht tot een tijdje dat Na’eem toch te klein was om te winnen en daarom verdedigde hij zich alleen. Maar opeens stapte Na’eem naar voren en viel zijn tegenstander op een manier aan waarop de tegenstander niet voorbereid was. Na’eems zwaard raakte de helm van zijn opponent aan.

De toeschouwers riepen “Mooi, Uitstekend!”. Echter voor Na’eem’s tegenstander was deze aanval groter dan verwacht. Hij werd boos, en in zijn boosheid viel hij Na’eem verschillende keren aan. Na’eem ging een paar stappen naar achteren, maar zijn voet raakte beklemd door een paar stenen en hij viel achterover. Zijn tegenstander stond overwinnend te wachten tot Na’eem weer overeind zou komen. Maar Na’eem werd boos, en tegen alle regels van het zwaardvechten in, ging hij zijn tegenstander slaan. Toen zijn tegenstander dit merkte draaide hij met alle kracht zijn zwaard rond en viel Na’eem aan. Na’eem wilde zich met zijn zwaard verdedigen, maar zijn zwaard vloog uit zijn hand. Hij keek wanhopig van de ene naar de andere kant. Ibn Aamir en Mohammed Bin Qasim kwamen beiden glimlachend naar voren. Ibn Aamir zette zijn ene hand op zijn leerling’s schouder en de andere op Na’eem’s schouder en zei tegen Na’eem: “Kom, nu kun je jou broeder ontmoeten.”
Na’eem: “Is goed. Waar is hij?”
Ibn Aamir haalde de andere jongen de helm van zijn hoofd en zei: “Kijk hier!”
Na’eem zei: “Mijn broeder. Mijn broeder!” En toen wilde hij Abdullah omhelzen, maar toen Mohammed Bin Qasim Abdullah in de war zag, deed hij snel een pas naar voren en haalde Na’eem’s helm van zijn hoofd en zei: “Abdullah, dit is Na’eem, was hij maar mijn broeder!”


(())


Sabera’s lievelingen ontwikkelden zich goed onder de leiding van een leraar als Ibn Aamir. Ze gingen zowel lichamelijk als geestelijk vooruit. Op academische gebied was Abdullah de betere, en op het vechtkunstgebied was Na’eem de beste van de school. Mohammed Bin Qasim haalde het soms en Na’eem gaf toe dat in sommige onderdelen Bin Qasim beter was dan hij.
Mohammed Bin Qasim was een betere zwaardvechter dan Na’eem. Bij het gooien van de speer waren ze gelijk en bij het boogschutten was Na’eem beter. Mohammed Bin Qasim had al van kinds af aan zulke bijzondere eigenschappen dat Ibn Aamir vaak zei dat hij voor iets groots geboren was.
De vriendschap van Mohammed Bin Qasim werd steeds sterker met Abdullah en Na’eem. Op het eerste gezicht leek dat zijn vriendschap met beiden even sterk was, maar Abdullah voelde zelf dat Na’eem veel dichter bij Mohammed stond. Ten tijde van de achtste maand van Na’eem op school, studeerde Mohammed Bin Qasim af en ging hij het leger in.

Na Mohammed Bin Qasim’s afstuderen werd nog een belangrijke eigenschap van Na’eem kenbaar. Eén keer in de week gingen de leerlingen met elkaar discussiëren. De onderwerpen werden zelf door Ibn Aamir gekozen. Op een dag nam ook Na’eem, net als zijn broeder, deel aan een discussie. De eerste keer zei hij een paar gebroken zinnen en liet vervolgens met schaamte de ruimte vrij voor de andere sprekers. De andere jongens plaagden hem hiermee. Ibn Aamir praatte met hem en zei dat het helemaal niet erg was, maar Na’eem was er de hele dag erg verdrietig van.
’s Nachts kon hij ook niet echt slapen. Vroeg in de ochtend kwam hij uit zijn bed en ging naar buiten. Hij zat tot aan de namiddag onder een palmboom en herhaalde zijn redevoering. De week daarna nam hij weer deel aan de discussie en bracht hij alle luisteraars onder een zeer verbaasde indruk met zijn gevoelsvolle adembenemende redevoering.
Na deze discussie was zijn angst voorgoed verdwenen en nam hij met veel moed deel aan iedere discussie. Aan veel van deze discussies namen Abdullah en Na’eem samen deel. De ene was vóór en de andere tégen een bepaalde stelling. De mensen van de stad die tot nu toe hun vechtkunsten gezien en gewaardeerd hadden, waardeerden nu hun preekkunst. Ibn Aamir merkte dat Na’eem, naast het warme vechtersbloed, ook een indrukwekkende mond had. Hij was een uitstekend preker. Ibn Aamir deed heel goed zijn best om dit talent van Na’eem zo goed mogelijk te laten ontwikkelen. Na’eem was na een paar speeches en discussies, niet alleen een uitstekende redevoerder op school, maar werd hij ook geaccepteerd als een van de beste redevoerder van Basra.
Het aantal van Ibn Aamir’s leerlingen werd dagelijks groter. Zijn ziekte en ouderdom werden als een muur voor zijn grote passie. Hij deelde de gouverneur van Basra mee dat de school een ervarende leraar nodig had. De gouverneur van Basra vond niemand geschikter en beter voor dit werk dan Said. Said was toentertijd zelf gouverneur van Qibris. Hudjaj, de gouverneur van Basra, diende een aanvraag in bij het Khilafat (centrale regering) om Said naar Basra te sturen. Na’eem en Abdullah wisten dat er een nieuwe leraar op komst was, maar ze hadden geen idee dat deze hun eigen oom zal zijn.

