Citaat:
Slaapwandelaar.
Racend tegen de tijd
is een stap naar achter redelijk fijn
waar je wel voor op dient te passen
zijn tijdreizigers uit 3013
die staan bekend om hun
roekeloosheid, met losse handen
ogen dicht
hoge snelheid
zonder licht
als beroepsmilitairen bombarderen
zij tijdsbarrières
alsof het lemen dorpen zijn
toen zij mij – ze waren met zijn 3’en-
wilden inhalen in 3000 voor Zijn geboorte
wild toeterend
scherp schreeuwend
spugend
maar waar blijft het geluid?
en ik voelde geen angst
maar ook de moed ontbrak
keek ik achterom en ik herkende
kinderen van kinderen
van mijn kinderen
en ik gaf hen mijn morgen
en alle dagen erna
en ze lachten dacht ik
dat dacht ik toch, en ook zij
dachten dat ik lachte
maar ik keek alleen
en ik stapte uit in drieëndertighonderd
omdat ik alles had gevonden
wat ik in een jaar zocht
Prem Valam en Miriam Makeba
op mijn draagbare wereldontvanger
met onbeperkte batterijkracht
en verder rust in geinige liederen
en water met een beetje warmte en pijnloze
dromen op een vloeibaar rozenbedje
getekend door Gali Said.
Ik hoor hem nog zeggen
tegen Moussa en mijn vader
deze is voor bazmamou
en het getrommel overstemt
plots alle pijnloosheid
toch wel fijn
ik ren kortstondig heen
en weer en ik glimlach
ik beschik over de mogelijkheid
om wanneer ik wil en hoe
en hoe lang, met wie en waarom
te wisselen tussen droom en daarbuiten,
ik mag zelfs met een been mijn lenigheid gebruiken
-daar zijn met het ene, en daar niet met het andere-
om toezicht te houden, daar waar het niet nodig is
en gevoel is een pulk en uit elkaar te breken
mijn ogen zijn groot en katachtig
en ik leg alles bloot, maar alles
voelt zich gemakkelijk, want ik kijk zo vredig
maar misschien weten ze niet,
of ze weten alles en ik zie
mijn angsten een warm bad
nemen en mijn woede rondjes
rennen met zweetbandjes van zijde
om indruk te maken op mijn jaloezie
die wazig uit haar ogen kijkt
wel lief
ze bloedt uit haar oor
maar het is goed zo, niets dat niet hoort
alles is een product van de fantasie
van haar bedenker en ook dat hoort en mijn glimlach
is nog steeds bezig merk ik op en ik glimlach
om mijn glimlach, want dat kan
en het water verkleurt geluidloos
en het water krijgt een naam
en dat hoort, en ze lachen
ze zoenen, ze zien elkaar
ze zien mij, ze zien het water,
ze zien de pulk
ze liggen te slapen, want tijd is onzichtbaar
en God is druk bezig
hen te vergeven en ik glimlach
mijn tweeëntwintigste lach in elkaar
een leuk gezicht zo
en ik zie terugdenkend aan later
plotse tranen zonder smaak
en oude potloodvegen
blijken uitgumbaar
en profeten lopen van plaats naar plaats
en verkondigen Gods woord
maar wij, jij, mijn aller- jij
wij dansen met warmte
en flirten met vuur
en lachen met tanden
zo wit als de muur
en de muren van hier zijn wit
zo ook je gezicht
en het mijne
en mooi dat je was
ik wou dat ik je had
en als ik mijn ogen sloot deed ik dat ook
want dan heb ik alles
in 3300 heb ik alles
en niets
maar niets is geliefd
en wandelt met alles
en niemand is een dief
ik zie nog steeds het droomblauw in de
ogen, van mijn kleine novemberbloem
en groen was ons huis
van leem, niet van steen
en sterk haar armen
haar rug, vlees zonder been
maar het doet geen pijn, want huilen was
erfelijk en ook geboren worden was ons
door dikke dictators
afgeleerd en wij gehoorzaamden
verliezen bestaat niet meer
en het licht dat daarop scheen
is grijs en lief en ketst terug
en ik kijk naar boven en ik zie wat ik ook zou zien
als ik naar beneden keek, want ik slaap
mijn ogen gegeven aan jaloezie
want nachtwandelen
daar houdt zij van
ze had geen zicht
hoe fel ook het licht, haar ogen
keken naar binnen
en waarom ook niet
dus ze zag dat ik sliep met mijn eigen ogen
en de nacht wandelde
met haar en ze vertelde de nacht dat ze wilde
verdrinken in zijn duisternis
of anders in zijn licht
als ze maar niet meer hoefde te zien
dat zij blind was
een groep van de mooiste vogels fladderde
vluchtig om hen heen
en de nacht vloog met ze mee
ze knielde naast mijn dromen
en ze kuste mijn verhaal
ze huilde niet
ze lachte
ze had stiekem mijn glimlach geleend
ik werd wakker en zag levenloze
pulk op de vloer, ik schrok een beetje
maar niet te veel,
ik kon zien, maar dat hoort zo
haar stoep was voor mijn neus,
mijn rug naar haar deur toe gericht
mijn pen in haar hart
maar ze stierf niet
ze rende mijn dromen uit
en stal de stilte uit mijn kamer
gelukkig had ik het krijsen van de leegte
bewaard in mijn hoofd
en ik deed haar na
ze merkte het niet, ze was al weg
ze had haar overwinningen
in mijn oude kast gelegd en smeekte mij
om er nooit meer in te kijken
en dat hoort.
..