Said was met een meisje uit een nieuwe bekeerde moslim familie getrouwd. Hij ging eerst met zijn nieuwe vrouw naar zijn zus Sabera, en na een paar dagen bij Sabera te zijn gebleven, ging hij naar Basra. Toen hij bij de school aankwam begon hij met kracht en inspanning aan zijn werk. Hij was heel blij om te ontdekken dat de beste leerlingen van de school zijn eigen neven waren.

07-06-2003, 08:48
Een paar maanden later studeerde Abdullah samen met wat andere jongens uit zijn klas af. Op hun laatste dag organiseerde Ibn Aamir, zoals de gewoonte was, een afscheidsbijeenkomst. De gouverneur van Basra was één van de deelnemers aan deze bijeenkomst. De afgestudeerden kregen paarden en wapens van het Khilafat
Ibn Aamir zei tegen hun in zijn afscheidsrede:
“Jongemannen! Nu is de tijd aangebroken dat jullie een wereld vol gebeurtenissen betreden. Ik reken erop dat een ieder van jullie het zal bewijzen dat mijn moeite niet vergeefs was. Het is niet noodzakelijk al de dingen nogmaals te herhalen die ik jullie al eerder verschillende malen verteld heb. Ik wil alleen een paar dingen hieruit nog even aanhalen.
Jongemannen! Het leven is een voortdurende Dji’had (strijd). En de gelukkigste activiteit uit een Moslims leven is, dat hij klaar is om ten strijde te trekken en zich op te offeren voor de tevredenheid van zijn Heer, Allah . Tot de tijd dat jullie harten vol zijn met de heilige passie van de Dji’had, zullen deze wereld en het hiernamaals beiden mooi voor jullie zijn. In deze wereld zullen jullie hoofden verheven zijn, en in het Hiernamaals zullen de deuren van het Paradijs voor jullie open zijn.
Vergeet niet! Als jullie de passie van de Dji’had vergeten, zullen jullie in deze wereld geen rust kennen en jullie Hiernamaals zal donker worden. Deze zwakheid zal jullie zo pakken, dat jullie niet meer de handen of voeten kunnen bewegen. De legers van de Kufr, die voor de Mujaheeds als heel klein zijn, zullen voor jullie te grote tegenstanders lijken. Deze wereldse snelle en satanische legers zullen jullie dan verslaan, en jullie zullen onder handen van deze onrechtvaardigheid vallen. Jullie zullen geen weg vinden om ervan af te komen. Jullie zullen jezelf dan nog steeds Moslim noemen, maar jullie zullen dan heel ver staan van de Islam.
Herinneren jullie jezelf eraan dat als het rechtvaardige geloof geen passie meer voor het echt offeren wakker kan maken in jullie harten, dat jullie geloof dan zwak geworden is. Want voor het versterken van het geloof is het soms noodzakelijk om oceanen van bloed over te moeten steken.
In de tijd dat jullie de dood beter waarderen dan het leven, weet dán dat jullie leven. En als de angst van de dood het wint van jullie passie voor Shahadat (martelaarschap), dan zou jullie positie net als de doden zijn die in hun graf streven om te ademen.”
Ibn Aamir hield de Qor’aan met een hand omhoog en zei: ”Deze Amaanat (verantwoordelijkheid en vertrouwen) zijn door Allah aan de Profeet Mohammed geopenbaard. De Profeet heeft, na het volbrengen van zijn verantwoordelijkheid, deze Amaanat aan ons overgelaten. Hij bewees in zijn leven dat we deze Amaanat niet goed kunnen bewaren zonder daarbij de kracht van ons hele lichaam in woord en daad te gebruiken. Breng de naar jullie gekomen boodschap naar alle hoeken van de wereld!”
Ibn Aamir was klaar met zijn redevoering en ging zitten.
Toen legde Hudjaj BinYousuf in duidelijke niet mis te verstane woorden maar in alle vriendelijkheid, de kwestie van de Dji’had uit. Vervolgens pakte hij een brief uit zijn zak en zei: “Deze brief komt van de gouverneur van Marwa. Hij is van plan om de rivier van Amo over te steken en Turkistan aan te vallen. Hij heeft om nieuwe legerversterking gevraagd. Ik zal binnen niet al te lange tijd 2000 mannen uit Basra sturen. Is er iemand tussen jullie die klaar is om met dit leger mee te gaan?”
Alle leerlingen staken hun handen omhoog.
Hudjaj zei: “Ik heb respect voor jullie passie voor de Dji’had. Maar ik wil nu alleen de afgestudeerden vragen. Ik ga de leiding van deze groep aan een jongeman uit deze school geven. Ik heb veel gehoord over Abdullah Bin Abd-ur-Rahman. Daarom laat ik hem deze dienst bewijzen. Wie van jullie mee wilt gaan met deze jongeman, moet zich na de vakantie binnen 20 dagen in Basra vervoegen.”


(())


Einde Hoofdstuk 4

27-06-2007, 00:14
salaam wa 3likom

machallah mooi verhaal ik heb het verhaal nog niet helemaal gelezen
maar wil hem zkkr wel nog helemaal lezen inchallah.....
bedankt

groetjes horya

16-07-2008, 12:30


BismiLlah,

Assalaamoe3leikoem,

Mascha Allah. Mooi verhaal alleen jammer dat het niet af is.

Misschien kent iemand anders dit verhaal?

Gayr Inscha Allah,